ECLI:NL:RBGEL:2017:6008

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
5819200
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraken van individuele obligatiehouders op rente bij beheersstichting met exclusieve bevoegdheden

In deze zaak vorderen de eisers, bestaande uit tien individuele obligatiehouders, betaling van achterstallige rente door zowel de Stichting Obligatiehouders Rijnvast als Rijnvast Obligatiefonds Duitsland 1 B.V. De eisers stellen dat zij te weinig hebben ontvangen op hun obligaties en berekenen hun vorderingen op basis van de hoofdsom en de verschuldigde rente. De Stichting is opgericht om de belangen van de obligatiehouders te behartigen en heeft een eigen vorderingsrecht jegens de Emittent, Rijnvast. De procedure omvat twee zaken: de eerste tegen de Stichting en de tweede tegen Rijnvast. In beide zaken wordt de rol van de Stichting als vertegenwoordiger van de obligatiehouders benadrukt, waarbij individuele obligatiehouders niet zelfstandig kunnen optreden. De kantonrechter oordeelt dat de besluiten van de vergaderingen van obligatiehouders, waarin met een gekwalificeerde meerderheid is ingestemd met de afwikkeling van de obligatielening en de doorhaling van het hypotheekrecht, rechtsgeldig zijn. De eisers zijn gebonden aan deze besluiten en kunnen geen aanspraak maken op nabetaling van achterstallige rente. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en zij worden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 5819200 \ CV EXPL 17-4977 \ 668 \ 31810 en
6007141 \ CV EXPL 17-7598 \ 668 \ 31810
uitspraak van 22 november 2017
vonnis
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 5819200 \ CV EXPL 17-4977 van
1.
[eisende partij sub 1]
wonende te [woonplaats]
2.
[eisende partij sub 2]
wonende te [woonplaats]
3.
[eisende partij sub 3]
wonende te [woonplaats]
4.
[eisende partij sub 4]
wonende te [woonplaats]
5.
[eisende partij sub 5]
wonende te [woonplaats]

6.

[eisende partij sub 6]
wonende te [woonplaats]

7.

[eisende partij sub 7]
wonende te [woonplaats]
8.
[eisende partij sub 8]
wonende te [woonplaats]
9.
[eisende partij sub 9]
wonende te [woonplaats]
10.
[eisende partij sub 10]
wonende te [woonplaats]
eisende partijen
gemachtigde mr. J.A.M.P. Keijser
tegen
de stichting
Stichting Obligatiehouders Rijnvast
gevestigd te Arnhem
gedaagde partij
procederend in persoon.
Gedaagde partij wordt hierna als de Stichting aangeduid, eisers worden als eisers, maar ook bij hun namen dan wel als de obligatiehouders aangeduid.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 6007141 \ CV EXPL 17-7598 van
1.
[eisende partij sub 1]
wonende te [woonplaats]
2.
[eisende partij sub 2]
wonende te [woonplaats]
3.
[eisende partij sub 3]
wonende te [woonplaats]
4.
[eisende partij sub 4]
wonende te [woonplaats]
5.
[eisende partij sub 5]
wonende te [woonplaats]

6.

[eisende partij sub 6]
wonende te [woonplaats]

7.

[eiser sub 7]
wonende te [woonplaats]
8.
[eisende partij sub 8]
wonende te [woonplaats]
9.
[eisende partij sub 9]
wonende te [woonplaats]
10.
[eisende partij sub 10]
wonende te [woonplaats]
eisende partijen
gemachtigde mr. J.A.M.P. Keijser
tegen
de besloten vennootschap
Rijnvast Obligatiefonds Duitsland 1 B.V.
gevestigd te Arnhem
gedaagde partij
gemachtigde mr. P.J.A. Plattel
Gedaagde partij wordt hierna als Rijnvast aangeduid, eisers worden als eisers, maar ook bij hun namen dan wel als de obligatiehouders aangeduid.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
in de zaak 17-4977 tegen de Stichting:
- het tussenvonnis van 5 april 2017 en de daarin genoemde processtukken
- de brief van 9 oktober 2017 met bijlagen van eisers
- de comparitie van partijen van 1 november 2017
- de pleitnotities van eisers.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.
1.3.
in de zaak 17-7598 tegen Rijnvast:
- de dagvaarding van 16 mei 2017 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de brief van 9 oktober 2017 met bijlagen van eisers
- de comparitie van partijen van 1 november 2017
- de pleitnotities van eisers.
1.4.
Hierna is vonnis bepaald.
in beide zaken
1.5.
Bij brieven van 11 oktober 2017 heeft de gemachtigde van eisers in beide zaken ten behoeve van de comparitie een schriftelijke reactie met aanvullende producties aan de kantonrechter gestuurd. In die reactie gaan eisers in op de stellingen van Rijnvast en de Stichting in de conclusies van antwoord en de daarbij door hen in het geding gebrachte stukken. Rijnvast heeft bij faxbericht van haar gemachtigde van 12 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen deze gang van zaken en gesteld dat het hier een verkapte conclusie van repliek betreft. De kantonrechter heeft partijen voorafgaand aan de comparitie schriftelijk bericht dat voor zover de brieven van de gemachtigde van eisers van 11 oktober 2017 conclusies van repliek zouden betreffen, de beide brieven niet worden gelezen en dat de comparitie zal aanvangen met voor elk van beide gemachtigden 15 minuten spreektijd en de mogelijkheid voor korte reacties over en weer. Voor zover door eisers bij gelegenheid van de comparitie op de inhoud van de brieven van 11 oktober 2017 en de daarbij gevoegde producties is ingegaan en daarop bij die gelegenheid van de zijde van Rijnvast is gereageerd, zal daarmee, voor zover voor de beoordeling nodig, door de kantonrechter rekening worden gehouden.

2.De feiten

in beide zaken
2.1.
Eisers houden obligaties van Rijnvast. Rijnvast houdt zich onder meer bezig met het beleggen van vermogen in en het exploiteren van twee onroerende zaken in Duitsland, één in Düsseldorf en één in Hückelhoven. Deze zaken zijn gefinancierd met een bancair krediet en een obligatielening met een looptijd van tien jaar van € 2.100.000,00, verdeeld over 420 obligaties van elk € 5.000,00. De obligatiehouders houden gezamenlijk 70 obligaties, die aldus zijn verdeeld
[eisende partij sub 1] : 9 obligaties
[eisende partij sub 2] : 8 obligaties
[eisende partij sub 3] : 2 obligaties
[eisende partij sub 4] : 15 obligaties
[eisende partij sub 5] : 4 obligaties
[eisende partij sub 6] : 5 obligaties
[eisende partij sub 7] : 11 obligaties
[eisende partij sub 8] : 4 obligaties
[eisende partij sub 9] : 9 obligaties
[eisende partij sub 10] : 3 obligaties
2.2.
De Stichting is bij notariële akte van 9 december 2008 opgericht. In artikel 2 van de statuten is het doel van de Stichting omschreven. Hierin staat dat de Stichting als doel heeft het verkrijgen, beheren en uitwinnen van zekerheden ten behoeve van de houders van door Rijnvast uitgegeven obligaties, en het behartigen van de gezamenlijke belangen van de obligatiehouders. In verband hiermee zijn aan haar hypotheken, tweede in rang, verstrekt op de hierboven bedoelde onroerende zaken van Rijnvast.
2.3.
Rijnvast heeft een prospectus uitgegeven, waarin onder meer de Obligatievoorwaarden (hierna ook: OVW) en de Trustakte (hierna ook: TA) zijn opgenomen. Hierin staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Bijlage 5: Obligatievoorwaarden
(…)Op 17 december 2008 (17-12-2008) is een trustakte verleden (de“Trustakte”) waarin de bepalingen zijn vastgelegd waaronder Stichting Obligatiehouders RijnVast (de“Stichting”) in verband met de uitgifte van de obligatielening groot twee miljoen honderdduizend euro (€2.100.000,-) (…) (de“Obligatielening”), door RijnVast Obligatiefonds Duitsland I B.V. ( de“Emittent”), zal optreden voor en ten behoeve van de houders van de obligaties (de“Obligatiehouders”).
De Obligatiehouders dienen de bepalingen zoals uiteengezet in deze obligatievoorwaarden (de“Obligatievoorwaarden”) te lezen in samenhang met de voorwaarden in de Trustakte. Door inschrijving op de Obligaties aanvaardt de inschrijver expliciet, onvoorwaardelijk en onherroepelijk deze Obligatievoorwaarden, alsmede de daarmee samenhangende bepalingen in de Trustakte.
(…) In het bijzonder stemt de Obligatiehouder er mee in dat zijn rechten onder de Obligatielening worden uitgeoefend door de Stichting in de mate en op de wijze als nader bepaald in de Trustakte. De uitoefening door en positie van de Stichting is een eigenschap van de (vorderings)rechten van de Obligatiehouder onder de Obligatielening, bij wijze van bewind, en berust niet op vertegenwoordiging, volmacht of (overeenkomst tot) lastgeving. (…)

13.Stichting; Hypotheekrecht

13.1
Met uitzondering van het uitbrengen van een stem in vergaderingen van Obligatiehouders, alsmede in eventuele andere gevallen die in deze Obligatievoorwaarden of de Trustakte worden genoemd, worden de rechten en belangen van de Obligatiehouders, zowel tegenover de Emittent als tegenover derden (anders dan de Stichting) zonder hun tussenkomst door de Stichting met inachtneming van de Trustakte uitgeoefend en waargenomen en individuele Obligatiehouders kunnen in de situatie als bedoeld in dit lid niet rechtstreeks optreden.
13.2
De Stichting zal op grond van de Trustakte als schuldeiser een eigen, exclusief vorderingsrecht hebben jegens de Emittent tot nakoming door de Emittent van al zijn verplichtingen jegens de Obligatiehouders onder de Obligatielening (parallel debt).
(…)
13.5
De Stichting oefent haar functie uit buiten medewerking of tussenkomst van de Obligatiehouders, treedt voor hen op ten titel van bewindvoering en is verplicht ter vertegenwoordiging van de Obligatiehouders op te komen zo dikwijls zij in die hoedanigheid wordt aangesproken.
15. Uitoefening van rechten
15.1
Op elk moment, nadat de Obligaties onmiddellijk betaalbaar zijn geworden, kan de Stichting naar haar oordeel en zonder verdere bekendmaking een procedure tegen
de Emittent beginnen waarvan de Stichting meent dat deze nodig is om de bepalingen van deze Obligatievoorwaarden af te dwingen. De Stichting kan deze procedure slechts beginnen ofwel op eigen initiatief, mits de vergadering van Obligatiehouders het starten van de procedure vooraf bij een Gekwalificeerd Besluit (als gedefinieerd in artikel 17) heeft goedgekeurd ofwel indien zij hiertoe is verzocht door de vergadering van Obligatiehouders krachtens een Gekwalificeerd Besluit, met uitzondering van de spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 15.4. hierna.
15.2
Een individuele Obligatiehouder mag slechts een procedure beginnen tegen de Emittent op het moment dat de Stichting nalaat een procedure te starten binnen een afzienbare tijd en dit verzuim voortduurt.

17.Stemmingen

(…)
17.2
Tenzij het een Gekwalificeerd Besluit (als gedefinieerd in artikel 17.6) betreft, worden besluiten in de vergadering van Obligatiehouders genomen met een absolute meerderheid van stemmen.
(…)
17.6
In het geval dat de besluiten van de vergadering van Obligatiehouders betrekking hebben op onderwerpen zoals hieronder beschreven, kunnen deze slechts genomen worden met een meerderheid van tweederde (2/3) gedeelte van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste tweederde (2/3) gedeelte van het totaal aantal uitstaande Obligaties aanwezig of vertegenwoordigd is (“Gekwalificeerd Besluit”). Deze onderwerpen hebben betrekking op:
(…)
(ii) het verminderen van het nominale bedrag van de Obligaties en/of de Rente op de Obligaties, (…);
Bijlage 6: Trustakte
(…)
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
(…)
C. de houders van de obligaties (de‘Obligatiehouders’) de behartiging van hun belangen en het beheer en, indien noodzakelijk, de uitwinning van het hypotheekrecht voor en ten behoeve van de gezamenlijke Obligatiehouders wensen te centraliseren bij de Stichting, waarbij de Stichting een eigen, exclusief (onder uitsluiting van de Obligatiehouders) vorderingsrecht verkrijgt jegens de Emittent;
D. de Stichting zich bereid heeft verklaard en daartoe geëquipeerd is om ter zake van de Obligatielening op te treden namens de Obligatiehouders, zulks ten titel van bewindvoering, een en ander overeenkomstig de bepalingen in deze trustakte (de‘Trustakte’).
Komen hierbij als volgt overeen:
(…)
PARALLEL DEBT
ARTIKEL 3
3.1
De Stichting zal als schuldeiser een eigen, exclusief vorderingsrecht hebben jegens de Emittent tot nakoming door de Emittent van al haar verplichtingen jegens de Obligatiehouders onder de Obligatielening en tevens naar eigen goeddunken – doch te allen tijde met inachtneming van de belangen van de Obligatiehouders – over de rechten van de Obligatiehouders onder de Obligatievoorwaarden kunnen beschikken. De Obligatiehouders kunnen geen eigen, individuele vorderingsrechten en/of rechtstreekse acties jegens de Emittent instellen.
3.2
De (vorderings)rechten van de Obligatiehouders, zowel jegens de Emittent als jegens derden, worden zonder tussenkomst, medewerking van of ruggespraak met de Obligatiehouders uitgeoefend door de Stichting, (…).
STICHTING
ARTIKEL 8
(…)
8.1
De Stichting is ter zake van de taak, door haar bij deze Trustakte op zich genomen, niet verder aansprakelijk jegens de Obligatiehouders en de Emittent dan voor grove schuld of grove opzet in de uitvoering van haar taken. (…)
8.11
De Stichting handelt in het belang van alle Obligatiehouders gezamenlijk en is niet verplicht het belang van een individuele Obligatiehouder in acht te nemen.
2.4.
In de artikelen 8.3 en 8.5 van de Trustakte staan bepalingen die gelijkluidend zijn aan de artikelen 13.1 en 13.5 van de Obligatievoorwaarden.
2.5.
De obligaties kennen couponrente en winstdelende of bonusrente. Couponrente is de rente die elke obligatie draagt over haar nominale waarde vanaf het moment van storting; blijkens artikel 7.1 OVW is het een aan elke obligatie verbonden recht. De bonusrente, die blijkens artikel 6.1 OVW aan de gezamenlijke obligatiehouders toekomt, wordt daarvan onderscheiden. De rentevoet van de couponrente bedroeg vanaf de storting tot en met 31 december 2013 7,5% en daarna 8%, per kwartaal achteraf betaalbaar (artikel 7.1 OVW).
2.6.
In 2012 betaalde Rijnvast één kwartaaltermijn couponrente en de overige drie niet. Zij staakte na 2012 alle betalingen van couponrente. In de jaarrekeningen van Rijnvast werd over de achterstallige couponrente enkelvoudige rente over rente berekend, te weten 3maands Euribor + 1%.
2.7.
In september 2016 heeft Rijnvast de onroerende zaak in Düsseldorf verkocht; zij heeft deze in januari 2017 aan de koper geleverd. Volgens Rijnvast biedt de waarde van haar andere onroerende zaak, het pand in Hückelhoven, geen dekking voor de obligatiehouders. De biedingen op dit pand gaan de hoogte van de bancaire hypotheek niet te boven. De verkoopprijs van het pand in Düsseldorf daarentegen wordt door Rijnvast als hoog aangemerkt. Rijnvast heeft de mogelijkheid van verkoop van het pand in Düsseldorf tegen deze verkoopprijs willen aangrijpen om de obligatielening af te wikkelen.
2.8.
In oktober 2016 heeft Rijnvast aan alle obligatiehouders een voorstel gedaan om tot een finale afwikkeling van de obligatielening te komen. Dat voorstel hield in dat een zustervennootschap van Rijnvast, Rijnvast Beheer, alle obligaties zal overnemen en dat er een rente betaald zal worden van 7,5% over de inleg, tegen finale kwijting, hetgeen neerkomt op uitbetaling van de volledige inleg en een totaal rendement over de volledige periode van ruim 4%. Het hypotheekrecht dat de Stichting heeft voor de vorderingen van de obligatiehouders op Rijnvast moet dan worden prijsgegeven zonder daar tegenoverstaande gelijktijdige voldoening van obligatiehouders. De obligatiehouders krijgen een niet door enige zekerheid gedekte vordering op Rijnvast Beheer.
2.9.
Op 7 oktober 2016 heeft [eisende partij sub 1] alle obligatiehouders een brief gestuurd. In deze brief staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
Wij zijn benaderd door obligatiehouders, die door Rijnvast Beheer B.V. op hun beurt zijn benaderd met een voorstel om hun obligaties aan Rijnvast te verkopen tegen een prijs die gelijk zou staan aan de nominale waarde en een lagere rente dan waar zij recht op hebben.
Als ook aan u een dergelijk voorstel is gedaan of alsnog wordt gedaan staat voorop, dat u zelf moet beslissen of u op dit voorstel wilt ingaan, of niet.
(…)
Wij adviseren u om in ieder geval eerst nadere financiële informatie af te wachten, in het bijzonder de jaarrekening 2015 en de rapportage over de eerste zes maanden van dit jaar. Rijnvast heeft ons toegezegd, dat deze stukken uiterlijk 20 oktober ook aan u worden gezonden. Ook de datum voor een vergadering van obligatiehouders is inmiddels vastgesteld: 16 november a.s. in Arnhem. Wij verzoeken u met deze datum alvast rekening te houden.
2.10.
Na cessie op 10 november 2016 heeft Rijnvast Beheer ongeveer 80% van de 420 obligaties in handen gekregen. De resterende obligatiehouders, waartoe eisers behoren, hebben hun obligaties niet verkocht.
2.11.
Op 14 november 2016 heeft het bestuur van Rijnvast de obligatiehouders een agenda toegestuurd voor een op 16 november 2016 te houden vergadering van obligatiehouders. De betreffende agenda luidt, voor zover van belang, als volgt:
4. Gekwalificeerd Besluit: ontslagverlening bestuurders Stichting Obligatiehouders Rijnvast en aanwijzing van nieuwe bestuurders
Voorstel van besluit: zie annex 1 onder ‘agendapunt 4’.
5. Gekwalificeerd Besluit: instemming met uitvoering Voorstel tot Afwikkeling en machtiging aan de Stichting.
Voorstel van besluit: zie annex 1 onder ‘agendapunt 5’.
In de bijbehorende annex 1 staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Agendapunt 5
Voorstel van besluit: de Vergadering van Obligatiehouders besluit, (…), (a) tot instemming met de uitvoering van het hierbij alsBijlage 1aangehechte voorstel van de Vennootschap tot verkoop en levering van het door haar in eigendom gehouden Object te Düsseldorf, onder gelijktijdige afwikkeling van de Obligatielening (“Voorstel tot Afwikkeling”). (b) het besluit van de Vergadering van Obligatiehouders tot (instemming met) verlening van machtiging aan de Stichting om met doorhaling van de in het kader van de Obligatielening door de Vennootschap verstrekte zekerheidsrechten (hypotheekrechten) in te stemmen, zodat de Objecten vrij van beslag, hypotheek en overige beperkte rechten kunnen worden verkocht en geleverd, een en ander conform het gestelde onder (a).
2.12.
In het verslag van de vergadering van obligatiehouders van 16 november 2016 staat - voor zover relevant - het volgende vermeld:
3. De agenda wordt afgewerkt en leidt tot de volgende besluiten:
(…)
4. De aanwezige obligatiehouders (vertegenwoordigende 78,81% van de uitstaande obligaties) besluiten per heden de heer [eisende partij sub 1] en de heer [persoon X] te ontslaan als bestuursleden van de Stichting Obligatiehouders Rijnvast met gelijktijdige benoeming van de heren [persoon Y] en [persoon Z] tot nieuwe bestuurders van de Stichting Obligatiehouders Rijnvast.
5. De obligatiehouders besluiten te stemmen vóór het voorstel van besluit als nader uiteengezet in agendapunt 5 (annex 1 bij de uitnodiging/agenda van 14 november 2016).
(…)
2.13.
Op 21 december 2016 heeft opnieuw een vergadering van obligatiehouders plaatsgevonden, waarin het voorstel tot (onder meer) renteverlaging opnieuw in stemming is gebracht en waarin opnieuw met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen tot (onder meer) de voorgestelde renteverlaging is besloten. Datzelfde geldt voor het voorgestelde ontslag van de bestuursleden van de Stichting met gelijktijdige benoeming van nieuwe bestuurders.
2.14.
In de overwegingen van de voorzieningenrechter in deze rechtbank in zijn vonnis van 14 december 2016 werd het ontslag van de bestuursleden [eisende partij sub 1] en [persoon X] rechtmatig geacht. Vervolgens heeft Rijnvast op de voet van artikel 2:299 BW de rechtbank verzocht alsnog [persoon Z] en [persoon Y] dan wel Rijnvast Beheer B.V. tot bestuurders van de Stichting te benoemen. Bij beschikking van 30 december 2016 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen in verband met het risico van tegenstrijdige belangen, en de in het desbetreffende verzoekschrift meer subsidiair genoemde vennootschap [Rechtspersoon A] (hierna: [Rechtspersoon A] ) tot bestuurder benoemd.
2.15.
Mede omdat [Rechtspersoon A] sedert jaren de accountant van Rijnvast is, heeft [eisende partij sub 1] , mede namens een aantal andere obligatiehouders, [Rechtspersoon A] als bestuurder van de Stichting op 30 december 2016 schriftelijk gesommeerd om alleen dan aan royement van de tweede hypotheek mee te werken als uit de koopsom voldoende aan de Stichting zou worden betaald om niet alleen de hoofdsom, maar ook de volledige couponrente aan de in de brief genoemde eisers te betalen. Volgens deze obligatiehouders verdroeg de bewering van Rijnvast dat betalingen aan obligatiehouders alleen maar via Rijnvast mochten lopen zich niet met onder andere artikel 13.2 OVW. Een sommatie van gelijke strekking is op 6 januari 2017 aan het bestuur van de Stichting gezonden.
2.16.
De Stichting heeft op 4 januari 2017, middels haar bestuurder [Rechtspersoon A] , ingestemd met doorhaling van het hypotheekrecht.
2.17.
Op of omstreeks 6 februari 2017 ontvingen de obligatiehouders van de Stichting de hoofdsommen (€ 5.000,00 per obligatie) terug. Zij ontvingen rond 24 februari 2017 € 375,00 (7,5%) per obligatie.
2.18.
Eisers sub 1 tot en met 9 hebben op 28 februari 2017 derdenbeslag gelegd onder de ING Bank ter securering van hun vorderingen jegens de Stichting.

3.De vordering en het verweer

in beide zaken in conventie
3.1.
Eisers stellen dat zij rond 24 februari 2017 per obligatie € 1.559,70 te weinig hebben ontvangen. Zij berekenen de verschuldigde rente als volgt.
- hoofdsom per obligatie : € 5.000,00
- rente 2012: 3/4 x 7,5% = 5,625%
- rente 2013 (7,5%) en 2014 t/m 2016 (8%) = 31,55%
- totale achterstallige rente: 37,125% van (de kantonrechter begrijpt:) € 2.100.000,00 = € 779.625,00
- rente over rente (enkelvoudig, zoals ook in de jaarrekeningen toegepast) t/m 2015: € 10.334,00
- idem 2016 (circa 0,7 % over € 779.625,00) = € 5.457,00
- totaal rente over rente: € 15.791,00
- totale rente per ultimo 2016: € 795.416,00, derhalve per obligatie € 1.894,00
Volgens eisers is de dagrente per obligatie van 1 januari 2017 t/m 6 februari 2017 (37 x 1,10 euro) € 40,70. De totale vordering per obligatie is dan per 6 februari 2017 (hoofdsom plus rente) € 6.934,70. Voldaan is op 6 respectievelijk 24 februari 2017 in totaal € 5.375,00 per obligatie, zodat per obligatie resteert te voldoen € 1.559,70. Ingevolge artikel 6:44 BW betreft dit restant de hoofdsom waarover 8% rente is verschuldigd met ingang van 25 februari 2017 tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
Eisers vorderen op grond hiervan veroordeling van zowel Rijnvast als de Stichting (waarbij (gedeeltelijke) betaling door de een de ander (deels) bevrijdt) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
[eisende partij sub 1] : 9 x € 1.559,70 = € 14.037,30
[eisende partij sub 2] : 8 x € 1.559,70 = € 12.447,60
[eisende partij sub 3] : 2 x € 1.559,70 = € 3.119,40
[eisende partij sub 4] : 15 x € 1.559,70 = € 23.395,50
[eisende partij sub 5] : 4 x € 1.559,70 = € 6.238,80
[eisende partij sub 6] : 5 x € 1.559,70 = € 7.798,50
[eisende partij sub 7] : 11 x € 1.559,70 = € 17.156,70
[eisende partij sub 8] : 4 x € 1.559,70 = € 6.238,80
[eisende partij sub 9] : 9 x € 1.559,70 = € 14.037,00
[eisende partij sub 10] : 3 x € 1.559,70 = € 4.679,10,
alle bedragen te vermeerderen met 8% contractuele rente met ingang van 25 februari 2017 tot de dag der algehele voldoening. Voorts vorderen zij veroordeling van zowel Rijnvast als de Stichting in de proceskosten.
3.3.
Rijnvast en de Stichting voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak 17-4977 tegen de Stichting in reconventie
3.4.
De Stichting vordert opheffing van het door eisers sub 1 tot en met 9 op 28 februari 2017 op een bankrekening van de Stichting bij ING Bank N.V. (rekeningnummer [rekeningnummer] ) gelegd beslag.
3.5.
Ter onderbouwing van deze vordering voert de Stichting, kort gezegd, aan dat zij door het beslag klem komt te zitten. Zij stelt dat op de beslagen bankrekening enkele duizenden euro’s staan die nodig zijn voor de verdere afwikkeling en ter delging van kosten. De Stichting beschikt niet over eigen inkomsten of middelen, aldus de Stichting.

4.De beoordeling

in beide zaken
4.1.
Vooropgesteld wordt dat eiser sub 9, [eisende partij sub 9] , ontvankelijk is in zijn vorderingen, nu uit de stukken blijkt dat [Rechtspersoon B] , waarvan
[eisende partij sub 9] de directeur is, haar aanspraken als obligatiehouder heeft overgedragen aan
[eisende partij sub 9] , eiser sub 9.
in de zaak 17-4977 tegen de Stichting in conventie
4.2.
De Stichting heeft blijkens artikel 2 van haar statuten als doel het verkrijgen, beheren en uitwinnen van zekerheden ten behoeve van de obligatiehouders en het behartigen van de gezamenlijke belangen van de obligatiehouders. De Stichting is onder meer in het leven geroepen omdat een recht van tweede hypotheek per obligatiehouder, mede gezien de overdraagbaarheid van de obligaties niet tot de mogelijkheden behoorde. De Stichting heeft ten behoeve van de gezamenlijke obligatiehouders dit recht van tweede hypotheek verkregen.
4.3.
Eisers verwijten de Stichting dat zij, middels haar bestuurder [Rechtspersoon A] , heeft ingestemd met doorhaling van het tweede hypotheekrecht op het pand in Düsseldorf, zonder dat eerst betaling van de hoofdsommen (€ 5.000,00 per obligatie) en de volledige achterstallige couponrente aan eisers heeft plaatsgevonden dan wel was veilig gesteld.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen in een vergadering van obligatiehouders op 16 november 2016 -en nadien nogmaals, op 21 december 2016- de Stichting is gemachtigd om met doorhaling van het hypotheekrecht in te stemmen, zonder dat eerst betaling van de hoofdsommen (€ 5.000,00 per obligatie) en de volledige achterstallige couponrente aan eisers diende plaats te vinden dan wel diende te worden veilig gesteld. Voorts is met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen in beide vergaderingen besloten tot instemming met de uitvoering van het voorstel van Rijnvast tot afwikkeling van de obligatielening, onder meer inhoudende betaling van een éénmalige (coupon)rente van 7,5%, tegen finale kwijting. Voor de rechtsgeldigheid van deze (meerderheids)besluiten van de obligatiehoudersvergadering, waaraan ook eisers zijn gebonden, wordt verwezen naar r.ov. 4.22 e.v.
4.5.
De stelling van eisers dat [Rechtspersoon A] als bestuurder van de Stichting zou hebben toegezegd, alvorens met doorhaling van het hypotheekrecht in te stemmen, zorg te zullen dragen voor betaling aan eisers van de hoofdsommen en de volledige achterstallige couponrente, althans betaling daarvan aan eisers veilig te zullen stellen, is door de Stichting gemotiveerd tegensproken, waartegenover eisers hun stelling niet nader hebben onderbouwd.
Uit de producties 9, 10 en 11 die eisers bij brief van 11 oktober 2017 in het geding hebben gebracht, blijkt niet van een dergelijke toezegging. Evenmin hebben eisers daaromtrent enig expliciet bewijs aangeboden. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
4.6.
Als deelnemers in het obligatiefonds Rijnvast zijn eisers gebonden aan de structuur van en de gang van zaken binnen het obligatiefonds, zoals neergelegd in de prospectus, in het bijzonder in de bepalingen van de Obligatievoorwaarden en de Trustakte. De overdracht van 80% van de obligaties aan Rijnvast Beheer (waarover meer in r.ov. 4.22), heeft daarin geen verandering gebracht.
4.7.
De structuur van het obligatiefonds Rijnvast impliceert onder meer dat de Stichting ten behoeve van de gezamenlijke obligatiehouders de obligatiehoudersrechten uitoefent.
Dit doet zij blijkens de Obligatievoorwaarden en de Trustakte op basis van exclusiviteit (artikelen 13.1 en 13.5 OVW en artikelen 3.1, slotzin, 3.2, 8.3 en 8.5 TA). Blijkens de preambule van de Obligatievoorwaarden en overweging D aan het begin van de Trustakte vindt de uitoefening van rechten door de Stichting, dat is dus de uitoefening van aan obligatiehouders toekomende rechten, plaats op basis van een bewindconstructie. Er is geen sprake van volmacht of vertegenwoordiging. De Stichting heeft een eigen rol bij het vervullen van haar taak als bewaarder (trustee) van het fondsvermogen. Daarbij moet zij zich laten leiden door de belangen van de gezamenlijke obligatiehouders. Tussen die algemene belangen en die van een minderheid van de obligatiehouders dient zij een eigen afweging te maken. De Stichting heeft dan ook een eigen verantwoordelijkheid en een grote mate van vrijheid voor het behartigen van de belangen van de obligatiehouders. De Stichting is niet verplicht het belang van een individuele obligatiehouder in acht te nemen (artikel 8.11 TA).
4.8.
Naar de eigen inschatting van de Stichting was het voorstel dat Rijnvast in oktober 2016 aan alle obligatiehouders heeft gedaan, inhoudende dat Rijnvast Beheer alle obligaties zal overnemen en dat er, naast terugbetaling van de hoofdsom, een rente betaald zal worden van 7,5% over de inleg, tegen finale kwijting, afdoende om tot een finale afwikkeling van de obligatielening te komen.
Tevens heeft de Stichting namens de gezamenlijke obligatiehouders de afweging gemaakt
te kunnen instemmen met de doorhaling van het hypotheekrecht dat de Stichting voor de vorderingen van de obligatiehouders had op het pand in Düsseldorf. Alvorens met de doorhaling van het hypotheekrecht in te stemmen, heeft de Stichting bij Rijnvast bedongen dat een stil pandrecht werd gevestigd op de verkoopopbrengst van het pand in Düsseldorf teneinde voldoende te garanderen dat de voorliggende toezegging dat de inleg zal worden terugbetaald vermeerderd met een rentevergoeding van 7,5% over die inleg gestand zou kunnen worden gedaan, nu dat een belangrijk punt van zorg van het voormalig bestuur van de Stichting (de heren [eisende partij sub 1] en [persoon X] ) scheen te zijn geweest.
Gezien het (gekwalificeerde) besluit van 16 november 2016, dat op 21 december 2016 nogmaals is genomen, althans is bevestigd, dat uitsluitend strekte tot instemming van de vergadering van obligatiehouders met de doorhaling van het hypotheekrecht, hoefde -anders dan eisers betogen- geen pandrecht te worden bedongen voor de achterstallige rente waarop eisers thans aanspraak maken. R.ov. 4.3. van de beschikking van deze rechtbank van
30 december 2016, waarop eisers zich beroepen, geeft evenmin aanleiding tot deze stellingname.
De Stichting heeft daarnaast nog bij Rijnvast bedongen dat slechts tot doorhaling van het hypotheekrecht zou worden overgegaan, indien zou zijn verzekerd dat het bedrag van de inleg vermeerderd met 7,5% rente rechtstreeks op de rekening van de Stichting zou worden gestort.
De Stichting heeft in productie 13 bij haar conclusie van antwoord een uitgebreide schriftelijke toelichting gegeven waarom zij na afweging tot de conclusie is gekomen dat het gedane rentebetalingsvoorstel en de doorhaling van het hypotheekrecht tegen zekerheidstelling voor betaling van de inleg vermeerderd met 7,5% rente, het meest in het belang van de gezamenlijke obligatiehouders moet worden geacht. De Stichting noemt daarbij in het bijzonder de sterke verlieslatendheid van het pand in Hückelhoven en het gevaar dat Rijnvast als obligatiefonds in onoverkomelijke financiële problemen zou kunnen komen indien de verkooptransactie ten aanzien van het pand in Düsseldorf geen doorgang zou kunnen vinden, in welk geval er mogelijk geen enkele uitkering aan de obligatiehouders zou kunnen worden gedaan.
De Stichting heeft daarmee uitvoering gegeven aan de instructie die haar is gegeven in r.ov. 4.3 van de beschikking van deze rechtbank van 30 december 2016.
4.9.
Aan de beslissing die de Stichting na eigen inschatting en afweging namens de gezamenlijke obligatiehouders ten aanzien van het voorstel van Rijnvast en de doorhaling van het hypotheekrecht heeft genomen, zijn ook eisers gebonden, nu zij dat besluit niet in rechte hebben aangetast. Evenmin is in een vergadering van obligatiehouders met een (absolute of gekwalificeerde) meerderheid van stemmen anders besloten. De conclusie moet dan ook zijn dat eisers geen aanspraak kunnen maken op enige nabetaling van achterstallige rente.
4.10.
Nog afgezien van het vorenstaande is de Stichting jegens de obligatiehouders niet verder aansprakelijk dan voor grove opzet of grove schuld in de uitvoering van haar taken (artikel 8.10 TA). De stelling van eisers dat daarvan sprake is nu de Stichting zonder gegronde redenen het hypotheekrecht ten gunste van eisers heeft prijsgegeven, strandt op hetgeen hiervoor is overwogen.
4.11.
Eisers hebben voorts nog een beroep gedaan op artikel 6.3 TA. De daarin beschreven situatie (doorbetaling van gelden na uitwinning van zekerheden door de Stichting) is echter hier niet aan de orde. Van enig tekortschieten van de Stichting in haar betalingsverplichting is derhalve ook uit dien hoofde geen sprake.
4.12.
Gezien het vorenstaande dienen de vorderingen van eisers tegen de Stichting te worden afgewezen.
4.13.
De kantonrechter zal eisers als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk veroordelen in de proceskosten.
in de zaak 17-4977 tegen de Stichting in reconventie
4.14.
De gevorderde opheffing van het beslag komt voor toewijzing in aanmerking. Dat conservatoire verhaalsbeslag is ongegrond, omdat de vorderingen van eisers tegen de Stichting worden afgewezen. De kantonrechter zal het beslag dan ook opheffen. Weliswaar kan een belangenafweging ertoe leiden dat een conservatoir verhaalsbeslag behoort te blijven liggen totdat de afwijzing van de hoofdvordering in kracht van gewijsde is gegaan (zie HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559), maar in deze zaak is daaromtrent niets gesteld of gebleken.
4.15.
Omdat het beslag ten laste van de bankrekening van de Stichting bij ING Bank N.V. slechts een ondergeschikt onderdeel van het geschil betreft en hierover feitelijk geen of vrijwel geen partijdebat is gevoerd, rechtvaardigt de opheffing daarvan geen afzonderlijke proceskostenbeslissing.
in de zaak 17-7598 tegen Rijnvast
4.16.
Vooropgesteld wordt dat de Stichting een eigen, exclusief vorderingsrecht heeft jegens Rijnvast en eisers geen eigen, individuele vorderingsrechten en/of rechtstreekse acties jegens Rijnvast kunnen instellen (artikel 3.1 TA). Voorts is in artikel 13.1 OVW en het gelijkluidende artikel 8.3 TA bepaald dat de rechten en belangen van de obligatiehouders tegenover Rijnvast zonder hun tussenkomst, medewerking of inspraak door de Stichting worden uitgeoefend en behartigd en individuele obligatiehouders niet rechtstreeks kunnen optreden.
4.17.
De Obligatievoorwaarden staan er voorts aan in de weg dat eisers een juridische procedure tegen Rijnvast beginnen. Een dergelijke procedure is begrepen onder de taak en last van de Stichting (artikel 15.1 OVW). Enkel wanneer de vergadering van obligatiehouders het starten van de procedure vooraf bij een gekwalificeerd besluit heeft goedgekeurd of bij een gekwalificeerd besluit de Stichting om een procedure tegen Rijnvast heeft verzocht en de Stichting vervolgens nalaat een procedure tegen Rijnvast te starten binnen een afzienbare tijd en dit verzuim voortduurt, mag een individuele obligatiehouder een procedure tegen Rijnvast beginnen (artikel 15.2 juncto 15.1 OVW). Gesteld noch gebleken is dat aan deze voorwaarden op het moment van dagvaarden was voldaan. De uitzonderingsgevallen, genoemd in artikel 15.4 OVW (reorganisatie, dreigend faillissement of dreigende surséance van betaling van de emittent) doen zich hier niet voor. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een situatie die daarmee op één lijn kan worden gesteld.
4.18.
Gezien de mogelijkheid die artikel 15.2 OVW een individuele obligatiehouder (onder voorwaarden) biedt om een procedure tegen Rijnvast te beginnen, is van strijd met artikel 17 Grondwet, anders dan eisers betogen, geen sprake. Evenmin slaagt het beroep van eisers op nietigheid c.q. vernietigbaarheid van deze bepaling. De stelling van eisers dat hen iedere bevoegdheid wordt ontnomen om voor hun rechten op te komen, houdt immers geen stand.
4.19.
Zouden eisers wel een procedure tegen Rijnvast kunnen beginnen, zo wordt ten overvloede overwogen, dan zouden hun vorderingen op grond van het navolgende evenzeer moeten worden afgewezen.
4.20.
Eisers hebben als obligatiehouders vorderingen op Rijnvast. Op grond van artikel 6.1 OVW zijn de obligatiehouders, naast terugbetaling van hun inleg, gezamenlijk gerechtigd tot een winstdelende of bonusrente van 50% van het netto verkoopresultaat van de onroerende zaken van Rijnvast in Duitsland. In artikel 7.1 OVW staat voorts vermeld dat er een (coupon)rente over de inleg zal worden uitgekeerd van 7,5% per jaar over de eerste vijf jaar (1 januari 2009 tot 1 januari 2014) en 8% per jaar over de resterende vijf jaren van de obligatielening (1 januari 2014 tot 1 januari 2019). Hierop baseren eisers hun vorderingen. Daarbij zien eisers er echter aan voorbij dat met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen in een vergadering van obligatiehouders op 16 november 2016 -en nadien nogmaals, op 21 december 2016- tot instemming met het voorstel van Rijnvast tot afwikkeling van de obligatielening is besloten, inhoudende betaling van (slechts) een éénmalige (coupon)rente van 7,5%, tegen finale kwijting. Artikel 17.6 aanhef en onder (ii) OVW biedt daartoe de mogelijkheid.
4.21.
De vereiste gekwalificeerde meerderheid van 2/3 van het aantal uitgebrachte stemmen in de vergaderingen op 16 november 2016 en 21 december 2016 werd behaald doordat Rijnvast Beheer, die circa 80% van de obligaties in handen heeft gekregen, op de vergaderingen aanwezig was en vóór het voorstel stemde. Dienaangaande hebben eisers gesteld dat een meerderheid van de obligatiehouders door het opzettelijk achterhouden van relevante informatie en het doen van onjuiste mededelingen (in de woorden van eisers: “een samenweefsel van verdichtsels”) zou zijn overgehaald om haar obligaties aan Rijnvast Beheer over te dragen. Eisers noch degenen die deze circa 80% van de obligaties hebben overgedragen, zijn echter in rechte tot aantasting van de cessie overgegaan, zodat van de geldigheid daarvan moet worden uitgegaan. Bij gelegenheid van de comparitie hebben eisers nog aangevoerd dat sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dit is in strijd met het voorschrift van artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) en de eisen van een goede procesorde, maar bovendien is onduidelijk gebleven waarin deze strijd zou hebben bestaan, anders dan in het samenweefsel van verdichtsels.
4.22.
Voor zover eisers hebben willen betogen dat het gewraakte besluit tot renteverlaging is genomen met voorbijgaan aan het standpunt van een minderheid van de obligatiehouders, waartoe ook eisers behoren, kunnen eisers daarin niet worden gevolgd. Weliswaar is een minderheid van de obligatiehouders, waaronder ook eisers, in de vergaderingen “weggestemd” door een meerderheid van de obligatiehouders, maar alle obligatiehouders zijn in de gelegenheid geweest -zo al niet op 16 november 2016, dan toch op 21 december 2016 en zo al niet in persoon, dan toch bij gemachtigde- om de vergaderingen bij te wonen en daarin hun stem over het voorstel tot renteverlaging uit te brengen. De basis van de besluitvorming in het obligatiefonds Rijnvast is nu eenmaal dat de meerderheid (het gezamenlijke belang van alle obligatiehouders) leidend is, terugkomend in de vereiste (gekwalificeerde) meerderheid van tweederde (2/3) gedeelte van de uitgebrachte stemmen, en dat een minderheid zich, mits ze in de gelegenheid is geweest aan de besluitvorming deel te nemen, naar een meerderheid zal moeten richten.
4.23.
Eisers hebben er terecht op gewezen dat de oproeping voor de vergadering van
16 november 2016 eerst twee dagen in plaats van de voorgeschreven minimaal 15 dagen van tevoren (artikel 16.6 OVW) heeft plaatsgevonden. Daar staat echter tegenover dat de datum voor de vergadering al was vastgesteld op 16 november 2016 en dat dit al op 7 oktober 2016 met de obligatiehouders was gecommuniceerd (zie r.ov. 2.9). Dat was minimaal 15 dagen vóór de vergadering. Aldus is met inachtneming van de vereiste termijn een vergadering bijeengeroepen op 16 november 2016. Dat Rijnvast uiteindelijk zelf een agenda eerst op 14 november 2016 aan de obligatiehouders heeft toegezonden toen het toenmalige Stichtingsbestuur tot het toezenden van een agenda kennelijk niet bereid was, maakt niet dat de vergadering niet rechtsgeldig is bijeengeroepen. Bovendien is op
21 december 2016 nogmaals een vergadering van obligatiehouders gehouden waarin opnieuw met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen dezelfde besluiten zijn genomen als tijdens de vergadering op 16 november 2016, althans de eerder genomen besluiten daarin nog eens zijn bevestigd. Dat de Stichting op 21 december 2016 bestuurders ontbeerde, omdat de heren [eisende partij sub 1] en [persoon X] als bestuurders van de Stichting reeds waren ontslagen en de rechtbank op dat moment nog geen nieuwe bestuurders van de Stichting had benoemd, maakt dat niet anders, nu het bestuur van Rijnvast met inachtneming van artikel 16.5 OVW de vergadering op 21 december 2016 heeft georganiseerd.
4.24.
Met hun verweer dat uit de oproeping voor de vergadering van 16 november 2016, noch uit de agendapunten voor deze vergadering, blijkt van enig voorgenomen besluit tot renteverlaging en derhalve geen sprake kan zijn van een rechtsgeldig besluit daartoe, zien eisers er aan voorbij dat in agendapunt 5 in de annex bij de oproeping (zie r.ov. 2.11) wordt verwezen naar het voorstel van Rijnvast tot afwikkeling van de obligatielening. Dat voorstel, onder meer inhoudende renteverlaging, is eerder door Rijnvast aan alle obligatiehouders gedaan en nadien in een brief van Rijnvast aan alle obligatiehouders van 21 oktober 2016 nog eens herhaald. Daarbij komt dat in de brief van het Stichtingsbestuur van 7 oktober 2016 aan alle obligatiehouders kenbaar is gemaakt dat het voorstel van Rijnvast tot (onder meer) renteverlaging in de vergadering van obligatiehouders van 16 november 2016 aan de orde zou komen. Daaromtrent kon derhalve in redelijkheid geen enkel misverstand bestaan. Ten slotte is op de vergadering van 21 december 2016 alsnog een rechtsgeldig besluit genomen, althans is het eerdere rechtsgeldige besluit nog eens bevestigd, zodat een eventueel gebrek daarin is geheeld.
4.25.
Het voorgaande maakt dat een rechtsgeldig meerderheidsbesluit van de obligatiehoudersvergadering tot renteverlaging is genomen. Eisers zijn aan dat besluit gebonden en kunnen dan ook geen aanspraak maken op enige nabetaling van achterstallige rente. Van enig tekortschieten van Rijnvast in haar betalingsverplichting is dan ook geen sprake.
4.26.
Gezien het vorenstaande dienen de vorderingen van eisers tegen Rijnvast te worden afgewezen.
4.27.
De kantonrechter zal eisers als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk veroordelen in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
in de zaak 17-4977 tegen de Stichting in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt eisers hoofdelijk in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van de Stichting begroot op € 700,00 aan salaris voor de gemachtigde,
in de zaak 17-4977 tegen de Stichting in reconventie
5.3.
heft op het beslag ten laste van de ten name van de Stichting gestelde bankrekening bij ING Bank N.V. met rekeningnummer [rekeningnummer] ,
5.4.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak 17-7598 tegen Rijnvast
5.5.
wijst het gevorderde af,
5.6.
veroordeelt eisers hoofdelijk in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Rijnvast begroot op € 1.400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017.