ECLI:NL:RBGEL:2017:5330

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
C/05/325558 / KG ZA 17-426
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding betreffende ontruiming van gekraakt pand

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben de eisers, die feitelijk wonen in een gekraakt pand, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eisers vorderden een verbod op de ontruiming van het pand op strafrechtelijke gronden. De voorzieningenrechter heeft op 9 oktober 2017 uitspraak gedaan. De achtergrond van de zaak betreft een pand dat eigendom is van een stichting, die het pand eerder gebruikte voor dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking. Na beëindiging van het gebruik is het pand te koop aangeboden en op 27 mei 2017 gekraakt door de eisers. De stichting heeft de eisers gesommeerd het pand te verlaten, maar de eisers hebben aangegeven in overleg te willen treden. De Staat heeft de eisers aangemerkt als verdachten van kraken en heeft aangekondigd het pand te willen ontruimen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers zonder recht of titel in het pand verblijven en dat de Staat op goede gronden mag aannemen dat er sprake is van wederrechtelijkheid. De rechter heeft de belangen van de Staat en de stichting, die het pand wil verkopen, afgewogen tegen de belangen van de eisers. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers onvoldoende bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de ontruiming niet zou plaatsvinden. Het beroep van de eisers op internationale verdragen werd afgewezen, omdat deze bepalingen niet als een ieder verbindend kunnen worden aangemerkt. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/325558 / KG ZA 17-426
Vonnis in kort geding van 9 oktober 2017
in de zaak van
[eisers],
allen feitelijk wonende te [adres eisers],
eisers,
advocaat mr. E. Tamas te 's-Gravenhage,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. L. Sieverink te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eisers] en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met een bijlage van 1 september 2017
  • een brief met producties 1 tot en met 6 van 19 september 2017 namens de Staat
  • een brief met producties 1 tot en met 5 van 27 september 2017 namens [eisers]
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 28 september 2017
  • de pleitnota namens de Staat
  • de namens [eisers] overgelegde verklaring, ter zitting uitgesproken door een van de medebewoners.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het pand aan de [adres 1] kadastraal bekend als [kadastrale gegevens], (hierna: het pand) is eigendom van Stichting [naam stichting] (hierna: de Stichting). De Stichting heeft als doel om mensen met een verstandelijke beperking te ondersteunen. Tot circa twee jaar geleden is het pand bij de Stichting in gebruik geweest als dagbestedingsruimte voor haar cliënten in de regio. Nadat het gebruik van het pand door de Stichting is beëindigd, heeft de Stichting het pand te koop aangeboden.
2.2.
Op of omstreeks 27 mei 2017 is het pand gekraakt door [eisers]
2.3.
Bij brief van 15 juni 2017 heeft mr. J.J.J. Kil, de advocaat van de Stichting, [eisers] gesommeerd het pand vrijwillig te verlaten binnen zeven dagen na dagtekening van die brief.
2.4.
De Stichting heeft op 21 juni 2017 aangifte gedaan van kraken bij de politie Eenheid Oost-Nederland.
2.5.
Bij email van 22 juni 2017 hebben [eisers] aan de Stichting meegedeeld dat zij graag in overleg willen treden om afspraken te maken over (het gebruik van) het pand.
2.6.
Op 3 juli 2017 heeft de Stichting met [naam koper]. een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het pand. In deze koopovereenkomst is een ontbindende voorwaarde opgenomen, waaruit volgt dat de overeenkomst kan worden ontbonden indien niet uiterlijk op 1 oktober 2017 schriftelijke goedkeuring voor de verkoop en de levering is gegeven door een aantal in de overeenkomst genoemde instanties. Uit de door de Staat overgelegde koopovereenkomst blijkt dat de notariële overdracht en levering zal plaatsvinden op 1 december 2017.
2.7.
Bij brief van 22 augustus 2017 van de officier van justitie, gericht aan allen die wonen of vertoeven in het pand, zijn [eisers] aangemerkt als verdachten van overtreding van (een van de) artikelen 138, 138a en/of 139 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarbij is aan hen medegedeeld dat het voornemen bestaat om het pand te ontruimen binnen acht dagen na de dagtekening van de brief, te weten op 19 oktober 2017. Daarbij is aan [eisers] de gelegenheid geboden om door middel van een aan te spannen kort geding op te komen tegen de ontruiming.
2.8.
Bij brief van 25 augustus 2017 hebben [eisers] aan de [naam koper]. meegedeeld dat zij graag in overleg willen treden om afspraken te maken over (het gebruik van) het pand.
2.9.
Op 13 september 2017 heeft de Stichting met [naam 2] een vastgoedbeschermingsovereenkomst gesloten voor onbepaalde duur.
2.10.
De Stichting heeft [eisers] in kort geding gedagvaard en daarbij ontruiming van het pand gevorderd. De mondelinge behandeling van dit kort geding vindt plaats op
24 oktober 2017.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Staat, en via haar de officier van justitie in het Arrondissementsparket Oost-Nederland, te verbieden op strafrechtelijke gronden tot de feitelijke ontruiming van [eisers] uit het pand over te gaan of te doen gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking aan overhandiging van dit pand aan derden, dan wel het niet optreden tegen huisvredebreuk jegens [eisers] gedurende hun afwezigheid uit dit pand, bijvoorbeeld gedurende de tijd dat [eisers] na aanhouding voor verhoor op een politiebureau verblijven,
II. de Staat, en via haar de officier van justitie in het Arrondissementsparket Midden-Nederland, te bevelen het huisrecht van [eisers] in het pand te beschermen tegen inbreuken door derden,
III. de Staat te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De Staat voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de vorderingen gegeven. Het spoedeisend belang is voorts niet door de Staat betwist.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of het de Staat moet worden verboden om op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van het pand over te gaan.
4.3.
[eisers] zijn bij brief van 22 augustus 2017 door de officier van justitie aangemerkt als verdachten van het kraken in de zin van de artikelen 138, 138a en 139 Sr, hetgeen er in de kern op neer komt dat zij ervan verdacht worden wederrechtelijk in het pand te verblijven. Daarmee is voldaan aan de in artikel 27c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geïmplementeerde Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie in strafprocedures (
Stb.2014,433), waarin is vermeld dat aan de verdachte dient te worden medegedeeld ter zake van welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt. Niet vereist is dat in deze aankondigingsbrief inzicht wordt verschaft in de redenen waarom de officier van justitie meent dat de voorwaarden voor toepassing van zijn bevoegdheid zijn vervuld en in de belangen die bij de te maken belangenafweging zijn betrokken en op welke wijze die zijn meegewogen. Artikel 551a Sv bepaalt dat in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 Sr, iedere opsporingsambtenaar de desbetreffende plaats kan betreden en dat zij bevoegd zijn alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, te verwijderen of te doen verwijderen.
4.4.
De voorzieningenrechter dient te toetsen of aan het vereiste van wederrechtelijkheid als bedoeld in de artikelen 138, 138a en 139 Sr is voldaan, en voorts, in het kader van artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde/bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan (Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
4.5.
In het kader van de proportionaliteitstoets dient te worden bezien of in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging moet worden gekomen. De wetgever heeft het als regulier belang van de Staat beschouwd om aan een strafbare toestand, mede in het belang van de eigenaar van een gekraakt pand, een einde te maken. In het algemeen bestaat het belang van een eigenaar of huurder erin dat hij naar eigen goeddunken over het pand kan beschikken. Dat beschikken kan erin bestaat dat hij het pand wil verbouwen, voor eigen gebruik nodig heeft, wil verkopen en/of dat hij zelf (onder)huurders/gebruikers voor zijn pand wil kiezen. Daarbij is het mogelijk dat het enige tijd duurt voordat een en ander is geformaliseerd. Die omstandigheid maakt echter niet dat de Staat daarmee zijn reguliere belang om aan een strafbare toestand, in het belang van de eigenaar, een einde te maken, verliest. Indien een kraker in een kort geding over een strafrechtelijke ontruiming van mening is dat de eigenaar van het door hem gekraakte pand geen enkel belang heeft bij de ontruiming is het bovendien, anders dan bij een civielrechtelijke ontruimingsprocedure, aan hem om dat voldoende aannemelijk te maken. Anders gezegd is het aan de kraker om feiten en omstandigheden aan te voeren die in het concrete geval tot een andere dan de reguliere afweging leiden. Bij de afweging zal steeds als uitgangspunt gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil. In het geval een eigenaar echter geen enkel belang heeft bij de ontruiming en deze alleen maar zal leiden tot langdurige leegstand, zonder enig vooruitzicht op verandering in die situatie en aannemelijk is dat ook de Staat zelf geen enkel belang bij de aangezegde ontruiming heeft, kan de belangenafweging mogelijk in het voordeel van de kraker uitvallen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5945).
4.6.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat [eisers] zonder recht of titel in het pand verblijven. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een gebruiksovereenkomst op grond waarvan [eisers] gerechtigd zijn om in het pand verblijven. De Stichting heeft als eigenaar van het pand voorts bezwaar gemaakt tegen het gebruik van het pand door [eisers] Dat blijkt reeds uit het feit dat de Stichting aangifte heeft gedaan van kraken en uit het feit dat zij kennelijk inmiddels zelf ook een kort geding aanhangig heeft gemaakt waarin zij ontruiming vordert. [eisers] hebben niet gesteld dat zij op een andere grond gerechtigd zouden zijn in het pand te verblijven. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de Staat, bij de uitoefening van de in artikel 551a Sv gegeven bevoegdheid, op goede gronden mag aannemen dat is voldaan aan de eis van wederrechtelijkheid als bedoeld in dat artikel.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [eisers] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie leiden dat sprake is van bijzondere omstandigheden, in die zin dat de Staat geen enkel belang heeft bij ontruiming van het pand. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De Staat voert aan dat haar belang erin is gelegen dat een einde wordt gemaakt aan een strafbare situatie en dat het belang van de Stichting erin is gelegen dat zij het pand op
1 december 2017 kan leveren aan de koper. Als onweersproken staat vast dat de Stichting op 3 juli 2017 een overeenkomst heeft gesloten met [naam koper]., strekkende tot verkoop van het pand, dat door de Stichting van de in de koopovereenkomst ten behoeve van haar opgenomen ontbindende voorwaarden geen gebruik wordt gemaakt en dat de notariële overdracht en levering van het pand zal plaatsvinden op 1 december 2017. Naar de Staat voorts terecht stelt, volgt uit artikel 7 van de koopovereenkomst dat de Stichting het pand leeg en ontruimd aan de koper dient te leveren. Dat na de ontruiming sprake zal zijn van langdurige leegstand zonder uitzicht op verandering van de situatie, is niet, althans onvoldoende gebleken. Het pand wordt immers op 1 december 2017 geleverd aan [naam koper]. aan wie het vervolgens is de bestemming van het pand te bepalen. Dat [eisers] met hun kraakactie niet de intentie hadden om iemand te schaden of in de weg te zitten, dat zij aan de Stichting en [naam koper]. hebben meegedeeld dat zij bij het in hergebruik nemen van het pand vrijwillig zullen vertrekken en dat zij bereid waren om afspraken te maken over het gebruik van het pand, zijn evenmin bijzondere omstandigheden op grond waarvan de Staat niet tot ontruiming van het pand zou mogen overgaan. Het is immers aan de Stichting of [naam koper]., als (toekomstig) eigenaar van het pand, om te bepalen met wie zij een overeenkomst tot gebruik van het pand wil sluiten. Ter zitting is voldoende gebleken dat de Stichting een dergelijke overeenkomst niet met [eisers] wenst aan te gaan. Het belang van de Stichting bij de ontruiming is daarmee gegeven en daarmee ook het belang van de Staat.
4.8.
De door [eisers] aangevoerde stelling dat zij na de ontruiming op straat zullen belanden, omdat zij over onvoldoende financiële middelen beschikken om in huisvesting te voorzien en zij gelet op de lange wachttijden evenmin in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, levert geen bijzondere omstandigheid op die tot een andere dan de reguliere afweging dient te leiden. Dergelijke omstandigheden zijn door de wetgever bij de totstandkoming van de artikelen 138a Sr en 551a Sv reeds meegewogen. Ook het beroep van [eisers] op artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten en artikel 31 van het Europees Sociaal Handvest slaagt niet, omdat deze bepalingen niet kunnen worden aangemerkt als een ieder verbindende bepalingen als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Door [eisers] kan daaraan evenmin het recht op herhuisvesting door de Staat worden ontleend.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in dit geval een strafrechtelijke ontruiming de proportionaliteitstoets kan doorstaan. De vorderingen van [eisers] worden daarom afgewezen.
4.10.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.434,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2017.