Bij brief van 8 september 2016 van de toenmalige juridisch adviseur van [persoon5] aan onder andere de directeur generaal Rijksvastgoedbedrijf, de heer [persoon20] (hierna: [persoon20] ), en de algemeen directeur van stichting [persoon7] , de heer [persoon21] , is onder meer als volgt bericht:
‘(…)
Het volgende is recent gebleken
1. Het Rijksvastgoedbedrijf, zijnde de directe opdrachtgever aan [persoon5] , heeft besloten om per 1 januari 2017 alle verantwoordelijkheden over te dragen aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) waaronder de Stichting [persoon7] ressorteert. Bij dit traject zijn de belangen van [persoon5] in het geheel niet
gerespecteerd. Ook is [persoon5] over dit voornemen in het geheel niet
geïnformeerd.
2. Inmiddels is er reeds sprake van een Openbare Aanbesteding met meerdere architecten (ook in internationaal opzicht) voor het vervolgtraject in restauratie en onderhoud van [persoon7] , waarbij [persoon5] door de handelwijze van deze nieuwe opdrachtgever buiten spel is gezet.
3. Zoals het ernaar uitziet, zal de betrokkenheid van [persoon5] bij de restauratie en het onderhoud van [persoon7] per ultimo 2016 geheel ten einde zijn.
4. Dit alles staat uiteraard volledig haaks op het vertrouwen waarin [persoon5] het Werkarchief vanaf 1990 om niet, echter wel onder bepaalde voorwaarden (hierover later) heeft overgedragen. (…)
5. Inmiddels zijn diverse nieuwe architecten/uitvoerders betrokken bij het vervolg van het reguliere onderhoud en de restauratie van [persoon7] . Gebleken is dat hierbij, in strijd met schriftelijk overeengekomen afspraken, reeds door anderen gebruik gemaakt is van vertrouwelijke stukken zoals het Werkarchief zonder dat daarvoor expliciet toestemming is gegeven door [persoon5] , zijnde de houder van de auteursrechten daarop.
De door [persoon5] resp. door directeur/eigenaar de heer [persoon3] geleden schade hebben wij berekend op 3.144.500,- (drie miljoen honderdvierenveertig duizend vijfhonderd euro) welk bedrag is onderbouwd in bijlage 3. Het moge duidelijk zijn dat hiervoor financiele compensatie wordt verlangd.’