In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de herziening van een WAO-uitkering. Eiser ontving naast zijn reguliere loon een Persoonlijk Budget Arbeidsvoorwaarden (PBA), dat bestond uit verschillende loonelementen, waaronder vakantiegeld. Het UWV had vastgesteld dat de WAO-uitkering van eiser te hoog was, omdat er geen rekening was gehouden met de PBA-betalingen. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat hij niet op de hoogte was van de te hoge uitkering.
De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de uitkering had herzien op basis van artikel 44 van de WAO, maar alleen voor de maanden waarin PBA-betalingen waren gedaan. De rechtbank stelde vast dat eiser redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de uitkering te hoog was door de PBA-betalingen, maar niet voor de cao-verhogingen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit van het UWV, waarbij het UWV werd opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Daarnaast werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om zorgvuldig om te gaan met de herziening van uitkeringen en de communicatie hierover naar de betrokkenen.