2.4.De omwonenden zijn woonachtig op een afstand van tussen de 290 en 550 meter van het mestbassin. Gelet op de rekenresultaten met betrekking tot de geurbelasting op pagina 16 van het advies van de omgevingsdienst Achterhoek, welk advies aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, is het aannemelijk dat alle omwonenden geurhinder van de inrichting ondervinden. Niet gezegd kan worden dat die gevolgen dermate gering zijn dat gevolgen van enige betekenis ontbreken. De omwonenden hebben dus bij het bestreden besluit een persoonlijk belang.
De omwonenden zijn daarom, gelet op de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, belanghebbenden bij het bestreden besluit.
3. De gronden ter plaatse van het mestbassin zijn in het bestemmingsplan “Buitengebied 2012” bestemd als “Agrarisch met Waarden” met de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologische verwachting 1” en “Waarde - Natuur”.
In artikel 4.1 van de planregels is bepaald dat de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden onder meer zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid in de vorm van:
1. grondgebonden agrarische bedrijven;
2. intensieve veehouderijbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
(…).
Ingevolge artikel 4.2.1 mogen op de in artikel 4.1 bedoelde gronden alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Agrarisch met waarden' worden gebouwd.
Ingevolge artikel 4.2.5, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' dat realisatie van kuilvoerplaten, tunnelkassen, mestopslag, silo's en trainingsmolen uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 4.4.1 kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.5, onder a, voor het bouwen van een mestopslag, kuilvoerplaten, trainingsmolen en/of paardrijbak buiten het bouwvlak, onder voorwaarden dat:
a. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing en gebruiksmogelijkheden van die percelen;
b. maximaal één mestopslag buiten het bouwvlak mag worden gerealiseerd met een inhoud van maximaal 1.000 m³ en een goothoogte van maximaal 5 m en een bouwhoogte van maximaal 7 m;
c. de kuilvoerplaten buiten het bouwvlak een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 250 m² mogen hebben en een bouwhoogte van maximaal 2 m;
d. maximaal één trainingsmolen zonder overkapping buiten het bouwvlak mag worden gerealiseerd met een maximale diameter van 20 m en een bouwhoogte van maximaal 5 m;
e. geen verkeersonveilige situatie ontstaat;
f. het bouwwerk moet landschappelijk worden ingepast, hiertoe moet van te voren een landschappelijk inpassingsplan worden overlegd dat voldoet aan het bepaalde in bijlage 1, 2 en 3. Een inpassingsplan hoeft niet te worden overlegd als landschappelijke inpassing niet nodig is bijvoorbeeld vanwege de reeds aanwezige beplanting, een en ander ter beoordeling van een deskundige op het gebied van landschap;
g. geen omgevingsvergunning kan worden verleend als de locatie is gelegen binnen de aanduiding 'overige zone – gnn' of 'overige zone – go', tenzij kan worden aangetoond dat er geen significante aantasting plaatsvindt van de kernkwaliteiten van de EHS, zoals beschreven in bijlage 8 'Kernkwaliteiten GNN en GO' van de Omgevingsverordening Gelderland, dan wel geen noemenswaardige belemmering wordt gevormd voor de beoogde zoekruimte voor nieuwe natuur of de aanleg van ecologische verbindingszones.
Ingevolge artikel 4.7.1 is het verboden om zonder omgevingsvergunning op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of uit te doen voeren:
(…);
c. het aanleggen van - niet als bouwwerk aan te merken - mestbassins en silo's buiten het bouwvlak.
Ingevolge artikel 29.4.1 is het onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a. (…);
b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m², waartoe wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, maar ook het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen en het graven van een bouwput;
(…).
In artikel 1.67 is de volgende definitie van “intensief veehouderijbedrijf” opgenomen:
“een agrarisch bedrijf of een deel daarvan waar ten minste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is en dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen of paarden worden gehouden of dieren ‘biologisch’ worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.”
Kennisgeving ontwerpbesluit
4. Eisers betogen dat uit de kennisgeving van het ontwerpbesluit niet blijkt dat ook een omgevingsvergunning wordt verleend voor de activiteiten “uitvoeren van een werk” en “gebruik in strijd met het bestemmingsplan”. Daarom kan volgens eisers niet worden uitgesloten dat er belanghebbenden zijn die, als zij hadden geweten dat hiervoor ook een omgevingsvergunning werd verleend, tegen deze vergunning zouden zijn opgekomen.