ECLI:NL:RBGEL:2017:419

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 615
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een ondernemer als werkgever in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over de toekenning van een Ziektewet-uitkering aan [betrokkene]. Eiser, die zich inschreef als ondernemer bij de Kamer van Koophandel, werd door verweerder aangemerkt als werkgever van [betrokkene]. Eiser betwistte deze kwalificatie en stelde dat hij nooit werknemers in dienst heeft gehad en dat de handtekening onder de arbeidsovereenkomst met [betrokkene] niet van hem was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat eiser daadwerkelijk als werkgever van [betrokkene] kan worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de inschrijving van eiser als ondernemer niet voldoende was om hem als werkgever aan te merken, vooral omdat de handtekening op de arbeidsovereenkomst niet van hem was en er geen andere bewijsstukken waren die zijn rol als werkgever bevestigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van verweerder en verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/615

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.H. Brouwer),
en
[verweerder]te [plaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [betrokkene] met ingang van 2 december 2014 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Verweerder heeft eiser bij brief van 6 oktober 2015 een kopie van het primaire besluit toegezonden.
Bij besluit van 18 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. T.P.A.W. Hanenberg.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Op 14 juli 2014 heeft [betrokkene] een arbeidsovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd met [bedrijf] (hierna: [bedrijf], waarin is overeengekomen dat [betrokkene] met ingang van 15 juli 2014 in dienst treedt van [bedrijf] in de functie van Sales Manager voor 40 uur per week voor onbepaalde tijd tegen een brutosalaris van € 4.600 met een vakantietoeslag van 8% per jaar over het jaarsalaris, een onkostenvergoeding van 0,19 per kilometer en een vergoeding van de telefoonkosten. Tot de gedingstukken behoren twee afschriften van de arbeidsovereenkomst. De eerste is opgemaakt op 14 juli 2014 en is van twee handtekeningen voorzien. De tweede is opgemaakt op 12 september 2014 en is alleen voorzien van een handtekening van de werkgever.
1.2
Volgens door [betrokkene] ingevulde vragenlijsten van verweerder bestonden de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] uit het verhuren van vakantie-appartementen in Zuid-Spanje. Volgens diezelfde vragenlijsten bestonden de door [betrokkene] verrichte werkzaamheden uit het aansturen, begeleiden en trainen van de salesagenten en werden die werkzaamheden door [betrokkene] uitgevoerd door klanten te bezoeken, op beurzen te staan en mee te reizen met verkopers. De contactpersoon van [betrokkene] bij [bedrijf] was volgens [betrokkene] de directeur, [betrokkene]. De evaluaties van zijn werkzaamheden werden gedaan door [betrokkene]. Volgens [betrokkene] is geen salaris aan hem uitbetaald.
1.3
Volgens een uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel (KvK) is de onderneming [bedrijf]/[bedrijf] gestart op 17 juni 2014 in de vorm een eenmanszaak. Als bezoekadres staat daarin vermeld: [adres] [woonplaats] (het woonadres van eiser). Bij activiteiten staat vermeld: ‘doen van en deelnemen in investeringen. Tevens transportbedrijf’. Bij ‘naam van de eigenaar’ staat vermeld: [betrokkene] (eiser). Bij e-mailadres is vermeld: [betrokkene]. Het aantal bij het bedrijf werkzame personen was volgens dit uittreksel twee. Op 29 oktober 2014 is geregistreerd dat de onderneming is opgeheven met ingang van 11 september 2014.
1.4
Op 28 januari 2015 heeft [betrokkene] bij verweerder gemeld dat hij vanaf 30 november 2014 ziek is en dat zijn contract op 30 november 2014 eindigt
.Bij het primaire besluit heeft verweerder aan [betrokkene] met ingang van 2 december 2014 een ZW-uitkering toegekend. Verweerder heeft eiser bij brief van 6 oktober 2015 een kopie van het primaire besluit toegezonden, omdat [betrokkene] door verweerder als een (ex)werknemer van eiser werd aangemerkt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Eiser stelt [betrokkene] niet te kennen en nooit medewerkers in dienst te hebben gehad.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op grond van de verweerder ter beschikking staande gegevens terecht is geconcludeerd dat er sprake was van een dienstverband tussen eiser, handelend onder de naam [bedrijf], als werkgever, en [betrokkene] als werknemer. De door eiser aangeleverde informatie heeft geen wijziging gebracht in dit standpunt.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een dienstverband tussen hem en [betrokkene]. Volgens eiser is de handtekening onder de tussen [bedrijf] en [betrokkene] gesloten arbeidsovereenkomst niet van hem. Eiser zegt enkel zijn medewerking te hebben verleend aan het inschrijven van [bedrijf] als eenmanszaak op zijn naam bij de KvK, met het vooruitzicht een vergoeding per verkocht appartement en een eenmalige vergoeding bij verkoop van [bedrijf] door [betrokkene] te ontvangen. De feitelijke werkzaamheden binnen het bedrijf werden volgens eiser verricht door [betrokkene]. Eiser stelt zich nooit met de bedrijfsactiviteiten te hebben bemoeid en ook niet op de hoogte te zijn geweest van het bestaan van werknemers. Volgens eiser heeft [betrokkene] hem benaderd naar aanleiding van een advertentie van eiser op speurders.nl, waarin hij vroeg om een investeerder die hem kon helpen met een lening in verband met zijn schulden als gevolg van een brand in zijn bakkerij. Volgens eiser wilde [betrokkene] een onderneming starten, gericht op de verkoop van appartementen in Marbella, Spanje en stelde hij voor om de inschrijving op eisers naam te doen, omdat hij op zijn eigen naam geen onderneming kon inschrijven. Eiser zou vervolgens daarvoor een vergoeding krijgen. Volgens eiser zou het bedrijf na een paar maanden worden verkocht aan een derde, met wie [betrokkene] dan verder zou gaan. Volgens eiser had [betrokkene] het formulier bestemd voor de inschrijving bij de KvK al helemaal digitaal ingevuld, voordat hij zich bij de KvK inschreef. Eiser stelt een handtekening onder het formulier te hebben gezet, zonder de door [betrokkene] ingevulde gegevens te controleren. Volgens eiser heeft [betrokkene] nooit met hem gesproken over werknemers of hem voor het in dienst nemen van werknemers toestemming te hebben gevraagd.
4. Niet betwist wordt dat verweerder terecht en op goede gronden aan [betrokkene] een ZW-uitkering heeft toegekend. In geschil is alleen of eiser in persoon als (ex)werkgever en hiermee als belanghebbende bij het besluit tot toekenning van de ZW-uitkering dient te worden aangemerkt.
5. Artikel 9 van de ZW bepaalt dat de werkgever de overheidswerkgever is onderscheidenlijk de natuurlijke persoon tot wie of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan.
6.1
De rechtbank dient te beoordelen of eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder hem onterecht als (ex)werkgever van [betrokkene] heeft aangemerkt. Volgens de gegevens van de KvK was eiser de eigenaar van [bedrijf]. Vast staat ook dat eiser het bedrijf bij de KvK op zijn naam heeft ingeschreven. Ook staat vast dat volgens die inschrijving toen meerdere werknemers in dienst waren van [bedrijf]. Dat betekent dat in beginsel moet worden aangenomen dat eiser werkgever was van de medewerkers van [bedrijf], waaronder [betrokkene]. De vraag is of eiser in het bewijs dat hij geen werkgever van [betrokkene] was, is geslaagd. De rechtbank acht in verband hiermee het volgende van belang.
6.2
Op de zitting is vastgesteld en ook niet door verweerder betwist dat de handtekening onder de tussen [betrokkene] en [bedrijf] gesloten arbeidsovereenkomst niet de handtekening van eiser is.
6.3
Ook van belang is dat eiser ter onderbouwing van zijn standpunt een proces-verbaal van aangifte van 12 december 2014 in het geding heeft gebracht, waaruit blijkt dat eiser aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte tegen [betrokkene]. De door eiser in de aangifte afgelegde verklaring komt overeen met zijn stellingen zoals verwoord onder 3. Daarnaast heeft eiser een beschikking van deze rechtbank ingebracht van 3 februari 2015 tussen eiser en [betrokkene] betreffende een door [betrokkene] ingediend verzoek tot faillietverklaring van eiser. Uit deze beschikking blijkt dat [betrokkene], ook voormalig werknemer van [bedrijf], tijdens de behandeling van het faillissementsverzoek heeft bevestigd eiser nooit ontmoet te hebben en steeds contact te hebben gehad met [betrokkene]. Volgens [betrokkene] heeft [betrokkene] zich in eerste instantie voorgedaan als eiser en bleek dat later onjuist te zijn. Ook van belang is dat in de door [betrokkene] ingevulde vragenlijsten van verweerder over zijn werkgever [bedrijf] en de door hem voor [bedrijf] verrichte werkzaamheden de naam van eiser niet voorkomt. Volgens [betrokkene] waren zijn contactpersonen/leidinggevenden bij [bedrijf] [betrokkene] en/of [betrokkene]. Uit een e-mailwisseling blijkt wel dat er contact was tussen [betrokkene] en ‘[betrokkene]’, maar volgens eiser is het hiervoor gebruikte e-mailadres, [betrokkene], niet van hem. Volgens eiser is zijn e-mailadres [betrokkene]. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Daarbij komt dat genoemde e-mailwisseling dateert van begin november 2014, terwijl uit het register van de KvK blijkt dat [bedrijf] op 29 oktober 2014 met ingang van 11 september 2014 is opgeheven. Volgens eiser heeft hij dat gedaan vrijwel direct nadat hij geïnformeerd raakte over de uitzending van Omroep Max, waarin negatieve aandacht was besteed aan de praktijken van [betrokkene]. De rechtbank heeft evenmin reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang.
6.4
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse krantenartikelen en van een tv-uitzending van het programma ‘Opgelicht’ van 27 september 2016, waarin aandacht is besteed aan [betrokkene]. Volgens de berichtgeving in diverse media doet [betrokkene] zich al jaren voor als makelaar en hypotheekadviseur en maakt hij op deze wijze vele mensen geld afhandig. [betrokkene] zou inmiddels permanent in Zuid-Spanje wonen. In het dossier van het tv-programma ‘Opgelicht’, te raadplegen via http://opgelicht.avrotros.nl/dossiers/item/7977/ wordt gesproken over het gebruik van katvangers voor het op naam zetten van BV’s. In dit kader wordt ook [bedrijf] genoemd als naam waaronder [betrokkene] in 2015 naar Nederland terugkeerde en waarmee hij een timeshare-pakket wilde aanbieden dat ‘Luxe appartementen in Marbella’ heette. Dat bevestigt het verhaal van eiser dat hij door [betrokkene] als stroman is gebruikt.
6.5
Met alle hiervoor onder 6.1 tot en met 6.4 genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat eiser niet als werkgever van [betrokkene] kan worden beschouwd. De rechtbank acht wel aannemelijk dat er sprake is geweest van een dienstbetrekking tussen [betrokkene] en een derde, doch niet dat eiser bij de overeenkomst daartoe partij is geweest. Omdat de dienstbetrekking niet met eiser is aangegaan, kan eiser ook niet als werkgever in de zin van artikel 9 van de ZW worden beschouwd. Het enkele feit dat eiser zich door de inschrijving als exploitant van [bedrijf] en als werkgever van twee voor [bedrijf] werkzame personen heeft gemanifesteerd, is onvoldoende om anders te oordelen. Andere feiten die wijzen op formeel of feitelijk werknemershandelen ontbreken.
7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. Nu ervan uit moet worden gegaan dat eiser geen (ex)werkgever is in de zin van de ZW en hiermee dus geen belanghebbende is bij het primaire besluit, had verweerder het bezwaar van eiser van 11 oktober 2015 niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De rechtbank doet daarom alsnog wat verweerder had moeten doen en verklaart het bezwaar van eiser van 11 oktober 2015 niet-ontvankelijk. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit.
8. De gemaakte proceskosten komen, gezien het voorgaande, voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 990 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiser van 11 oktober 2015 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 46 aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 990.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. E.C.E. Marechal en mr. L. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.