ECLI:NL:RBGEL:2017:4027

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7782
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van proceskostenvergoeding in WOZ-zaak met meerdere bezwaarschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 juli 2017 uitspraak gedaan over de proceskostenvergoeding in een WOZ-zaak. Eiseres, een woningbouwvereniging, had bezwaar gemaakt tegen zeventien WOZ-beschikkingen voor het jaar 2006, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarschriften niet als één geheel konden worden aangemerkt, ondanks dat ze op één biljet waren ingediend. De rechtbank stelde vast dat de kosten voor taxaties in redelijkheid waren gemaakt, ook al waren er recente verkoopcijfers beschikbaar. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de kostenvergoeding. Eiseres had aanvankelijk een kostenvergoeding van € 4.432,50 gekregen, maar de rechtbank stelde deze vast op € 1.650, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de gemachtigde niet nagenoeg identiek waren en dat er geen sprake was van samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De totale vergoeding voor de kosten in de bezwaarfase werd vastgesteld op € 5.828,50, en de rechtbank veroordeelde de verweerder in de kosten van de behandeling van het beroep, die op € 990 werden vastgesteld. De totale kostenvergoeding voor bezwaar en beroep kwam daarmee op € 6.818,50.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/7782
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2017
in de zaak tussen

Woningbouwvereniging [X] , gevestigd te [Z] , eiseres(gemachtigde: dr.ir. [gemachtigde] ),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 5 november 2016 op de bezwaren van eiseres ter zake van zeventien WOZ-beschikkingen voor het jaar 2006 en daarbij bekendgemaakte aanslagen onroerendezaakbelasting (ozb) en rioolheffing.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2017. Namens eiseres zijn de gemachtigde en dr. [A] verschenen. Namens verweerder zijn [gemachtigde] en [B] verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de beslissing over de kostenvergoeding betreft;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 6.818,50;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres dient te vergoeden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in één geschrift de WOZ-beschikkingen van 29 onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2015 en de daarmee samenhangende aanslagen ozb en rioolheffing bekendgemaakt. Eiseres, die gebruiker is van de desbetreffende onroerende zaken, heeft hiertegen voor elk object in een afzonderlijk bezwaarschrift bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar is ter zake van zeventien van deze onroerende zaken beslist. Vier WOZ‑beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslagen zijn vernietigd in verband met een onjuiste objectafbakening. De objecten [A-straat 1] en [A-straat 2] te [Q] zijn samengevoegd en ook de objecten [A-straat 3] en [A-straat 4] te [Q] zijn samengevoegd. Hieraan zijn nieuwe WOZ-waarden toegekend. Van de overige dertien objecten is de waarde verminderd. De samenhangende aanslagen ozb en rioolheffing zijn dienovereenkomstig verminderd.
2. Verweerder heeft aan eiseres een kostenvergoeding toegekend van in totaal € 4.432,50. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 369 voor het indienen van een bezwaarschrift en € 369 voor het bijwonen van de hoorzitting. Daarnaast is € 3.630 toegekend als vergoeding voor vijftien taxatierapporten en een vergoeding voor uittreksels van € 64,50.
3. Eiseres komt in beroep alleen op tegen de hoogte van de kostenvergoeding. Zij is van mening dat voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand een hogere vergoeding had moeten worden toegekend. Zij is van mening dat op grond van bijzondere omstandigheden dient te worden afgeweken van het forfaitaire stelsel en een vergoeding voor de hoorzitting van € 1.968 dient te worden toegekend. Daarbij gaat zij uit van afgerond acht uren tegen een uurtarief van € 246. Zij verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:696. Ook verzoekt eiseres een vergoeding voor de voorbereiding van en aanwezigheid bij de hoorzitting van de taxateur van € 484. Het uurtarief voor de taxaties dient bovendien te worden verhoogd van € 50 tot € 56,50 nu de Richtlijn van de belastingkamers uit 2012 (Stcrt. 2012, 26039, hierna de Richtlijn) inmiddels verouderd is, aldus eiseres, en deze de rechtbank ook niet bindt.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand correct is vastgesteld. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden. Verweerder erkent dat ten onrechte geen vergoeding voor de taxateur is toegekend. Hij stemt in met de hoogte van het bedrag. Anderzijds is volgens verweerder een te hoog bedrag toegekend voor de vergoeding van de taxaties en uittreksels. Alleen voor zover geen recent transactiecijfer van panden bekend was, komen de taxaties voor vergoeding in aanmerking, aldus verweerder. Daarbij ziet hij geen aanleiding uit te gaan van een hoger uurtarief dan € 50. Per saldo is de toegekende kostenvergoeding daarom niet te laag, maar te hoog, wat volgens verweerder dient te leiden tot ongegrondverklaring van het beroep.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. In de uitspraak op bezwaar is niet duidelijk gemaakt op welke grond de vergoeding voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is bepaald op € 738. In de beroepsfase heeft verweerder gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822. Volgens hem is sprake van één bezwaar voor de proceskostenvergoeding. Hij is er daarbij ten onrechte aan voorbijgegaan dat in die situatie in één geschrift bezwaar was gemaakt tegen verschillende beschikkingen. In dit geval zijn zeventien losse bezwaarschriften ingediend. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat als louter sprake is van “knip- en plakwerk” en inhoudelijk zeventien keer hetzelfde bezwaar is ingediend, de regel uit het arrest eveneens kan worden toegepast, maar in dit geval is daarvan uiteindelijk geen sprake. Weliswaar zijn de oorspronkelijke bezwaarschriften nagenoeg gelijkluidend, maar bij de beoordeling of sprake is van één bezwaarschrift betrekt de rechtbank ook de aanvullende bezwaarschriften, omdat daarvoor in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) geen afzonderlijke vergoeding wordt gegeven. Het gaat daarbij - voor zover de rechtbank dit kan vaststellen - om vijftien aanvullingen met vijftien taxatierapporten. De rechtbank ziet in de inhoud van de bezwaren geen aanleiding de bezwaren aan te merken als één bezwaarschrift. Dat de bezwaren gericht zijn tegen beschikkingen die op één aanslagbiljet zijn vermeld leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het moet voor de hoogte van de vergoeding geen verschil maken of de werkzaamheden worden verricht in verband met bezwaren tegen zeventien losse WOZ-beschikkingen of in verband met bezwaren tegen zeventien WOZ-beschikkingen verenigd in één geschrift.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is ook geen sprake van samenhangende zaken in de zin van het Besluit. De werkzaamheden van de gemachtigde konden niet nagenoeg identiek zijn. Weliswaar is er het nodige gestandaardiseerd in de bezwaarschriften en de aanvullende bezwaarschriften, maar onder het kopje “Opmerkingen” zijn telkens gronden ter zake van het individuele object opgenomen. Aannemelijk is voorts dat op de hoorzitting ten aanzien van elke zaak de afzonderlijke omstandigheden zijn besproken.
7. De rechtbank is wel van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden, niet zozeer om een hogere vergoeding vast te stellen dan de forfaitaire vergoeding, maar om een lagere vergoeding vast te stellen. Een vergoeding van 17 punten voor 17 bezwaarschriften en 17 punten voor een hoorzitting van een uur en 20 minuten zou tot een disproportioneel hoog bedrag leiden. Eiseres heeft in de brief van 21 juli 2017 gesteld dat de gemachtigde per zaak ongeveer anderhalf uur heeft (inclusief de hoorzitting) besteed. Ter zitting is weliswaar aangevoerd dat dit een voorzichtige, en waarschijnlijk te voorzichtige, schatting is geweest, maar de rechtbank acht het aannemelijk dat de gemachtigde minder tijd heeft hoeven besteden aan deze zaken dan aan zeventien verschillende bezwaren van zeventien verschillende belastingplichtigen. Aangezien een deel van de werkzaamheden van de gemachtigde gestandaardiseerd is en voor het overige goeddeels is aangesloten bij gegevens uit de taxatierapporten, is het aannemelijk dat de hoeveelheid tijd per bezwaarschrift beperkt is. Dat er meer dan anderhalf uur per zaak is besteed, is niet aannemelijk gemaakt. Daarbij moet ook bedacht worden dat de kostenvergoeding niet beoogt kostendekkend te zijn en slechts een tegemoetkoming in de werkelijke kosten is. De stelling dat de gemachtigde aan de hoorzitting - inclusief voorbereiding - acht uren heeft besteed acht de rechtbank niet onaannemelijk.
8. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de vergoeding vast te stellen op € 1.650. Dit bedrag komt vrijwel overeen met 6¾ punt op grond van het forfaitaire stelsel bij een waarde van € 246 per punt. De rechtbank heeft dit als richtpunt genomen, omdat dit naar haar oordeel recht doet aan de feitelijke omstandigheden. Daarbij is mede geredeneerd vanuit de benadering als wel sprake was geweest van samenhangende zaken. De rechtbank neemt in aanmerking dat de werkzaamheden ten aanzien van de objecten die onjuist waren afgebakend onderling vergelijkbaar zijn, maar deels afwijken van de werkzaamheden in de overige dertien zaken, die weer onderling vergelijkbaar zijn. De rechtbank acht in dat licht een vergoeding van de bezwaarschriften overeenkomend met die voor tweemaal meer dan drie samenhangende zaken en dus tweemaal anderhalf punt voor de bezwaarschriften met de door verweerder gehanteerde wegingsfactor 1,5 redelijk (bij elkaar 4½ punt). Voor de hoorzitting past een vergoeding van één punt met een factor 1,5 voor samenhang en een wegingsfactor 1,5 (samen 2¼ punt). De vergoeding van € 1.650 wordt voor € 1.100 toegerekend aan de bezwaarschriften en voor € 550 aan de hoorzitting. Uitgaand van de acht uren die eiseres heeft gesteld als tijdsbesteding van de gemachtigde aan de hoorzitting levert dat een uurtarief van € 68,75 op. Voor de bezwaarschriften en aanvullende bezwaarschriften geldt een vergelijkbaar tarief, uitgaand van het totaal van een totale tijdsbesteding van anderhalf uur per zaak. Dat is weliswaar aanzienlijk lager dan de maximale vergoeding zoals Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden die redelijk vindt gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van 26 januari 2016, maar de rechtbank acht dit niet een zodanig laag uurtarief dat een hogere vergoeding gerechtvaardigd zou zijn.
9. Partijen zijn het voorts eens over de vergoeding voor de kosten van de taxateur in verband met de hoorzitting in bezwaar van € 484, zij het dat verweerder zich beroept op interne compensatie.
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat een hogere vergoeding voor de taxatierapporten dient te worden toegekend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de toegekende vergoeding te hoog is en beroept zich op interne compensatie met de extra vergoeding voor de taxateur.
11. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in de gegeven omstandigheden de kosten voor het laten verrichten van taxaties in redelijkheid gemaakt. Verweerder heeft verwezen naar een (niet gepubliceerde) uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 januari 2016. Daarin heeft het hof geoordeeld dat in een geval waarin een recent aankoop- of verkoopcijfer bekend is en rechtsbijstand wordt verleend door een in het WOZ-recht gespecialiseerde gemachtigde er in beginsel van uit kan worden gegaan dat bij de behandeling van een bezwaar- of beroepschrift een taxatierapport niet op voorhand noodzakelijk zal zijn. Uit de onderliggende uitspraak van de rechtbank (Rechtbank Gelderland 13 januari 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:195) kan worden afgeleid dat het een situatie betreft waarin in het taxatierapport niet méér is gedaan dan verwijzen naar het eigen verkoopcijfer en het beschrijven van de woning. Gegevens van vergelijkbare objecten die zijn verkocht rond de peildatum ontbreken. In dat licht was het maken van kosten voor een taxatierapport in dat geval niet redelijk, aldus ook de rechtbank.
12. In dit geval is de situatie anders. Weliswaar was van een aantal objecten een recent verkoopcijfer bekend, maar verweerder heeft de WOZ-waarden niet overeenkomstig die verkoopcijfers bepaald. Verweerder heeft ter zitting erkend dat dit fout is gegaan. Het was voor eiseres ten tijde van het maken van bezwaar niet kenbaar dat verweerder niet bewust is afgeweken van de verkoopcijfers. In dat licht is ook van belang dat eiseres heeft aangevoerd dat geen sprake was van verkopen op de vrije markt. Verweerder heeft dit niet betwist. Ter onderbouwing dat deze cijfers toch de waarde in het economische verkeer weergaven was het nodig de objecten te laten taxeren. Daarbij zijn ook daadwerkelijk vergelijkingsobjecten gebruikt. Bovendien heeft eiseres aangevoerd dat zij (en zeker de gemachtigde) ten tijde van het maken van bezwaar niet op de hoogte was van de verkoopprijzen, aangezien eiseres daar niet bij betrokken is geweest: zij is vruchtgebruiker van de desbetreffende panden. Pas bij het verzamelen van de gegevens voor de taxaties zijn deze naar voren gekomen. Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat eiseres op de hoogte was van het bestaan van de recente transacties, is het niet ondenkbaar dat het haar niet bekend was dat dit voor de onderhavige procedures relevante informatie was die meteen gedeeld moest worden met de gemachtigde. Dat de gemachtigde niet standaard vraagt of toevallig recent verkoop heeft plaatsgevonden, maakt nog niet zonder meer dat het inschakelen van een taxateur niet redelijk is.
13. In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank de keuze voor het laten opmaken van taxaties redelijk. Het was immers bepaald niet zeker of verweerder bereid zou zijn aan te sluiten bij de verkoopprijzen, nu verweerder dit uit zichzelf niet had gedaan en deze prijzen niet op de vrije markt waren gerealiseerd. Het is een redelijke keuze de marktconformiteit van deze prijzen met een taxatierapport te onderbouwen. De daarmee samenhangende kosten komen dus voor vergoeding in aanmerking.
14. Eiseres verzoekt een uurtarief van € 56,50 voor de taxaties. Hoewel eiseres terecht opmerkt dat de rechtbank niet gebonden is aan de Richtlijn voor de bepaling van het uurtarief van de taxateur, is het uit oogpunt van rechtszekerheid wenselijk dat taxateurs bij elke gerechtelijke instantie een vergelijkbare vergoeding ontvangen. Voor zover er volgens eiseres aanleiding bestaat een hogere vergoeding toe te kennen dan de Richtlijn voorschrijft, ligt het daarom op haar weg om die stelling te onderbouwen. Zij heeft erop gewezen dat de Richtlijn sinds 2012 niet is aangepast, terwijl andere tarieven (griffierecht, proceskostenvergoeding en dergelijke) sindsdien wel zijn gestegen met gemiddeld genomen 13%. Ook de prijsontwikkeling volgens het CBS bedraagt in die tijd ongeveer 13%. Deze algemene feiten acht de rechtbank onvoldoende grond voor toekenning van een hogere vergoeding dan € 50 per uur (exclusief btw). Individuele omstandigheden om in deze zaken af te wijken van dit uitgangspunt heeft eiseres niet aangevoerd.
15. Op grond van het voorgaande heeft verweerder in bezwaar terecht een vergoeding van € 3.630 (te weten vijftien maal € 242) toegekend voor de taxatierapporten. In het verlengde hiervan is ook de vergoeding voor kosten van uittreksels terecht bepaald op € 64,50.
16. De rechtbank berekent de totale vergoeding voor kosten in de bezwaarfase op grond van het voorgaande op € 5.828,50. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- Kosten beroepsmatige rechtsbijstand
€ 1.650
- Kosten taxateur voor hoorzitting
€ 484
- Taxatierapporten
€ 3.630
- Kosten uittreksels
€ 64,50
Totaal
€ 5.828,50
17. Aangezien verweerder een vergoeding heeft toegekend van € 4.432,50, is het beroep gegrond.
18. De rechtbank vindt voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Omdat het nu nog slechts gaat om één geschilpunt (te weten de hoogte van de kostenvergoeding) is in beroep wel sprake van één zaak. Gelet op de complicaties hierbij kan ondanks het feit dat het alleen nog over die kosten gaat niet gesproken worden van een lichte zaak. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
19. De totale vergoeding voor bezwaar en beroep bedraagt op grond van het voorgaande € 6.818,50. Verweerder kan op dit bedrag in mindering brengen wat hij al heeft betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van M.I.M. Geraerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 28 juli 2017
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.