ECLI:NL:RBGEL:2017:3956

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 666
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de korting op uitkering krachtens de Participatiewet vanwege spaarrekeningen van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft eiseres een uitkering aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW). Eiseres, die samen met haar ex-partner twee minderjarige kinderen heeft, kwam in de problemen toen de gemeente besloot om de uitkering te korten op basis van stortingen op spaarrekeningen die op naam van de kinderen stonden. Deze stortingen waren door de ex-partner gedaan zonder medeweten van eiseres en werden niet beschouwd als alimentatie of onderhoudsbijdrage. Eiseres stelde dat zij niet kon beschikken over de spaarrekeningen en dat de kortingen onterecht waren. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de stortingen ten onrechte had gekort op de uitkering van eiseres, omdat deze bedragen niet dienden voor het levensonderhoud. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en herstelde de uitkering van eiseres met terugwerkende kracht. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2017

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Usanmaz),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhedente De Steeg, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 11 maart 2016 een uitkering krachtens de Participatiewet (hierna: PW) toegekend en daarbij meegedeeld dat de hoogte van de uitkering wordt gekort met de bedragen die maandelijks op de spaarrekeningen van haar minderjarige kinderen [naam 1] en [naam 1] worden gestort. Het vermogen is daarbij vastgesteld op -/- € 14.730,86 en het vrij te laten vermogen op € 11.840.
Bij besluit van 10 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde M.G. Rietbergen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres heeft over de periode van 1 december 2015 tot en met 21 februari 2016 een uitkering krachtens de PW ontvangen. Deze uitkering is beëindigd omdat eiseres niet reageerde op een oproep en vanwege het niet inleveren van gevraagde stukken, waaronder bankafschriften.
Eiseres heeft op 11 maart 2016 opnieuw een uitkering krachtens de PW aangevraagd. Bij deze aanvraag heeft eiseres de hiervoor bedoelde bankafschriften wel overgelegd.
De uitkering is bij het primaire besluit toegekend.
De spaarrekeningen van de kinderen zijn op of omstreeks 6 oktober 2016 opgeheven door de vader van de kinderen. Vanaf dat moment ontvangt eiseres weer een volledige bijstandsuitkering. Bij beschikking van 9 februari 2017 van de rechtbank Midden-Nederland is vastgesteld dat de ex-partner met ingang van 11 mei 2016 € 72,00 per kind per maand moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de stortingen op de spaarrekeningen van de minderjarige kinderen van eiseres terecht heeft gekort. Niet meer in geschil is dat de stortingen op de spaarrekeningen van de kinderen geen alimentatiebetalingen zijn.
3. Artikel 18, eerste lid, van de PW bepaalt dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de PW bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 32, eerste lid, van de PW bepaalt dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 van de PW in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 34, eerste lid onder b, van de PW bepaalt dat onder vermogen wordt verstaan ‘middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33’.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder – ten onrechte – stelt dat zij redelijkerwijs kan beschikken over de spaarrekeningen van haar minderjarige kinderen. Volgens eiseres was zij niet op de hoogte van het feit dat haar ex-partner de spaarrekeningen had geopend en is zij hiervan eerst door verweerder in februari 2016 in kennis gesteld.
Eiseres stelt ook dat zij niet kon beschikken over de saldi op die spaarrekeningen, en dat alleen haar ex-partner bedragen die van die spaarrekeningen heeft opgenomen. Eiseres stelt ook dat er maar één bankpas is verstrekt voor deze spaarrekeningen, dat die op naam van haar ex-partner stond en dat zij niet over een bankpas voor de spaarrekeningen beschikte. Volgens eiseres is de korting van de stortingen op haar inkomen in strijd met artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) en artikel 12 van het Europees Sociaal Handvest (ESH).
5. Verweerder heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – eiseres sinds de tweede aanvraag (op 11 maart 2016) op de hoogte was van het bestaan van de spaarrekeningen, dat maandelijks € 100,00 per kind op de spaarrekeningen is gestort en dat eiseres, als ouder belast met het gezag over deze kinderen, gelden van deze spaarrekeningen kon opnemen. Volgens verweerder kon zij met de documenten waaruit van haar ouderlijk gezag blijkt en de ID-kaarten van de kinderen bij de balie van de bank geld opnemen van de spaarrekeningen. Volgens verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij niet kon beschikken over de gelden op de rekeningen.
6. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7177) rechtvaardigt het feit dat een bankrekening op naam staat van een belanghebbende de vooronderstelling dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover de belanghebbende beschikt of redelijkerwijs de beschikking kan krijgen en geldt dat, behoudens voldoende tegenbewijs, ook indien het om tegoeden van bank-/spaarrekeningen gaat die door een derde niet op naam van de belanghebbende zelf, maar van zijn minderjarige, inwonende, kinderen. Uit de rechtspraak van de CRvB blijkt ook dat beschikken inhoudt dat feitelijk van het tegoed gebruik kan worden gemaakt. De rechtbank onderschrijft de opvatting van verweerder dat eiseres over de saldi op de spaarrekeningen kon beschikken, in ieder geval vanaf het moment waarop zij – door verweerder – in kennis was gesteld van het bestaan van deze spaarrekeningen. Niet in geschil is dat eiseres al bij de aanvraag op 11 maart 2016 op de hoogte was van het bestaan van de spaarrekeningen van haar kinderen. Dat niet eiseres maar haar ex-partner de gestorte bedragen heeft opgenomen (door deze te pinnen), zoals eiseres heeft gesteld en verweerder niet heeft weersproken, doet daaraan niet af.
Eiseres kon als ouder die belast is met het wettelijk gezag de spaarrekeningen ook laten opheffen. Eiseres was hiervoor, anders dan zij naar voren heeft gebracht, niet afhankelijk van de medewerking van haar ex-partner. Evenmin hoefde zij hiervoor te beschikken over een bankpas. Stukken waaruit volgt dat zij (ook) belast is met het ouderlijk gezag volstaan daarvoor. Dat betekent echter niet dat de bedragen die op die spaarrekeningen werden gestort terecht – op de voet van artikel 32, eerste lid, PW – op het inkomen van eiseres zijn gekort. In dit verband is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat de bedragen die periodiek op die spaarrekeningen werden gestort geen alimentatie waren, c.q. niet dienden voor het levensonderhoud van eiseres en/of haar kinderen. Deze bedragen dienden dan ook in mindering te worden gebracht op het vrij te laten vermogen (als bedoeld in artikel 31, eerste lid, PW juncto artikel 34, eerste lid, PW). De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat eiseres aldus op enig moment in de betrokken periode de voor haar geldende vermogensgrens heeft overschreden. Verweerder heeft derhalve ten onrechte de bedragen die in de betrokken periode zijn gestort op de bankrekening van haar kinderen gekort op de uitkering van eiseres.
De beroepsgrond slaagt derhalve.
7. Het beroep is gegrond.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,00 vergoedt.
Er bestaat voorts aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er is sprake van beroepsmatig verleende bijstand. Eiseres heeft in bezwaar verzocht om een kosten-vergoeding. De rechtbank heeft de kosten van de beroepsmatig verleende bijstand begroot op € 1.980,00 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,00 met een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat aan eiseres met ingang van 11 maart 2016 onverkort bijstand wordt verstrekt naar de norm voor een alleenstaande;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 46,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 26 juli 2017
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.