ECLI:NL:RBGEL:2017:3547

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6953
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde maatregel bij voortijdige beëindiging re-integratietraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld. De eiser, die sinds 25 augustus 2014 bijstand ontving, had een re-integratietraject bij een hotel van het Leger des Heils. Na een korte werkervaring van minder dan een uur, werd hij door de werkbegeleider weggestuurd, wat leidde tot een maatregel van 100% verlaging van zijn bijstandsuitkering voor twee maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de eiser de werkplek uit eigen beweging heeft verlaten. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van het vertrek van eiser onvoldoende zijn onderbouwd door verweerder, en dat de agressieve houding van eiser niet voldoende is aangetoond. De rechtbank concludeert dat de maatregel onterecht is opgelegd, en vernietigt het bestreden besluit van verweerder. Tevens wordt het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. De rechtbank bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/6953

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2017

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Vahl),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveldte Barneveld, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers bijstandsuitkering met ingang van 1 juli 2016 voor twee maanden met 100% verlaagd.
Bij besluit van 10 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 7 juni 2016 ingetrokken (bedoeld zal zijn: herroepen) en de uitkering met 100% gedurende één maand verlaagd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde H.M. van den Bos.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is geboren in 1963. Eiser is in het verleden werkzaam geweest als banketbakker en kok. Sinds 25 augustus 2014 ontvangt eiser bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Verweerder heeft eiser op 4 mei 2016 aangemeld voor een re-integratietraject bij [hotel A] (hierna ook: het hotel) van het Leger des Heils. Eiser is op 4 mei 2016 door jobcoach [naam] van [hotel A] per e-mail opgedragen om met ingang van 10 mei 2016 van dinsdag tot en met vrijdag van 8:00-16:00 uur te gaan werken in de buitendienst van het hotel. In die e-mail staat onder andere dat de eerste werkdag werkkleding voor hem zal worden besteld en dat veiligheidsschoenen op de werkplek op voorraad zijn. Eiser heeft zich op 10 mei 2016 bij het hotel gemeld. Eiser is daar binnen een uur vertrokken. [hotel A] heeft verweerder die dag bericht eiser niet terug te willen zien. Eiser is daarop door verweerder uitgenodigd voor een afstemmingsgesprek op 17 mei 2016. Naar aanleiding daarvan is het primaire besluit van 7 juni 2016 genomen, waarbij een maatregel is opgelegd die eruit bestaat dat de bijstand gedurende twee maanden met 100% wordt verlaagd. Daaraan ligt ten grondslag een rapport van 8 juni 2016. Daarin is onder andere opgenomen een e-mail van jobcoach [naam] aan verweerder van 4 mei 2016 waarin onder meer staat:
“Zoals telefonisch overeengekomen kan je a.s. beginnen in de buitendienst van [hotel A] . Je werkdagen zijn dinsdag tot vrijdag van 8:00-16:00.
Aan de parkeerplaats van [hotel A] zie je tegenover het hotel een huis met een schuur staan, hier komt de buitendienst ’s morgens samen. Daar zal een deur openstaan waar je je kan melden bij [werkbegeleider] . [werkbegeleider] is de bedrijfsleider in de buitendienst en jouw eerste aanspreekpersoon. (…) [werkbegeleider] zal jou dinsdag een rondleiding geven.
We gaan de eerste werkdag werkkleding voor je bestellen (…) Veiligheidsschoenen hebben we hier op voorraad. (…)”
Ook is daarin een andere e-mail van [naam] opgenomen met de volgende inhoud:
“Vanmorgen om 08:00 meldde [eiser] zich bij [werkbegeleider] (bedrijfsleider Buitendienst). Op dit moment was de [werkbegeleider] bezig met het afhandelen van zaken met de chauffeur die onze producten vervoert.
[eiser] kwam bij dit gesprek staan en wilde ‘meteen zijn papieren tekenen’. Aangezien de heer Dankelman bezig was stond hij [eiser] kort te woord. Hij zei dat [eiser] even kon wachten binnen in de personeelsruimte en een kop koffie kon pakken. Wanneer de chauffeur weg was zou de [werkbegeleider] hem helpen. [eiser] gaf hier al te kennen dat hij het niet eens was met de gang van zaken. Toen de [werkbegeleider] binnenkwam vroeg [eiser] ten overstaan van alle andere aanwezigen nogmaals om papieren ‘anders ging hij absoluut niet werken’. Zijn intonatie en houding kwamen daar dreigend en passief agressief over.
De [werkbegeleider] probeerde nog in gesprek te komen maar [eiser] stelde het nog duidelijker: ‘of papieren of ik ga nu naar huis’. Op dit moment heeft de [werkbegeleider] hem verteld dat hij naar huis kon gaan.”
2. In geschil is of terecht een maatregel is opgelegd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers gedrag en houding hebben geleid tot de voortijdige beëindiging van het re-integratietraject bij [hotel A] . Volgens verweerder heeft eiser er zelf voor gekozen om het hotel binnen één uur te verlaten. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat eiser dreigend en passief-agressief overkwam.
3.1.
Eiser voert aan dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat het niet aan hem te wijten is dat het traject voortijdig is beëindigd. Volgens eiser was er in het hotel geen werkkleding voor hem, was er geen arbeidsovereenkomst en kreeg hij ook geen rondleiding. Volgens eiser is er hooguit sprake geweest van een stevig gesprek dat ontstond naar aanleiding van een misverstand over wat eiser de eerste keer zou moeten en mogen verwachten. Volgens eiser had hij het recht om deze zaken ter discussie te stellen, omdat hij op voorhand kennelijk niet goed was ingelicht. Eiser stelt ook dat hij is weggestuurd nadat hij aan de werkbegeleider een aantal kritische vragen had gesteld en die geen tegenspraak duldde. Volgens eiser heeft hij onmiddellijk na het verlaten van zijn werkplek er alles aan gedaan om contact te leggen met verweerder en te bespreken hoe de situatie aangepakt zou moeten worden. Eiser stelt ook dat hij weer aan het werk wilde gaan, maar dat dit door de werkbegeleider is geweigerd.
3.2.
Verweerder stelt zich daartegenover op het standpunt dat het vertrek van eiser het gevolg is van de door eiser zelf aangenomen houding en gedragingen en van eisers stellingname ‘of papieren of ik ga nu naar huis’. Verweerder betwist dat eiser is weggestuurd. Volgens verweerder was het vertrek daarmee feitelijk de eigen keuze van eiser en heeft eiser het door zijn eigen agressieve houding en gedraging onmogelijk gemaakt om daar weer aan het werk te kunnen gaan. Verweerder wijst er ook op dat het hotel onder andere als doelstelling heeft cliënten in het kader van de arbeidsre-integratie te begeleiden en dat het hotel daar ook zeer ervaren in is. Volgens verweerder zijn de begeleiders getraind om met cliënten met zeer uiteenlopende achtergronden, werkervaring en gedragspatronen om te gaan. Dat een cliënt niet meer wordt toegelaten, gebeurt volgens verweerder slechts bij hoge uitzondering en uitsluitend als de omstandigheden en gedragingen daartoe aanleiding geven. Verweerder wijst er ook op dat het hotel eiser niet terug wilde hebben.
3.3.
Op grond van artikel 18, vierde lid aanhef en onder h, van de Participatiewet (Pw), voor zover van belang, verlaagt het college in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.
Op grond van artikel 18, vijfde lid, van de Pw verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden, indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt.
In artikel 35, aanhef en onder b van de Participatieverordening gemeente Barneveld is bepaald dat de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bedraagt, als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel h, van de Pw, niet of onvoldoende nakomt.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de feiten niet onomstotelijk dat eiser de werkplek uit eigen beweging heeft verlaten. De rechtbank heeft geen reden om aan de stelling van eiser dat hij is weggestuurd, te twijfelen. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat de lezing van eiser van de gebeurtenissen op dit punt consistent is en overeenstemt met die van de jobcoach als weergegeven onder 1. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat, anders dan verweerder stelt, eiser op 10 mei 2016 door de werkbegeleider is weggestuurd. Dat eiser zo agressief was dat dit wegsturen gerechtvaardigd was, is onvoldoende komen vast te staan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaringen over eisers gedrag heel vaag zijn. Onduidelijk is wat met passief, agressief gedrag wordt bedoeld en waar dit gedrag uit bestond. In verband daarmee acht de rechtbank ook van belang dat verklaringen van ooggetuigen waaronder de werkbegeleider ontbreken en dat verweerder ter zitting heeft verklaard niet precies te weten wat er is gebeurd. Ook van belang acht de rechtbank dat eiser al na heel korte tijd is weggestuurd. Dat de begeleiders zijn getraind om met cliënten met zeer uiteenlopende achtergronden, werkervaring en gedragspatronen om te gaan, is geen reden om aan te nemen dat het wegsturen in dit geval gerechtvaardigd was. Daarbij past niet dat een werknemer al binnen een uur wordt weggestuurd, ook al zou deze zelf gezegd hebben dat hij papieren wilde of anders naar huis zou gaan. Dit geldt temeer nu zo blijkt uit de e-mail van 4 mei 2016 van [naam] , jobcoach bij [hotel A] , aan eiser was meegedeeld dat hij op zijn eerste werkdag een rondleiding zou krijgen en veiligheidsschoenen beschikbaar zouden zijn en aan die verwachtingen niet werd voldaan. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat er sprake is van een verwijtbaar niet nakomen door eiser van de verplichting gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 18, vierde lid aanhef en onder h, van de Pw. Het opleggen van een maatregel was derhalve niet gerechtvaardigd. De beroepsgrond slaagt dan ook.
4. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat verweerder de uitkering van eiser ten onrechte heeft verlaagd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het bezwaar gegrond zal verklaren en het primaire besluit zal herroepen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van W.J.M. de Wit, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 juli 2017
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.