ECLI:NL:RBGEL:2017:3444

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
318272 KG ZA 17-164 en 319079 KG ZA 17-193
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil en verbod tot tenuitvoerlegging van vonnis in kort geding tussen gemeente en vleeshandelaren

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn twee zaken gevoegd behandeld: KG ZA 17-164 en KG ZA 17-193. De eiseressen, drie besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, hebben een verbod gevorderd op de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 24 januari 2017, waarin de gemeente Nijmegen hen had veroordeeld tot het verstrekken van inlichtingen over hun vermogenspositie en het aanwenden van een koopsom voor bedrijfsverplaatsing. De gemeente heeft in reconventie vorderingen ingesteld tegen de eiseressen en een andere vennootschap, [gedaagde 1 (17-193)], die in verband staat met de vleesvoorraden van de eiseressen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeente niet in staat is om beslag te leggen op de voorraden, omdat deze zijn overgedragen aan [gedaagde 1 (17-193)] en dat de gemeente onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de eiseressen niet aan hun verplichtingen hebben voldaan. De voorzieningenrechter heeft de gemeente veroordeeld om mee te werken aan noodzakelijke betalingen voor de afwikkeling van de ondernemingen van de eiseressen, en heeft de gemeente verplicht om de escrow-overeenkomsten te ondertekenen, mits de eiseressen deze op de door de gemeente gewenste voorwaarden willen sluiten. De gemeente is in de proceskosten veroordeeld, en de vorderingen van de eiseressen zijn grotendeels toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/318272 / KG ZA 17-164 en C/05/319079 / KG ZA 17-193
Vonnis in kort geding van 12 mei 2017
in de zaak (KG 17-164) van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1 (17-164)].,
gevestigd te Nijmegen, en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2 (17-164)],
gevestigd te Nijmegen, en
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 3 (17-164)],
gevestigd te Elst,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaten mrs. S.J.B. Drijber en M.A. [naam 6] te Velp (Gld),
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NIJMEGEN,
zetelend te Nijmegen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mrs. F.J.P. Delissen en J.P.J.M. Naus te Nijmegen,
en in de zaak (KG 17-193) van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NIJMEGEN,
zetelend te Nijmegen,
eiseres,
advocaten mrs. F.J.P. Delissen en J.P.J.M. Naus te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1 (17-193)],
gevestigd te Elst,
gedaagde,
advocaten mrs. S.J.B. Drijber en M.A. [naam 6] te Velp (Gld).
Eiseressen in de zaak KG 17-164 zullen hierna gezamenlijk [eisende partij (17-164)] c.s. worden genoemd en ieder afzonderlijk [eiser 1 (17-164)] , [eiser 2 (17-164)] en [eiser 3 (17-164)] . Gedaagde in die zaak zal hierna de gemeente worden genoemd.
Eiseres in de zaak KG 17-193 zal hierna de gemeente worden genoemd. Gedaagde in die zaak zal hierna [gedaagde 1 (17-193)] worden genoemd.

1.De procedure

in conventie en in reconventie in de zaak KG 17-164

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 11
  • de akte vermeerdering van eis met aanvullende producties 12 tot en met 15 van [eisende partij (17-164)] c.s.
  • de brief met productie A tot en met R van de gemeente
  • de nagezonden productie 16 van [eisende partij (17-164)] c.s.
  • de eis in reconventie met productie 1 van de gemeente
  • de mondelinge behandeling van 28 april 2017
  • de pleitnota van [eisende partij (17-164)] c.s.
  • de pleitnota van de gemeente.
In de zaak KG 17-193
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met productie 1 tot en met 3
  • de akte vermeerdering van eis met aanvullende producties 4 tot en met 8
  • de mondelinge behandeling van 28 april 2017
  • de pleitnota van de gemeente
  • de pleitnota van de gemeente.
In de zaken KG 17-164 en KG 17-193
1.3.
Beide zaken zijn gevoegd ter zitting behandeld. Ten slotte is in beide zaken gezamenlijk vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie in de zaak KG 17-164 en in de zaak KG 17-193

2.1.
[eiser 1 (17-164)]. (hierna: [eiser 1 (17-164)] ) houdt zich onder meer bezig met de groothandel in vlees en vleeswaren en in wild en gevogelte (niet levend). [eiser 2 (17-164)] (hierna: [eiser 2 (17-164)] ) houdt zich bezig met het verwerven van de beschikkingsrechten over [eiser 2 (17-164)] en koelruimten door aankoop of anderszins en de exploitatie daarvan. [eiser 1 (17-164)] is bestuurder van [eiser 2 (17-164)] . [eiser 3 (17-164)] (hierna: [eiser 3 (17-164)] ), de holding, is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser 1 (17-164)] . [eiser 3 (17-164)] is enig aandeelhouder van [eiser 3 (17-164)] . Bestuurders van [eiser 3 (17-164)] zijn [naam 1] en [naam 2] .
2.2.
[eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] oefenden hun activiteiten uit aan de [adres 1] . De gemeente is eigenaar van het aan [adres 1] en heeft op 24 januari 1977 aan [eiser 2 (17-164)] verkocht en geleverd het recht van opstal op dit perceel ten behoeve van zich op dat perceel bevindende of nog nader te stichten opstallen en werken. De gemeente heeft bij overeenkomst van 4 juli 1995 een afgesloten deel van de [adres 2] van ongeveer 3.200 m2 aan [eiser 2 (17-164)] verhuurd.
2.3.
Het terrein met opstallen aan de [adres 1] , waar [eiser 2 (17-164)] en [eiser 1 (17-164)] sinds respectievelijk 1977 en medio 1988 hun activiteiten uitoefenden, maakt deel uit van het gebied bestemd voor het project Waalfront, een beoogde woonbestemming aan de Waal, welke bestemming past binnen het bestemmingsplan “Nijmegen Waalfront”. De gemeente wilde de opstallen van [eiser 2 (17-164)] verwerven ten behoeve van woningbouw aldaar. Sinds 2006 hebben de gemeente en [eiser 2 (17-164)] en [eiser 1 (17-164)] getracht om overeenstemming hierover te bereiken. In diezelfde periode is het toen vigerende bestemmingsplan ‘zware industrie’ aangepast naar het bestemmingsplan Waalfront ‘woningbouw en kleinschalige horeca’. Op 3 september 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het besluit tot wijziging van het bestemmingsplan voor (onder meer) het gebied waar [eiser 2 (17-164)] en [eiser 1 (17-164)] hun onderneming dreven, vernietigd. In die periode ontstond het plan dat [eiser 2 (17-164)] haar bedrijfsexploitatie zou voortzetten op het bedrijventerrein aan [adres 3] . De onderhandelingen over de verkoop van de opstallen van [eiser 2 (17-164)] aan de gemeente zijn vervolgens weer hervat.
2.4.
De gemeente heeft op 15 juli 2015 een overeenkomst (hierna: mantelovereenkomst) gesloten met [eiser 1 (17-164)] , [eiser 2 (17-164)] en [eiser 3 (17-164)] . In die overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

I Hebben in aanmerking genomen:
(…)
h. Voor [eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] geldt dat zij belang hebben bij het verlaten en te gelde maken van hun huidige bedrijfslocatie met het oog op het verplaatsen van hun activiteiten naar het bedrijventerrein Laarakker te Cuijck.
i. Onder de voorwaarden dat [eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] de door [eiser 2 (17-164)] te ontvangen koopsom voor de verwerving van het na te noemen opstalrecht uitsluitend en volledig zullen aanwenden voor verplaatsing van hun activiteiten naar het bedrijventerrein Laaracker te Cuijk en met het oog op mogelijke realisatie op termijn van (ook) woningbouw ter plaatse van de bedrijfsactiviteiten van [eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] zijn de Gemeente, [eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] in overleg getreden en hebben zij overeenstemming bereikt over:
A. de verwerving door de gemeente van [eiser 2 (17-164)] van het hiervoor vermelde opstalrecht op minnelijke basis en ter voorkoming van gerechtelijke onteigening;
B. de beëindiging van de Huurovereenkomst tussen de Gemeente als verhuurder en [eiser 2 (17-164)] als huurder;
C. een werkgelegenheidsgarantie, met de toevoeging dat de afgifte daarvan voor de gemeente een essentiële voorwaarde is voor verwerving van het opstalrecht gelet op de huidige maatschappelijke omstandigheden en het publieke algemene belang;
D. overige afspraken, welke afspraken partijen in het hierna volgende schriftelijk wensen vast te leggen.
II Zijn overeengekomen als volgt:
(…)

2.Koop opstalrecht

1.1
[eiser 2 (17-164)] zal het opstalrecht verkopen en leveren aan de Gemeente overeenkomstig de als
bijlage IIIaan deze overeenkomst gehechte koopovereenkomst.
(…)

5.Overige afspraken

5.1
[eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] verplichten zich de koopsom die de gemeente aan [eiser 2 (17-164)] betaalt in het kader van de verwerving van het hiervoor genoemde opstalrecht volledig aan te wenden voor het verplaatsen en voortzetten van hun activiteiten naar en op het bedrijventerrein [adres 3] en daarover desverzocht jegens de Gemeente rekening en verantwoording af te leggen.
(…)
5.4
Deze overeenkomst alsmede de in deze overeenkomst genoemde koopovereenkomst, de beëindiging van de Huurovereenkomst en de werkgelegenheidsgarantie worden aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat door [eiser 1 (17-164)] en/of [eiser 2 (17-164)] binnen vier weken na het vervallen van het in artikel 5.3 vermelde totstandkomingsvoorbehoud, een hen/haar conveniërende financiering is verkregen op basis van de business case die verplaatsing en voorzetting van de activiteiten naar en op het bedrijventerrein Laaracker te Cuijk mogelijk moet maken en waarvan de koopsom voor de verwerving van het opstalrecht onlosmakelijk deel uitmaakt. Indien deze opschortende voorwaarde eerder zal zijn vervallen dan binnen de hiervoor in dit artikel 5.4 vermelde termijn, zullen [eiser 1 (17-164)] en/of [eiser 2 (17-164)] de gemeente daarvan onmiddellijk schriftelijk op de hoogte stellen.
5.5
Indien [eiser 1 (17-164)] en/of [eiser 2 (17-164)] , na door de gemeente in gebreke te zijn gesteld, gedurende de in redelijkheid benodigde termijn om alsnog na te komen, nalatig blijft/blijven in de nakoming van haar uit deze overeenkomst en/of met deze overeenkomst samenhangende overeenkomsten (koopovereenkomst, beëindiging Huurovereenkomst en werkgelegenheidsgarantie) voortvloeiende verplichtingen, zullen [eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] hoofdelijk, des dat de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, ten behoeve van de gemeente een zonder ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van 5% van de in de koopovereenkomst vermelde koopsom verbeuren, onverminderd het recht van de gemeente op vergoeding van de werkelijk door de gemeente geleden schade en vergoeding van kosten van verhaal.
(…)
5.5.2
Indien de verplaatsing van de werkgelegenheid van het bedrijfsterrein [adres 3] niet is gerealiseerd binnen vier jaar en zes maanden na levering van het opstalrecht vervalt de verplichting van de gemeente het op dat moment nog niet opeisbare deel van de koopsom te voldoen.
5.5.3
[eiser 3 (17-164)] staat als eigen zelfstandige verplichting jegens de gemeente in voor de nakoming van [eiser 1 (17-164)] en/of [eiser 2 (17-164)] van alle verplichtingen uit deze overeenkomst en de met deze overeenkomst samenhangende overeenkomsten (koopovereenkomst, beëindiging Huurovereenkomst en werkgelegenheidsgarantie) ten bewijze waarvan deze overeenkomst met bijlagen is ondertekend en geparafeerd door [eiser 3 (17-164)] .
(…)’
2.5.
Op 15 juli 2015 hebben de gemeente en [eiser 2 (17-164)] een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiser 2 (17-164)] het recht van opstal op het perceel gelegen nabij de [adres 1] aan de gemeente heeft verkocht voor een bedrag van in totaal € 27.600.000,00.
2.6.
Op 31 juli 2015 heeft de levering van het opstalrecht plaatsgevonden. Met het door de gemeente betaalde bedrag van € 21.000.000,00 heeft [eiser 2 (17-164)] het hypotheekrecht ten bedrage van € 2.500.000,00 dat ten gunste van ABN Amro Bank N.V. op het opstalrecht was gevestigd afgelost. Tevens is een lening van ABN Amro Bank N.V. ten bedrage van € 7.250.000,00 afgelost. Het na aftrek van kosten resterende bedrag van
€ 11.193.488,02 heeft [eiser 2 (17-164)] in vijf tranches op haar bankrekening bij de ING ontvangen.
2.7.
Op 24 februari 2016 hebben [eiser 2 (17-164)] en [eiser 1 (17-164)] de verantwoordelijke wethouder van de gemeente in een gesprek medegedeeld dat zij hun activiteiten zouden stoppen. Vanwege het niet kunnen realiseren van een exportvergunning naar China en sterk gewijzigde marktomstandigheden was het volgens [eiser 2 (17-164)] en [eiser 1 (17-164)] niet mogelijk de winstgevendheid structureel te verbeteren. Hierdoor is de financiering van de nieuwbouw te Cuijk onmogelijk gebleken. Dit is dezelfde dag aan het personeel medegedeeld. Nadien is een persbericht uitgegaan.
2.8.
Op 26 februari 2016 heeft de gemeente verlof gekregen om ten laste van [eiser 2 (17-164)] , [eiser 1 (17-164)] , [eiser 3 (17-164)] , [naam 1] en [naam 2] voor een bedrag van € 19.206.000,00 conservatoire (derden)beslagen te leggen op roerende zaken (inventaris, rollend materieel en handelsvoorraden), onroerende zaken en onder ING Bank N.V. en ABN Amro Bank N.V., welke beslagen ook zijn gelegd. Nadien zijn nog diverse andere conservatoire (derden)beslagen gelegd.
2.9.
Van het [eisende partij (17-164)] -concern maakt tevens deel uit de vennootschap [gedaagde 1 (17-193)] (hierna: [gedaagde 1 (17-193)] ). Bestuurders van deze vennootschap zijn [naam 1] en [naam 2] . [gedaagde 1 (17-193)] beschikt niet over een apparaat (personeel/kwaliteitsmanagement) om deel te nemen aan het economische verkeer en neemt daaraan ook geen deel. De aandelen in [gedaagde 1 (17-193)] worden voor 99% gehouden door [naam 3] is 100% dochter van [eiser 3 (17-164)] . [eiser 3 (17-164)] houdt rechtstreeks 1% van de aandelen in [gedaagde 1 (17-193)] .
2.10.
Tussen [gedaagde 1 (17-193)] en [eiser 1 (17-164)] is op 28 februari 2016 een overeenkomst gesloten, waarbij de voorraden vlees en vleesproducten (hierna: de voorraden) die [eiser 1 (17-164)] op dat moment in eigendom had aan [gedaagde 1 (17-193)] zijn verkocht voor een bedrag van € 1.690.929,00. Die voorraden bevonden zich in koelhuizen en zijn ‘longa
manu’ aan [gedaagde 1 (17-193)] geleverd. [gedaagde 1 (17-193)] is de koopsom schuldig gebleven aan [eiser 1 (17-164)] .
2.11.
De gemeente heeft op 8 juni 2016 conservatoir derdenbeslag doen leggen onder [gedaagde 1 (17-193)] op de schuld van [gedaagde 1 (17-193)] aan [eiser 1 (17-164)] . Deze schuld bedroeg op dat moment volgens de door [gedaagde 1 (17-193)] verstrekte derdenverklaring een bedrag van € 1.673.755,00.
2.12.
De gemeente heeft vervolgens een kort gedingprocedure tegen [eiser 2 (17-164)] , [eiser 1 (17-164)] , [eiser 3 (17-164)] , [naam 1] en [naam 2] aanhangig gemaakt en – kort gezegd – onder meer gevorderd dat zij rekening en verantwoording afleggen over de aanwending van het op 31 juli 2015 door de gemeente aan [eiser 2 (17-164)] betaalde deel van de koopsom van € 21.000.000,00, dat zij bescheiden verstrekken die aantonen dat de financiering van de nieuwbouw onmogelijk zou zijn gebleken vanwege de onmogelijkheid de winstgevendheid te verbeteren (met als reden veranderde marktomstandigheden en het niet realiseren van een exportvergunning), en dat zij een boete van € 1.380.000,00 (5% van de koopsom) betalen vanwege het tekort schieten in de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording, tot het volledig aanwenden van de koopsom voor bedrijfsverplaatsing en tot het verkrijgen van financiering daarvoor. In reconventie is onder meer gevorderd dat de ten laste van [naam 1] en [naam 2] gelegde beslagen worden opgeheven. De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft bij vonnis van 28 april 2016 onder meer het volgende beslist:

7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [eiser 1 (17-164)] , [eiser 2 (17-164)] en [eiser 3 (17-164)] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de gemeente Nijmegen onderbouwd met schriftelijke stukken, waaronder in ieder geval alle bankrekeningafschriften over de periode van 31 juli 2015 tot het moment waarop aan deze veroordeling wordt voldaan, aan te tonen dat en globaal hoe het na aflossing aan ABN Amro Bank N.V. resterende bedrag van
€ 11.193.488,02 ten behoeve van de lopende exploitatie van [eisende partij (17-164)] is aangewend, en wel zodanig dat daarmee is uitgesloten dat dit bedrag op enigerlei wijze binnen of buiten de ondernemingen van [eisende partij (17-164)] beschikbaar is,
(…)
7.3.
veroordeelt [eiser 1 (17-164)] , [eiser 2 (17-164)] en [eiser 3 (17-164)] hoofdelijk om aan de gemeente een dwangsom te betalen van € 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 7.1. en/of 7.2. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoen, tot een maximum van € 11.000.000,00 is bereikt,
(…)
7.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.6.
heft op de in februari 2016, althans maart 2016 ten laste van D. [eisende partij (17-164)] en [naam 2] onder ING Bank N.V. en/of ABN Amro Bank N.V. gelegde conservatoire derdenbeslagen (op de privé bankrekeningen van D. [eisende partij (17-164)] en [naam 2] ),
(…)
7.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.’
2.13.
Het vonnis is op 28 april 2016 aan [eisende partij (17-164)] c.s. betekend.
2.14.
De gemeente heeft [eiser 2 (17-164)] , [eiser 1 (17-164)] , [eiser 3 (17-164)] , D. [eisende partij (17-164)] , [naam 2] en [naam 4] op 21 april 2016 in een bodemprocedure voor de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, gedagvaard en (onder meer) gevorderd dat de rechtbank gedaagden veroordeelt om aan de gemeente rekening en verantwoording af te leggen over de aanwending van het op 31 juli 2015 door de gemeente aan [eiser 2 (17-164)] betaalde deel van de koopsom van € 21.000.000,00, tot betaling van een bedrag van € 21.000,000,00 minus de door een deskundige vast te stellen executiewaarde van het (door de gemeente aangekochte) opstalrecht en van de boetes ingevolge de mantelovereenkomst en de koopovereenkomst (in totaal € 2.760.000,00), alsook dat de rechtbank voor recht verklaart dat de gemeente het resterende deel van de koopsom van
€ 6.600.000,00 niet aan [eiser 2 (17-164)] is verschuldigd.
2.15.
Op 11 mei 2016 heeft de deurwaarder in opdracht van [eiser 1 (17-164)] , [eiser 2 (17-164)] en [eiser 3 (17-164)] een brief van hun advocaat van diezelfde datum met daarbij een usb-stick (met daarop bankafschriften en grootboekrekeningen) aan de gemeente doen toekomen, teneinde rekening en verantwoording af te leggen.
2.16.
Bij brief van 20 juni 2016 heeft de advocaat van de gemeente aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen voor een totaalbedrag van € 2.050.000,00, omdat er door [eisende partij (17-164)] c.s. geen correcte uitvoering zou zijn gegeven aan 7.1. van het dictum van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van
28 april 2016.
2.17.
Bij e-mailbericht van 22 juni 2016 heeft de advocaat van [eisende partij (17-164)] c.s. de advocaat van de gemeente bericht dat ten onrechte aanspraak wordt gemaakt op verbeurde dwangsommen. [eisende partij (17-164)] c.s. hebben toen -onder meer- nog enkele bankafschriften, een kasboek en overzichten van batch betalingen aan de gemeente verstrekt.
2.18.
Bij brief van 6 oktober 2016 heeft de advocaat van de gemeente de advocaat van [eisende partij (17-164)] c.s. bericht dat na controle is gebleken dat de verstrekte bankafschriften niet volledig zijn en haar gesommeerd om alsnog de ontbrekende bankafschriften, een specificatie van bankafschriften van rekeningen in het binnen- en buitenland en (onder verwijzing naar 7.1. van het dictum van het vonnis van 28 april 2016) een onderbouwing met schriftelijke stukken te verstrekken. Tevens is in die brief aangekondigd dat de gemeente een bedrag van € 2.150.000,00 aan dwangsommen zal incasseren.
2.19.
Bij e-mailbericht van 14 oktober 2016 heeft de advocaat van [eisende partij (17-164)] c.s. de advocaat van de gemeente medegedeeld dat er geen dwangsommen zijn verbeurd.
2.20.
Vervolgens heeft een executie kort geding plaatsgevonden, waarbij [eisende partij (17-164)] c.s. staking van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 28 april 2016 vorderden en waarbij de gemeente een reconventionele vordering heeft ingesteld, strekkende tot het verkrijgen van aanvullende inlichtingen over de vermogensposities en –bestanddelen van [eisende partij (17-164)] c.s. De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft bij vonnis van
24 januari 2017 in conventie beslist dat [eisende partij (17-164)] c.s. op dat moment geen dwangsommen hebben verbeurd en op vordering van de gemeente in reconventie een nieuwe veroordeling van [eisende partij (17-164)] c.s. gegeven. Het vonnis van 24 januari 2017 luidt voor zover thans van belang:

6. De beoordeling in reconventie
(…)
6.2.
De vordering van de gemeente in reconventie stelt in de eerste plaats de vraag aan de orde of op [eisende partij (17-164)] c.s. een verplichting rust om inlichtingen aan de gemeente te verschaffen over hun vermogenspositie met het oog op het kunnen treffen door de gemeente van conservatoire maatregelen tot verhaal van haar eventuele vordering. De verplichting tot het doen van rekening en verantwoording in art. 5.1 van de mantelovereenkomst en de veroordeling in het vonnis van 28 april 2016 bieden daarvoor geen grond. Anders dan in het geval dat de schuldeiser reeds beschikt over een executoriale titel, kan in zijn algemeenheid niet worden aangenomen dat op een schuldenaar jegens wie de schuldeiser nog niet over een executoriale titel beschikt een soortgelijke inlichtingenplicht rust teneinde de schuldeiser in staat te stellen conservatoire maatregelen te treffen. Niettemin kan de schuldenaar daartoe onder omstandigheden ook verplicht zijn. In het onderhavige geval staat vast dat [eisende partij (17-164)] c.s. vanaf het moment dat zij met conservatoire beslaglegging rekening gingen houden (eind februari 2016) miljoenenbedragen zijn gaan ‘rondpompen’, zoals zij het zelf uitdrukken, teneinde te voorkomen dat deze bedragen door beslagleggingen getroffen zullen worden. Zo zijn er op enig moment grote bedragen op de derdengeldrekening van hun advocaten geparkeerd en op een Duitse bankrekening en zijn ING rekeningen stelselmatig ‘afgeroomd’ waarna deze afgeroomde bedragen op enig moment daarop weer teruggestort zijn. Een van de redenen daarvoor is dat [eisende partij (17-164)] c.s. deze bedragen voor andere doeleinden wilden gebruiken, onder andere voor voldoening van schuldeisers in het kader van de liquidatie van de ondernemingen. Deze gang van zaken wettigt de gegronde vrees dat [eisende partij (17-164)] c.s. doende zijn andere schuldeisers dan de gemeente te voldoen en bezig zijn eventueel verhaal van de gemeente voor haar vordering illusoir te maken. Voorshands geoordeeld moet deze opzettelijke hierop gerichte handelwijze van [eisende partij (17-164)] c.s. jegens de gemeente onrechtmatig worden geacht. Daarom is er aanleiding in dit geval op deze grond [eisende partij (17-164)] c.s. te verplichten aan de gemeente inlichtingen te verschaffen over hun vermogenspositie, teneinde de gemeente in staat te stellen conservatoire maatregelen te nemen, zoals door de gemeente gevorderd op straffe van verbeurte van een dwangsom zoals hierna te bepalen.
(…)

7.De beslissing

(…)
in reconventie
7.5.
veroordeelt [eisende partij (17-164)] c.s. om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan een van de (kandidaat-)deurwaarders van kantoor Groenendaal & Van Krijl gerechtsdeurwaarders te Nijmegen, schriftelijk, nauwkeurig en gespecificeerd inlichtingen te verstrekken en opgave te doen omtrent al haar binnen- en buitenlandse inkomens- en vermogensbestanddelen en vermogensposities en alle voor verhaal vatbare binnen- en buitenlandse goederen en gedurende drie werkdagen na deze opgave in de opgegeven toestand geen verandering(en) aan te brengen,
7.6.
veroordeelt [eisende partij (17-164)] c.s. om aan de gemeente een dwangsom te betalen van € 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 7.5. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 5.000.000,00 is bereikt,
7.7.
veroordeelt [eiser 1 (17-164)] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan de instrumenterend gerechtsdeurwaarder volledig, deugdelijk en met redenen omkleed opgave te doen van hetgeen zij per 8 juni 2016 verschuldigd was aan [eiser 2 (17-164)] , een en ander conform de artikelen 476a en 476b Rv,
7.8.
veroordeelt [eiser 2 (17-164)] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan de instrumenterend gerechtsdeurwaarder volledig, deugdelijk en met redenen omkleed opgave te doen van hetgeen zij per 8 juni 2016 verschuldigd was aan [eiser 1 (17-164)] , een en ander conform de artikelen 476a en 476b Rv,
(…)’
2.21.
Voornoemd vonnis is op donderdag 26 januari 2017 aan [eisende partij (17-164)] c.s. betekend. [eisende partij (17-164)] c.s. hebben op zondag 29 januari 2017 vier mappen met stukken bij de gemeente ingeleverd, teneinde te voldoen aan hun verplichting opgave te doen van hun binnen- en buitenlandse inkomens- en vermogensbestanddelen en vermogensposities en voor verhaal vatbare binnen- en buitenlandse goederen. Bij deze afgifte was deurwaarder L.H.L.M. Vloet, werkzaam bij Alkema Vloet Kuijpers gerechtsdeurwaarders, aanwezig. Hij heeft een proces-verbaal van constatering opgesteld van de afgifte van de mappen.
2.22.
In de door [eisende partij (17-164)] c.s. aan de gemeente overgelegde mappen bevond zich een schermafdruk van een bankrekening van [eiser 1 (17-164)] bij Credit Suisse, in Zwitserland. De gemeente heeft daarop bij de Zwitserse rechter een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir beslag op deze bankrekening. Bij uitspraak van 1 februari 2017 heeft de Zwitserse rechter dit verzoek afgewezen, omdat wegens het ontbreken van een valutadatum in een bankrekeningafschrift niet aan de vereisten voor beslaglegging was voldaan.
2.23.
Op 1 februari 2017 hebben de advocaat van [eisende partij (17-164)] c.s. en de advocaat van de gemeente met elkaar gecorrespondeerd over de vraag of [eisende partij (17-164)] c.s. met het overleggen van de vier mappen met stukken aan hun veroordeling op basis van het vonnis van
24 januari 2017 hebben voldaan.
2.24.
Bij brief van 2 februari 2017 heeft de advocaat van de gemeente aan de advocaat van [eisende partij (17-164)] c.s. bericht dat [eisende partij (17-164)] c.s. zijn veroordeeld om inlichtingen te verschaffen over hun vermogenspositie, teneinde de gemeente in staat te stellen
conservatoire maatregelen te nemen. De gemeente schrijft dat [eisende partij (17-164)] c.s. hun volledige vermogenspositie moeten onthullen, opdat de gemeente daarop beslag kan leggen. De gemeente noemt in haar brief van 2 februari 2017 een aantal onderdelen waarop [eisende partij (17-164)] c.s. volgens haar niet hebben voldaan aan de veroordeling in het vonnis van 24 januari 2017.
2.25.
Naar aanleiding van deze brief heeft de advocaat van [eisende partij (17-164)] c.s. aan de advocaat van de gemeente kenbaar gemaakt opdracht te hebben gekregen om wederom een executiegeschil aanhangig te maken. De behandeling in kort geding is vervolgens gepland op 3 februari 2017. Partijen hebben er daarna voor gekozen die procedure niet voort te zetten, maar in plaats daarvan met elkaar in overleg te treden over de kwestie. Het eerste overleg dat tussen partijen in dat kader is gevoerd, heeft plaatsgevonden op 3 februari 2017 om 11.00 uur.
2.26.
Vanaf 3 februari 2017 gold een zogenaamde stand still-periode. Gedurende deze periode gold tussen partijen de afspraak dat [eisende partij (17-164)] c.s. geen dwangsommen verbeurden.
2.27.
Bij e-mailbericht van 10 februari 2017 heeft de advocaat van [eisende partij (17-164)] c.s. aan de advocaat van de gemeente het volgende geschreven:
‘Van cliënte ontving ik bijgaand schematisch overzicht van hetgeen besproken is op
3 februari jl.
(…)
Actiepunten
(…)
Onderwerpen verder te bespreken / te besluiten
1 Opvolging betaling debiteuren
(…)’
2.28.
[eisende partij (17-164)] c.s. hebben in de weken nadien per e-mailbericht diverse verzoeken aan de heer [naam 5] , werkzaam bij de gemeente, gedaan om goedkeuring tot het doen van betalingen. Dit ging om betalingen die moesten worden verricht in het kader van de afwikkeling en liquidatie van de ondernemingen en die ter goedkeuring aan de gemeente werden voorgelegd, voordat zij werden uitgevoerd. [naam 5] heeft deze verzoeken namens de gemeente telkens goedgekeurd. In de tussentijd spraken de gemeente en [eisende partij (17-164)] c.s. verder over mogelijke oplossingen voor het gerezen geschil.
2.29.
Tijdens deze besprekingen is (verder) gesproken over de ontmanteling van de ondernemingen. De roerende zaken van de ondernemingen zijn in conservatoir beslag genomen door de gemeente. Om deze zaken toch te kunnen verkopen en de gemeente de zekerheid te geven dat de opbrengst daarvan niet voor andere doeleinden wordt aangewend dan tot zekerheid waarvoor de beslagen zijn gelegd, zijn partijen overeengekomen dat [naam 9] de onderhandse veiling van de roerende zaken ter hand zal nemen en dat de opbrengst in escrow onder Stichting Derdengelden Advocaten Dirkzwager zou worden gestort. De gemeente heeft aan [eisende partij (17-164)] c.s. concept overeenkomsten gestuurd. [eisende partij (17-164)] c.s. zijn in grote lijnen akkoord met deze concepten, met uitzondering van een aantal bepalingen waarvoor zij wijzigingsvoorstellen hebben gedaan. De gemeente is niet akkoord met deze voorstellen. Tot op heden zijn geen escrow overeenkomsten tussen partijen tot stand gekomen.
2.30.
De advocaat van [eisende partij (17-164)] c.s. heeft op 22 februari 2017 een memo opgesteld voor de belastingdienst. In dit memo staat voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang:

Inleiding
Op grond van de koopovereenkomst d.d. 28 februari 2016 tussen [eiser 1 (17-164)]. (nader te noemen; “ [eisende partij (17-164)] ”) en [gedaagde 1 (17-193)] (nader te noemen: “ [gedaagde 1 (17-193)] ”) is de voorraad gereed product (vleesproducten) door [eisende partij (17-164)] in juridische zin (civielrechtelijk) overgedragen aan [gedaagde 1 (17-193)] . Feitelijke levering heeft plaatsgevonden longa manu, nu de voorraad in koelhuizen van derden was opgeslagen. Deze koelhuizen (derden) zijn ook geïnformeerd dat in vervolg de voorraden niet gehouden worden voor [eisende partij (17-164)] doch voor [gedaagde 1 (17-193)] . Door [gedaagde 1 (17-193)] is geen koopsom aan [eisende partij (17-164)] betaald, maar een schuld in rekening-courant ontstaan.
Conform afspraak is [eisende partij (17-164)] de voorraad blijven verkopen aan haar bekende afnemers. Zulks geschied door dat [eisende partij (17-164)] partijen van de voorraad weer terug geleverd krijgt van [gedaagde 1 (17-193)] om deze partijen vervolgens aan deze derde juridisch te leveren. Eigendomsoverdracht geschied door het koelhuis te informeren wie de volgende eigenaar is eveneens longa manu, een in deze bedrijfstak niet ongebruikelijke gang van zaken. (…) Voor hetgeen [eisende partij (17-164)] verkocht heeft factureert zij de afnemers (derde) en crediteert zij vervolgens de tussen [gedaagde 1 (17-193)] en haar bestaande boekhoudkundige rekening-courant. (…)
De constructie is opgezet om een geordende verkoop van de voorraad mogelijk te maken, nu beslagen door de Gemeente Nijmegen driegde en de gevolgen van een beslag op de voorraad onherroepelijk zouden leiden tot aanzienlijke waarde vermindering. De voorraad zou langdurig niet verkocht kunnen worden. Tevens staat vast dat als de voorraad uiteindelijk geëxecuteerd zou worden de waarde fractioneel zou zijn ten opzichte van de onderhandse verkoop waarde (going concern). Daarnaast is de voorraad onderhevig aan internationale prijsvorming en veroudering.
Uitwerking
Gebleken is dat vragen gesteld zijn over deze constructie. De constructie moet geduid worden als een zuivere juridische constructie. Immers [eisende partij (17-164)] is in economische zin eigenaar gebleven. Dit blijkt onder meer uit de navolgende feiten:
 Het risico van waarde vermindering van de voorraad ligt geheel bij [eisende partij (17-164)] ;
 [gedaagde 1 (17-193)] is niet gerechtigd om de voorraad te verkopen anders dan aan [eisende partij (17-164)] ;
 [eisende partij (17-164)] draagt alle kosten van de opslag van de voorraad;
 [eisende partij (17-164)] is degene die de voorraad verkoop en levert aan afnemers in het economische verkeer en factureert met BTW (indien het nationale partijen zijn);
 [gedaagde 1 (17-193)] neemt niet deel aan het economische verkeer;
 [gedaagde 1 (17-193)] beschikt niet over een apparaat (personeel/kwaliteitsmanagement) om deel te nemen aan het economische verkeer;
 Zowel [gedaagde 1 (17-193)] als [eisende partij (17-164)] maken deel uit van hetzelfde concern/groep. (…)
 Overwogen wordt om [gedaagde 1 (17-193)] en [eisende partij (17-164)] in 2017 te doen fuseren waarbij het vermogen van [gedaagde 1 (17-193)] opgaat in [eisende partij (17-164)] .
Conclusie
Op basis van de feitelijke situatie kan derhalve gesteld worden dat de beschikkingsmacht over de voorraad altijd bij [eisende partij (17-164)] is gebleven, doch als economisch eigenaar en gemachtigde van [gedaagde 1 (17-193)] . Feitelijk heeft inmiddels de gehele voorraad (op restant met waarde van 200k na) verkocht en geleverd aan derden.
(…)’
2.31.
Op 17 maart 2017 heeft de advocaat van [eisende partij (17-164)] c.s. aan de gemeente kenbaar gemaakt dat verdere onderhandelingen niet zinvol leken, zolang namens de gemeente niet de beslissingsbevoegde personen aan de gesprekken deelnamen.
2.32.
Bij e-mailbericht van 24 maart 2017 heeft [naam 5] onder meer het volgende aan [naam 1] en [naam 2] bericht:
‘Geachte dames [eisende partij (17-164)] ,
Wij namen kennis van de mail van mevr. [naam 6] dd. 17 maart 2017. Daarin stelt zij het volgende: “Naar aanleiding van de comparitie van partijen op 21 februari jl. is er contact gelegd vanuit de gemeente teneinde in gesprek te komen over een beslechting van de geschillen buiten rechte. Er hebben inmiddels een aantal besprekingen plaatsgevonden, maar van de zijde van de gemeente zitten er geen bevoegde personen aan tafel ondanks dat cliënten dit meerdere keren aan de orde hebben gesteld. Onderhandelen over een eventuele schikking heeft pas zin als de bevoegde personen daartoe aan tafel zitten.”
Zoals in de gesprekken aan gegeven heeft de heer [naam 7] mandaat om de gesprekken te voeren maar dient met een bereikt onderhandelingsakkoord uiteindelijk ingestemd te worden door het College van Burgemeester en Wethouders. Dit orgaan is ook het enige orgaan dat het uiteindelijke besluit kan nemen. Naast dit formele punt is niet onbelangrijk om te vermelden dat van uw zijde niet is ingestemd met de gemeentelijke uitgangspunten voor de gesprekken om minnelijke overeenstemming te bereiken:
1) het verkrijgen van nadere informatie van uw zijde waaruit blijkt dat [eiser 2 (17-164)] te goeder trouw heeft gehandeld in de aanloop naar en de afwikkeling van de overeenkomst met de gemeente
2) een gedeeltelijke terugbetaling van de aan [eiser 2 (17-164)] betaalde € 21 miljoen.
Uit de tekst van uw advocaat dd. 17 maart 2017 moet ik helaas concluderen dat wij niet langer in gesprek zijn over een minnelijke oplossing. In dat licht moeten wij ons bezinnen op de vervolgstappen, waarbij wij de uitspraken van de rechtbank in kort geding zullen betrekken. Tot die tijd zullen wij geen standpunt innemen over de door u verzochte betalingen. (…)’
2.33.
Namens de gemeente is vervolgens kenbaar gemaakt dat zij van mening is dat [eisende partij (17-164)] c.s. vanaf 24 maart 2017 dwangsommen verbeuren.
2.34.
[eisende partij (17-164)] c.s. hebben de gemeente vervolgens gedagvaard in de zaak KG 17-164. De gemeente is vervolgens het kort geding gestart tegen [gedaagde 1 (17-193)] met zaaknummer KG 17-193, waarin zij evenals in reconventie in de zaak KG 17-164 kort gezegd afgifte van de tussen [eiser 1 (17-164)] en [gedaagde 1 (17-193)] gesloten koopovereenkomst vordert, het staken en gestaakt houden van de uitvoering van deze overeenkomst en het verstrekken van inlichtingen over de vleesvoorraden.

3.Het geschil

in de zaak KG 17-164
in conventie
3.1.
[eisende partij (17-164)] c.s. vorderen, na vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I de gemeente te verbieden het vonnis van 24 januari 2017 (C/05/311439/KG ZA 16-532) verder ten uitvoer te leggen, een en ander op straffe van een door de gemeente te verbeuren dwangsom van € 50.000,00 voor elke dag dat de gemeente hiermee in gebreke blijft;
II de gemeente te gebieden binnen drie dagen nadat haar een verzoek tot betaling is voorgelegd haar medewerking te verlenen aan betalingen, betalingen die eisers wensen te verrichten en die de gemeente niet op redelijke gronden kan weigeren, een ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat de medewerking aan een betalingsverzoek uitblijft;
III de gemeente te gebieden om binnen een week na betekening van dit vonnis tot ondertekening van de als productie 14 en 15 overgelegde escrow overeenkomsten met inachtneming van de onder de punten 6 en 7 opgenomen wijzigingen over te gaan, op straffe van opheffing van de door de gemeente gelegde beslagen op de roerende zaken en onder [naam 8]
IV de gemeente te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De gemeente vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I [eisende partij (17-164)] c.s. te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan een van de (kandidaat-)deurwaarders van kantoor Groenendaal & Van Krijl gerechtsdeurwaarders te Nijmegen, schriftelijk, nauwkeurig en gespecificeerd inlichtingen te verstrekken en een aanvullende opgave te doen op alle onderdelen als genoemd in de brief van mr. J.P.J.M. Naus aan mr. M.A. Oostendorp van 2 februari 2017;
II [eiser 1 (17-164)] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het volledige saldo op haar bankrekening bij Credit Suisse (Schweiz) AG ( [rekeningnummers] , althans in ieder geval een bedrag van
€ 261.487,94 over te boeken naar een bankrekening op haar naam bij een in Nederland gevestigde bank, die bank en het bankrekeningnummer schriftelijk aan de gemeente kenbaar te maken en het volledige saldo op de betreffende bankrekening te laten staan, totdat de gemeente daarop beslag heeft gelegd, althans gedurende minimaal drie werkdagen vanaf de dag van de opgave;
III [eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis haar volledige saldo in kas, doch in ieder geval het door haar opgegeven saldo in kas van € 8.881,97 respectievelijk
€ 95,82 te storten op een bankrekening op haar naam bij een in Nederland gevestigde bank, die bank en het bankrekeningnummer schriftelijk aan de gemeente kenbaar te maken en het volledige saldo op de betreffende bankrekening te laten staan, totdat de gemeente daarop
beslag heeft gelegd, althans gedurende minimaal drie werkdagen vanaf de dag van de opgave;
IV [eiser 1 (17-164)] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan de gemeente een afschrift te verstrekken van de volledige koopovereenkomst (met bijlagen) van 28 februari 2016 tussen [eiser 1 (17-164)] en [gedaagde 1 (17-193)] , alsmede alle op de constructie betrekking hebbende bescheiden over te leggen;
V [eiser 1 (17-164)] te veroordelen om onmiddellijk, doch uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, iedere (verdere) uitvoering van de onder IV bedoelde koopovereenkomst te staken en gestaakt te houden, totdat in een in kracht van gewijsde gegane rechterlijk einduitspraak is beslist over de door de gemeente ingeroepen vernietiging van die koopovereenkomst;
VI [eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] ieder afzonderlijk te veroordelen om onmiddellijk, doch uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, aan de gemeente gespecificeerd opgave te doen van:
a. de aard en omvang van hun voorraden (vlees en/of vleesproducten), waaronder begrepen de voorraden die betrekking hebben op of vallen onder de koopovereenkomst met [gedaagde 1 (17-193)] ;
b. de locatie of locaties waar deze voorraden zich bevinden; en
c. bij welke derde of derden (koelhuizen) deze voorraden in opslag zijn gegeven,
en vervolgens deze voorraden op de betreffende locatie(s) te laten, totdat de gemeente daarop beslag heeft gelegd, althans gedurende minimaal drie werkdagen vanaf de dag van de opgave;
VII [eiser 1 (17-164)] , [eiser 2 (17-164)] en [eiser 3 (17-164)] ieder afzonderlijk te veroordelen om aan de gemeente bij het niet (tijdig) voldoen aan de hiervoor onder I vermelde veroordeling een dwangsom te betalen van € 50.000,00 voor iedere dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat [eiser 1 (17-164)] en/of [eiser 2 (17-164)] en/of [eiser 3 (17-164)] niet aan de hiervoor onder I vermelde veroordeling voldoen;
VIII [eiser 1 (17-164)] te veroordelen aan de gemeente een dwangsom te betalen van € 50.000,00 voor iedere dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat zij niet aan de hiervoor onder II en/of IV en/of V vermelde veroordeling voldoet;
IX [eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] ieder afzonderlijk te veroordelen aan de gemeente een dwangsom te betalen van € 50.000,00 voor iedere dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat zij niet aan de hiervoor onder III en/of VI vermelde veroordelingen voldoen;
X [eisende partij (17-164)] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten in reconventie.
3.5.
[eisende partij (17-164)] c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.
in de zaak KG 17-193
3.7.
De gemeente vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde 1 (17-193)] :
I om binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis aan de gemeente een afschrift van de volledige met [eiser 1 (17-164)]. gesloten koopovereenkomst (met bijlagen) van 28 februari 2016 te verstrekken, alsmede alle op de constructie betrekking hebbende bescheiden over te leggen;
II om onmiddellijk, doch uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, iedere (verdere) uitvoering van de onder I genoemde koopovereenkomst te staken en
gestaakt te houden, totdat in een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke einduitspraak is beslist over de door de gemeente ingeroepen nietigheid van die koopovereenkomst;
III om onmiddellijk, doch uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, aan de gemeente gespecificeerd opgave te doen van:
de aard en omvang van haar voorraden (vlees en/of vleesproducten), waaronder begrepen de voorraden die betrekking hebben op of vallen onder de koopovereenkomst met [eiser 1 (17-164)]. ;
de locatie of locaties waar deze voorraden zich bevinden; en
bij welke derde of derden (koelhuizen) deze voorraden in opslag zijn gegeven,
en vervolgens deze voorraden op de betreffende locatie(s) te laten, totdat de gemeente daarop conservatoir beslag heeft gelegd, althans gedurende minimaal drie werkdagen vanaf de dag van de opgave;
IV om aan de gemeente een dwangsom van € 50.000,00 te betalen voor iedere dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat zij niet of niet tijdig aan de hiervoor onder I, II en/of III vermelde veroordelingen voldoet;
V in de proceskosten.
3.8.
De gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.9.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie in de zaak KG 17-164

4.1.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit voldoende uit de stellingen van [eisende partij (17-164)] c.s. voort.
4.2.
Het geschil tussen partijen ten aanzien van het gevorderde onder I komt neer op de vraag of [eisende partij (17-164)] c.s. dwangsommen hebben verbeurd door niet volledig aan de veroordeling als opgenomen in het kort gedingvonnis van 24 januari 2017 te voldoen. De beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, dient in het geval als het onderhavige plaats te vinden door een toetsing van de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. De in het dictum uitgesproken veroordeling moet worden gelezen in verband met de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen waarop zij steunt. Daarbij dient de rechter het doel een de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Geringe afwijkingen van de letterlijke tekst van de veroordeling behoeven, indien getoetst aan de veroordeling zoals naar haar strekking opgevat, geen grond op te leveren voor het oordeel dat dwangsommen zijn verbeurd.
4.3.
De gemeente stelt zich op het standpunt dat [eisende partij (17-164)] c.s. de veroordeling als opgenomen in het vonnis van 24 januari 2017 niet correct zijn nagekomen. Zij legt bij de onderbouwing van deze stelling de nadruk erop dat de veroordeling ertoe strekt dat [eisende partij (17-164)] c.s. de gemeente in staat moeten stellen conservatoire maatregelen te treffen. De gemeente lijkt daaraan zelfstandige betekenis toe te kennen, in die zin dat [eisende partij (17-164)] c.s.
alles moeten doen om de gemeente in staat te stellen conservatoire maatregelen te treffen en dat wanneer dat haar niet lukt, [eisende partij (17-164)] c.s. daardoor niet correct aan de veroordeling
hebben voldaan. Dat staat echter niet in het vonnis van 24 januari 2017. De in het dictum van dat vonnis onder 7.5. opgenomen veroordeling houdt geen veroordeling in van [eisende partij (17-164)] c.s. de gemeente in staat te stellen om beslag te leggen. Dat is alleen in rechtsoverweging 6.2. van dat vonnis aan de orde geweest. De strekking van die overweging is dat [eisende partij (17-164)] c.s. bezig waren om het onmogelijk te maken om conservatoire maatregelen te treffen door het rondpompen van geld. Daarvan is in het vonnis gezegd dat dat voorshands geoordeeld onrechtmatig is en om dat te redresseren zijn [eisende partij (17-164)] c.s. veroordeeld opgave te doen van hun vermogensbestanddelen en daarin een aantal dagen geen wijziging te brengen. Dat wil niet zeggen dat [eisende partij (17-164)] c.s. de gemeente er verdergaand behulpzaam bij moesten zijn om beslag op hun vermogen te kunnen leggen. De veroordeling onder 7.5. had geen andere strekking dan dat [eisende partij (17-164)] c.s. inlichtingen moesten verschaffen en tevens, omdat sprake was van het rondpompen van geld, in de opgegeven situatie een aantal dagen geen verandering te brengen. Met inachtneming hiervan worden hierna de zeven punten besproken waarop de veroordeling in het vonnis van 24 januari 2017 volgens de gemeente niet correct zou zijn nagekomen.
4.4.
Het eerste punt ziet op de volledigheid van de door [eisende partij (17-164)] c.s. aan de gemeente verstrekte opgave. De gemeente stelt zich op het standpunt dat niet controleerbaar is of de opgegeven vermogensbestanddelen een compleet beeld geven van het vermogen van de ondernemingen. Ter onderbouwing van dit standpunt had het op de weg van de gemeente gelegen om tot op zekere hoogte aannemelijk te maken dat de opgave niet volledig is, waarna het aan [eisende partij (17-164)] c.s. was om aannemelijk te maken dat de opgave wel volledig is geweest. De gemeente heeft niet tot op zekere hoogte, laat staan op enigerlei wijze onderbouwd, aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onvolledige opgave. Het enkele feit dat de Duitse bankrekening, zoals de gemeente stelt, niet meer het saldo vertoont dat deze rekening geruime tijd geleden vertoonde, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de huidige opgave niet volledig is. In feite komt het erop neer dat de gemeente wederom algehele rekening en verantwoording verlangt van wat met het bedrag van circa € 11.000.000,00 is gebeurd, maar de veroordeling in het vonnis van 24 januari 2017 strekt daartoe niet en in ieder geval niet zo ver. Voorshands kan niet worden vastgesteld dat [eisende partij (17-164)] c.s. in dit opzicht niet aan de veroordeling in het vonnis van 24 januari 2017 hebben voldaan en moet het ervoor worden gehouden dat zij geen dwangsommen hebben verbeurd.
4.5.
Het tweede door de gemeente aangevoerde punt ziet op de verhouding tussen [eiser 1 (17-164)] en [gedaagde 1 (17-193)] . De gemeente stelt zich op het standpunt dat de juistheid van de combinatie van afwezigheid van voorraden, zonder dat daaraan te relateren vorderingen op derden worden getoond, haar hoogst onaannemelijk voorkomt. Daarnaast stelt de gemeente dat de schuld die [gedaagde 1 (17-193)] op 8 juni 2016 verklaarde te hebben aan [eiser 1 (17-164)] ter grootte van € 1.673.755,00, niet terugkomt in de opgave van [eiser 1 (17-164)] van 29 januari 2017 van haar vorderingen. [gedaagde 1 (17-193)] heeft hierover ter zitting verklaard dat zij het bedrag van € 1.673.755,00 nog steeds aan [eiser 1 (17-164)] is verschuldigd, maar dat tegenover die schuld vorderingen van [gedaagde 1 (17-193)] op [eiser 1 (17-164)] zijn ontstaan in verband met verkoop door [eiser 1 (17-164)] van de voorraad aan derden. Ondanks dat staat als onweersproken vast dat geen verrekening van deze schulden heeft plaatsgevonden. [eisende partij (17-164)] c.s. hebben met betrekking tot deze schuld en vordering enkel een gesaldeerde opgave gedaan. Dat is geen aanleiding om te veronderstellen dat [eisende partij (17-164)] c.s. in dat opzicht niet de inlichtingen hebben verstrekt
waartoe zij zijn gehouden, zodat ook op dit onderdeel ervan moet worden uitgegaan dat zij aan de veroordeling in het vonnis van 24 januari 2017 hebben voldaan.
4.6.
Als derde punt heeft de gemeente aangevoerd dat de gepresenteerde schuldverhouding tussen [eiser 2 (17-164)] en [eiser 1 (17-164)] niet strookt met de bedragen als genoemd in de derdenverklaringen van 8 juni 2016, zodat ook op dit onderdeel volgens haar niet aan de veroordeling is voldaan. Uit de overgelegde stukken volgt dat [eiser 1 (17-164)] [eiser 2 (17-164)] presenteert als crediteur voor een bedrag ter grootte van € 943.113,99 en dat [eiser 2 (17-164)] stelt dat zij € 944.866,72 tegoed heeft van debiteur [eiser 1 (17-164)] . Het verschil van deze opgaves bedraagt € 1.752,73. Dit verschil is in verhouding tot het opgegeven bedrag van circa € 940.000,00 dermate gering, dat mede met het oog op hetgeen in rechtsoverweging 4.2. is overwogen niet om die reden kan worden geoordeeld dat [eisende partij (17-164)] c.s. niet aan de veroordeling van het vonnis van 24 januari 2017 hebben voldaan. Ook op dit onderdeel moet het er daarom voor worden gehouden dat geen dwangsommen zijn verbeurd.
4.7.
Het vierde punt waardoor volgens de gemeente dwangsommen zouden zijn verbeurd, betreft de door [eisende partij (17-164)] c.s. overgelegde debiteurenlijst. De gemeente stelt dat niet aan de veroordeling in het vonnis van 24 januari 2017 is voldaan, omdat de debiteurenlijst geen zogenaamde naw-gegevens van de debiteuren bevat en [eisende partij (17-164)] c.s. aan de gemeente aldus geen reële mogelijkheid hebben geboden om beslag te leggen. Uit de verstrekte debiteurenlijst blijkt echter dat [eisende partij (17-164)] c.s. een nauwkeurig en gespecificeerd overzicht hebben gegeven van hun debiteuren, die met naam zijn genoemd. De juistheid en volledigheid van de lijst is niet betwist. Het standpunt van de gemeente dat [eisende partij (17-164)] c.s. verplicht waren om de naw-gegevens van de debiteuren te verstrekken, vindt geen steun in de veroordeling in het vonnis van 24 januari 2017, zoals dat hiervoor is uitgelegd. Uit deze veroordeling blijkt in het geheel niet dat het verkrijgen van naw-gegevens destijds de inzet van het geschil was en ook niet dat met de veroordeling op 24 januari 2017 op dat geschilpunt is beslist. Zoals reeds overwogen had die veroordeling de strekking om inlichtingen te verschaffen over de vermogensposities van [eisende partij (17-164)] c.s., maar hield deze niet als zodanig in dat [eisende partij (17-164)] c.s. de gemeente behulpzaam moesten zijn bij het leggen van beslagen. Het niet verstrekken van de naw-gegevens kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat [eisende partij (17-164)] c.s. met het overleggen van de debiteurenlijst niet aan de veroordeling als opgenomen in het vonnis van 24 januari 2017 hebben voldaan. Ook op dit onderdeel hebben [eisende partij (17-164)] c.s. aldus geen dwangsommen verbeurd.
4.8.
Het vijfde punt betreft de Zwitserse bankrekening van [eiser 1 (17-164)] . De gemeente voert aan dat op deze bankrekening volgens de opgave van [eisende partij (17-164)] c.s. een saldo van € 261.487,94 zou staan, maar dat bij de opgave niet het juiste rekeningafschrift (met een valutadatum) is verstrekt zodat het voor de gemeente onmogelijk is gebleken om beslag op dit saldo te leggen. Dit standpunt van de gemeente komt erop neer dat [eisende partij (17-164)] c.s. de gemeente niet door het verschaffen van een rekeningafschrift (met valutadatum) feitelijk in staat hebben gesteld om beslag te kunnen leggen, maar daartoe waren [eisende partij (17-164)] c.s. op basis van het vonnis van 24 januari 2017 ook niet gehouden. Niet in geschil is dat [eisende partij (17-164)] c.s. een printscreen van het actuele banksaldo op de Zwitserse bankrekening aan de gemeente hebben verstrekt en daarmee volledige inzage hebben gegeven in dat vermogensbestanddeel. Dat dit voor de Zwitserse rechter onvoldoende was om naar Zwitsers recht een verlof tot beslaglegging te geven, is niet iets wat in het kader van de veroordeling in het vonnis van 24 januari 2017 voor rekening van [eisende partij (17-164)] c.s. komt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisende partij (17-164)] c.s. met de opgave aan de veroordeling
als opgenomen in het vonnis van 24 januari 2017 hebben voldaan, zodat ook dit onderdeel niet tot verbeurte van dwangsommen kan leiden.
4.9.
Het zesde punt waardoor volgens de gemeente dwangsommen zouden zijn verbeurd, ziet op de bankafschriften van de ING bankrekeningen die door [eisende partij (17-164)] c.s. zijn verstrekt. De gemeente voert aan dat de afschriften een totaalsaldo vermelden van
€ 898.616,50, welk saldo wordt gespecificeerd op tien zogenaamde items. De gemeente stelt dat [eisende partij (17-164)] c.s. ten onrechte slechts twee van die items hebben verstrekt die opgeteld een bedrag van € 264.585,36 ten gunste van [eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] laten zien, zodat geen volledige inzage is verstrekt in dat vermogensbestanddeel en daardoor niet aan de veroordeling als opgenomen in het vonnis van 24 januari 2017 is voldaan. [eisende partij (17-164)] c.s. stelt in reactie hierop dat zij wel volledige inlichtingen hebben verstrekt, omdat van het volledige saldo slechts het bedrag van € 264.585,36 aan de ondernemingen die partij zijn in het vonnis van 24 januari 2017 toekomt en het overige saldo op privé rekeningen bij de ING staat. Dat dit werkelijk zo is, kan op dit moment op geen enkele wijze uit de overgelegde afschriften worden afgeleid. [eisende partij (17-164)] c.s. hebben daarnaast ook niet op andere wijze onderbouwd dat het overige op de ING bankrekeningen aanwezige saldo van circa € 600.000,00 niet aan de vennootschappen maar aan de bestuurders of aan andere personen in privé toebehoort. Er bestaat op dit moment dan ook twijfel of het verstrekte overzicht volledig is. Op basis daarvan kan niet worden uitgesloten dat [eisende partij (17-164)] c.s. op dit onderdeel niet correct aan de veroordeling als opgenomen in het vonnis van 24 januari 2017 hebben voldaan en daardoor dwangsommen hebben verbeurd. Anderzijds kan thans ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [eisende partij (17-164)] c.s. op dit punt niet aan de veroordeling hebben voldaan en daarom geen dwangsommen hebben verbeurd. [eisende partij (17-164)] c.s. zullen daarom in reconventie worden veroordeeld om in dit opzicht alsnog aan te tonen dat het resterende saldo niet toekomt aan een van de vennootschappen.
4.10.
Het zevende en tevens laatste punt waardoor volgens de gemeente dwangsommen zouden zijn verbeurd, ziet op het kasboek. De gemeente stelt dat [eisende partij (17-164)] c.s. wel opgave hebben gedaan van de aanwezige liquiditeiten in de kas, maar hebben verzuimd om aan te geven waar deze vermogensbestanddelen zich bevinden en daardoor niet aan de veroordeling als opgenomen in het vonnis van 24 januari 2017 hebben voldaan. Ook ten aanzien van dit onderdeel gaat de gemeente uit van de onjuiste veronderstelling dat op [eisende partij (17-164)] c.s. de verplichting zou rusten om naast het doen van volledige opgave, de gemeente behulpzaam te zijn bij het leggen van beslagen en lijkt zij daar wederom zelfstandige betekenis aan toe te kennen. Nu reeds is geoordeeld dat de veroordeling in het vonnis van 24 januari 2017 niet zo ver strekt en de juistheid van de opgave niet is weersproken, moet het ervoor worden gehouden dat [eisende partij (17-164)] c.s. aan de veroordeling als opgenomen in het vonnis van 24 januari 2017 hebben voldaan en ook op dit onderdeel geen dwangsommen hebben verbeurd.
4.11.
Dit alles leidt tot de slotsom dat niet kan worden vastgesteld dat [eisende partij (17-164)] c.s. niet volledig en correct aan de veroordeling als opgenomen in het vonnis van
24 januari 2017 hebben voldaan, zodat de vordering strekkende tot een verbod voor de gemeente om dat vonnis ten uitvoer te leggen zal worden toegewezen.
4.12.
Voorts vorderen [eisende partij (17-164)] c.s. onder II kort gezegd de gemeente te gebieden, nadat [eisende partij (17-164)] c.s. haar een verzoek tot betaling hebben voorgelegd, haar goedkeuring te verlenen voor het uitvoeren van die betalingen voor zover de gemeente die niet op redelijke
gronden kan weigeren. [eisende partij (17-164)] c.s. leggen aan deze vordering ten grondslag dat 95% van hun vermogen onder beslag ligt, zodat zij niet (langer) vrij zijn alle noodzakelijke betalingen te verrichten. [eisende partij (17-164)] c.s. stellen dat zij met de gemeente op 3 februari 2017 (onder
meer) de afspraak heeft gemaakt dat de gemeente in verband met de afwikkeling en liquidatie van de ondernemingen zou meewerken aan betalingen die in dat kader moeten worden verricht en dat, nu de gemeente daar zonder gegronde reden mee is gestopt, zij daartoe dient te worden veroordeeld. De gemeente voert verweer en voert aan dat op
3 februari 2017 slechts een bespreking heeft plaatsgevonden, maar dat tijdens die bespreking geen afdwingbare afspraken zijn gemaakt waarop [eisende partij (17-164)] c.s. zich in rechte kunnen beroepen. Daarnaast voert de gemeente aan dat niet het volledige saldo van de ING bankrekening van [eisende partij (17-164)] c.s. is beslagen, zodat zij te allen tijde uit het niet beslagen gedeelte betalingen kunnen verrichten zonder dat zij daarvoor toestemming van de gemeente nodig hebben en daardoor geen belang hebben bij de vordering.
4.13.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [eisende partij (17-164)] c.s. stellen dat tussen partijen op 3 februari 2017 een afspraak is gemaakt, strekkende tot het verlenen van goedkeuring voor bepaalde betalingen. De gemeente heeft het bestaan van deze afspraak betwist. De gemeente heeft ter staving van haar verweer een kort gespreksverslag overgelegd dat is opgesteld namens [eisende partij (17-164)] c.s. Uit dit verslag blijken, anders dan [eisende partij (17-164)] c.s. stellen, enkel actiepunten en geen concrete afspraken. Gelet op dit verweer, kan in deze kort gedingprocedure niet worden vastgesteld dat sprake is van een onvoorwaardelijke afspraak met de strekking zoals door [eisende partij (17-164)] c.s. is gesteld. Uit de stellingen van partijen kan slechts worden afgeleid dat hangende het overleg tussen partijen over de vraag of is voldaan aan het eerdere vonnis in kort geding van 24 januari 2017, de gemeente kennelijk bereid is geweest om bepaalde voorgelegde betalingen goed te keuren. De vordering strekkende tot nakoming van een op 3 februari 2017 gemaakte afspraak zal dan ook worden afgewezen.
4.14.
Het staat vast dat de gemeente conservatoir (derden)beslag heeft gelegd onder de ING Bank N.V. op het saldo dat op of omstreeks 26 februari 2016 op de bankrekening van [eisende partij (17-164)] c.s. aanwezig was. Vaststaat eveneens dat nadien gelden van een Zwitserse bankrekening op de ING bankrekening zijn overgemaakt. Hoewel niet in geschil is dat de gemeente op dit moment geen conservatoir (derden)beslag op dat gedeelte van het banksaldo heeft gelegd en [eisende partij (17-164)] c.s., zoals door de gemeente aangevoerd, op dit moment nog vrij zijn betalingen uit dat saldo te verrichten, is de kans gelet op de eerdere handelwijze van de gemeente groot dat een dergelijk beslag binnenkort alsnog zal volgen. In het kader van een belangenafweging heeft aan de zijde van [eisende partij (17-164)] c.s. te gelden dat zij een evident belang hebben bij het kunnen verrichten van betalingen die noodzakelijk zijn voor de afwikkeling en liquidatie van de ondernemingen. Deze afwikkeling is nodig om de opstallen en ondergrond van de ondernemingen uiteindelijk te kunnen opleveren aan de gemeente, waartoe [eisende partij (17-164)] c.s. op basis van de koop- en mantelovereenkomst ook zijn verplicht. De gemeente is gelet daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, die de rechtsverhoudingen tussen [eisende partij (17-164)] c.s. en de gemeente op grond van de koop- en mantelovereenkomst beheersen, gehouden om de afwikkeling en uiteindelijke oplevering ook werkelijk mogelijk te maken en aldus de daarvoor benodigde betalingen goed te keuren. Indien deze betalingen niet kunnen worden verricht, dan dreigt de elektriciteit te worden afgesloten, waardoor de nog aanwezige activa niet kunnen worden geveild en verwijderd, en dreigen milieutechnische gevaren omdat afvalwater niet op de juiste wijze kan worden afgevoerd. Dit betekent dat op het moment dat beslag komt te liggen op het thans nog onbeslagen deel van het saldo op de ING bankrekening, het risico bestaat dat geen
oplevering aan de gemeente kan plaatsvinden, hetgeen overigens ook niet in het belang van de gemeente is. Hoewel niet wordt miskend dat de gemeente belang heeft bij het voorkomen van mogelijkheden voor [eisende partij (17-164)] c.s. om gelden aan hun voor verhaal vatbare vermogen
te onttrekken, weegt het belang van [eisende partij (17-164)] c.s. bij het kunnen verrichten van betalingen in het kader van de afwikkeling en liquidatie van de ondernemingen in dit geval zwaarder.
Dit maakt dat indien de gemeente beslag gaat leggen op het thans nog onbeslagen gedeelte van het saldo op de ING bankrekening, zij wordt veroordeeld mee te werken aan de betalingen die [eisende partij (17-164)] c.s. in het kader van de afwikkeling en liquidatie van de ondernemingen dienen te verrichten, op voorwaarde dat [eisende partij (17-164)] c.s. wekelijks rekeningafschriften aan de gemeente verstrekken waaruit elke mutatie blijkt die op die bankrekening tot op dat moment heeft plaatsgevonden.
4.15.
Voorts vorderen [eisende partij (17-164)] c.s. veroordeling van de gemeente om de door hen aangepaste escrow overeenkomsten te ondertekenen, op straffe van opheffing van de door de gemeente gelegde beslagen op de roerende zaken van de ondernemingen en onder [naam 8] Deze vordering zal worden afgewezen. Van belang daarbij is dat één van de wijzigingen die [eisende partij (17-164)] c.s. in de concept overeenkomsten hebben opgenomen, erop neerkomt dat de gemeente slechts verhaal kan nemen op het saldo van de escrow voor het deel van dat saldo dat specifiek aan de veroordeelde vennootschap toekomt. De gemeente is niet akkoord met deze wijziging, omdat op dit moment niet vaststaat, en ook niet (eenvoudig) kan worden aangetoond, welk deel van de uiteindelijke opbrengst van de verkochte roerende zaken precies aan welke vennootschap zal toebehoren. Hoewel [eisende partij (17-164)] c.s. hier anders over denken en hebben gesteld dat de opbrengsten wel volledig zijn te onderscheiden, hebben zij deze stelling op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Eerder is gebleken dat [eisende partij (17-164)] c.s. er niet voor terugschrikken om gelden aan haar voor verhaal vatbare vermogen te onttrekken. Nu op het moment dat de gewenste wijziging wordt toegestaan daarom het gevaar ontstaat dat [eisende partij (17-164)] c.s. de opbrengsten van de veiling zullen toeschrijven aan een andere dan de (uiteindelijk mogelijk) veroordeelde onderneming, bestaat het risico dat de gemeente geen verhaal op het saldo van de escrow kan nemen. Daar hoeft de gemeente niet mee akkoord te gaan. De vordering van [eisende partij (17-164)] c.s. tot veroordeling van de gemeente tot ondertekening van de gewijzigde overeenkomsten zoals door [eisende partij (17-164)] c.s. als productie 14 en 15 bij de dagvaarding zijn overgelegd, zal reeds daarom worden afgewezen.
4.16.
De gemeente heeft ter zitting wel kenbaar gemaakt nog altijd akkoord te willen gaan met de escrow overeenkomsten zoals zij die in concept aan [eisende partij (17-164)] c.s. heeft doen toekomen en zoals deze (kennelijk) al een keer eerder tussen partijen tot stand zijn gekomen. Indien [eisende partij (17-164)] c.s. deze concept overeenkomsten accepteren, dan is de kwestie aangaande de escrow overeenkomsten daarmee opgelost. De gemeente wordt in dat geval veroordeeld om deze overeenkomsten met [eisende partij (17-164)] c.s. aan te gaan. Indien [eisende partij (17-164)] c.s. deze concept overeenkomsten niet accepteren, dan komen die overeenkomsten niet tot stand, maar voor dat geval zullen de beslagen die de gemeente heeft gelegd op de roerende zaken en onder [naam 8] ook niet worden opgeheven.
4.17.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, nu aannemelijk is dat de gemeente vrijwillig aan de veroordelingen in dit vonnis zal voldoen.
4.18.
De gemeente zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eisende partij (17-164)] c.s. tot op heden begroot op:
  • explootkosten € 80,42
  • griffierecht € 618,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.514,42
in reconventie in de zaak KG 17-164
4.19.
De gemeente vordert in reconventie allereerst veroordeling van [eisende partij (17-164)] c.s. om inlichtingen te verstrekken en een aanvullende opgave te doen op alle onderdelen waarvan de gemeente stelt dat niet aan de veroordeling als opgenomen in het vonnis van
24 januari 2017 is voldaan. Ten aanzien van deze onderdelen is in conventie reeds geoordeeld dat enkel ten aanzien van de ING bankrekeningen, door het ontbreken van acht van de tien items die betrekking hebben op deze rekeningen, niet op voorhand kan worden uitgesloten dat [eisende partij (17-164)] c.s. niet de inlichtingen hebben verstrekt die zij op basis van de veroordeling hadden moeten verstrekken. Daarom zullen [eisende partij (17-164)] c.s. in reconventie worden veroordeeld om ten aanzien van de ING bankrekeningen een aanvullende opgave te doen, in die zin dat ook ten aanzien van de overige acht items aan de gemeente informatie zal worden verstrekt waaruit blijkt aan wie de saldi toekomen, zodat voor de gemeente inzichtelijk is welk saldo van die rekeningen aan de ondernemingen toebehoort. Het overige gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
4.20.
Voorts vordert de gemeente veroordeling van [eiser 1 (17-164)] om het volledige saldo van € 261.487,94 dat volgens de verstrekte opgave op de Zwitserse bankrekening van [eiser 1 (17-164)] staat over te boeken naar een bankrekening op naam van [eisende partij (17-164)] c.s. in Nederland. [eiser 1 (17-164)] heeft in reactie op deze vordering ter zitting onweersproken gesteld dat dit saldo al volledig is overgeboekt naar haar, bij de gemeente bekende, ING bankrekening. Deze vordering zal daarom worden afgewezen. Wel zal [eiser 1 (17-164)] worden veroordeeld dit saldo ten minste drie dagen na de datum van dit vonnis op de bankrekening te laten staan, zodat het voor [eiser 1 (17-164)] gedurende die dagen niet mogelijk zal zijn om, zoals zij eerder al wel heeft gedaan, voor verhaal vatbaar vermogen aan eventuele beslaglegging door de gemeente te onttrekken.
4.21.
De volgende vordering van de gemeente strekt tot storting van het volledige kassaldo van [eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] op een Nederlandse bankrekening. Volgens de opgave die [eisende partij (17-164)] c.s. op 29 januari 2017 heeft gedaan, bedraagt dit saldo voor [eiser 1 (17-164)] € 8.881,97 en voor [eiser 2 (17-164)]
€ 95,82. De gemeente stelt zich op het standpunt dat dit geldelijk vermogen niet langer ter vrije beschikking van de ondernemingen mag staan, maar dat het geld op een bankrekening moet worden gestort zodat de gemeente vervolgens conservatoire maatregelen kan treffen. [eiser 1 (17-164)] en [eiser 2 (17-164)] voeren verweer en voeren aan dat het haar in het kader van op 3 februari 2017 gemaakte afspraken vanaf die datum vrij stond om betalingen uit de kas te verrichten. Volgens de ondernemingen gaat het daarbij om het bestellen van lunches of het kopen van postzegels. Nu deze uitgaven vanaf 3 februari 2017 ook werkelijk zijn gedaan, bedragen de kassaldo’s volgens de ondernemingen ook niet langer de door de gemeente genoemde bedragen en dient de vordering ook daarom te worden afgewezen.
4.22.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De vorderingen die hierop betrekking hebben worden afgewezen, omdat het [eisende partij (17-164)] c.s. in beginsel vrij staat geld in kas te hebben en te houden. De bedragen waarom het gaat zijn niet excessief te noemen en daarom kan in redelijkheid niet worden gezegd dat op een ontoelaatbare wijze vermogen aan de mogelijkheid van verhaal wordt onttrokken.
In reconventie in de zaak KG 17-164 en in de zaak KG 17-193
4.23.
Daarmee wordt toegekomen aan de vorderingen van de gemeente met betrekking tot de koopovereenkomst die tussen [eiser 1 (17-164)] en [gedaagde 1 (17-193)] op 28 februari 2016 is gesloten. De gemeente vordert in dat kader allereerst afgifte van de tussen [gedaagde 1 (17-193)] en [eiser 1 (17-164)] gesloten koopovereenkomst. De gemeente legt aan deze vordering ten grondslag dat [eiser 1 (17-164)] samen met [gedaagde 1 (17-193)] in strijd met de goede zeden, althans paulianeus, althans onrechtmatig heeft gehandeld, als gevolg waarvan de gemeente schade heeft geleden en nog altijd lijdt. De gemeente stelt dat [eiser 1 (17-164)] en [gedaagde 1 (17-193)] een constructie hebben opgezet met het oogmerk de aan [eiser 1 (17-164)] toebehorende voorraden te onttrekken aan haar voor verhaal vatbare vermogen. De gemeente stelt dat op papier weliswaar een vordering van [eiser 1 (17-164)] op [gedaagde 1 (17-193)] is ontstaan ter grootte van de koopsom, maar dat, nu [eiser 1 (17-164)] deze voorraad zo goed als volledig heeft verkocht aan derden en in dat kader een met de koopsom corresponderende vordering op [gedaagde 1 (17-193)] heeft, zij, de gemeente, door de transactie als schuldeiser is benadeeld omdat zij niet langer beslag op de voorraden kan leggen en [gedaagde 1 (17-193)] hoogstwaarschijnlijk geen verhaal zal bieden indien zij in gebreke zou blijven de beslagen schuld aan [eiser 1 (17-164)] aan de gemeente af te dragen.
4.24.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat in het vermogen van [eiser 1 (17-164)] voorraden vlees aanwezig waren, die in verschillende koelhuizen werden bewaard. Vaststaat eveneens dat deze voorraden door [eiser 1 (17-164)] op
28 februari 2016 aan [gedaagde 1 (17-193)] zijn verkocht voor een koopsom van € 1.690.929,00. De voorraden zijn vervolgens longa manu geleverd aan [gedaagde 1 (17-193)] . [eiser 1 (17-164)] is het vlees daarna gaan verkopen aan derden. De waarde van de voorraden die [eiser 1 (17-164)] aan derden heeft verkocht, zoals die gold ten tijde van de verkoop van die voorraad aan [gedaagde 1 (17-193)] op 28 februari 2016, zijn geadministreerd als schuld van [eiser 1 (17-164)] aan [gedaagde 1 (17-193)] . De gemeente stelt zich op het standpunt dat [eiser 1 (17-164)] daarmee paulianeus heeft gehandeld. In dat kader wordt als volgt overwogen. Geconstateerd moet worden dat [eiser 1 (17-164)] voorraden vlees die zij in eigendom had en die potentieel verhaalsobject zouden zijn geweest voor de gemeente, in eigendom heeft overgedragen aan [gedaagde 1 (17-193)] en daarmee als verhaalsobject aan haar vermogen heeft onttrokken. Dit kan een benadeling inhouden van schuldeisers, in het bijzonder van de gemeente, doordat de voorraden niet langer een mogelijkheid tot verhaal bieden. Op zichzelf zou dat in dit geval anders kunnen zijn, omdat [gedaagde 1 (17-193)] een schuld heeft aan [eiser 1 (17-164)] uit hoofde van de koopsom van de voorraden en de gemeente op de daarmee corresponderende vordering van [eiser 1 (17-164)] op [gedaagde 1 (17-193)] beslag heeft gelegd onder [gedaagde 1 (17-193)] . Hoewel de gemeente aanvoert dat deze schulden over en weer met elkaar zijn verrekend, moet het standpunt van [eiser 1 (17-164)] zo worden begrepen dat de bedragen die [eiser 1 (17-164)] ontving bij verkoop, tot het beloop van de waarde die dat deel van de voorraad op 28 februari 2016 vertegenwoordigde, als schuld zijn geboekt aan [gedaagde 1 (17-193)] , maar niet zijn verrekend met de vorderingen die [eiser 1 (17-164)] op [gedaagde 1 (17-193)] heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in die zin de beslagen vordering onder [gedaagde 1 (17-193)] wellicht op zichzelf niet is afgenomen, maar er alle aanleiding is om te veronderstellen dat
[gedaagde 1 (17-193)] verder geen activa heeft die tot verhaal van een vordering van de gemeente tot afdracht van het beslagen bedrag kunnen dienen. Het risico bestaat dat de gemeente met lege handen komt te staan, omdat zij enerzijds geen verhaal kan nemen op de voorraad vlees, terwijl anderzijds verhaal op [gedaagde 1 (17-193)] voor de daartegenover staande beslagen vordering van Vleeshandel Hilckman op [gedaagde 1 (17-193)] illusoir is. Daarin is evident een (mogelijke) benadeling van de gemeente als schuldeiser gelegen.
4.25.
Daarnaast speelt de vraag of het bedrag waarvoor de voorraad vlees aan [gedaagde 1 (17-193)] is verkocht wel correspondeert met de werkelijke waarde daarvan. Het is denkbaar dat de waarde van de voorraad hoger was dan de vordering terzake de koopsom die [eiser 1 (17-164)] op [gedaagde 1 (17-193)] heeft. [eiser 1 (17-164)] stelt dat de voorraad tegen boekwaarde is verkocht, maar zonder verdere toelichting of onderbouwing, die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld of de waarde correspondeert met het bedrag waarvoor de voorraad te gelde kan worden gemaakt. Ook daarin kan een benadeling van schuldeisers zijn gelegen.
4.26.
Voorts moet worden aangenomen dat [eiser 1 (17-164)] de wetenschap heeft gehad van benadeling. Het heeft er alle schijn van dat [eiser 1 (17-164)] de voorraad aan [gedaagde 1 (17-193)] heeft overdragen om te voorkomen dat de gemeente daar verhaal op kon nemen. Dit betekent dat het beroep van de gemeente op paulianeus handelen kans van slagen heeft.
4.27.
[eiser 1 (17-164)] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de gemeente geen beroep op de pauliana toekomt, omdat niet vaststaat dat de gemeente schuldeiser van haar is. Dit standpunt gaat eraan voorbij dat de gemeente een vordering op [eiser 1 (17-164)] pretendeert die onderwerp van geschil is in een bodemprocedure, waarin overigens inmiddels bij vonnis van 3 mei 2017 is geoordeeld dat [eisende partij (17-164)] c.s. in beginsel wegens een toerekenbare tekortkoming aansprakelijk is jegens de gemeente. De verdere uitkomst van die procedure kan zijn dat de gemeente een vordering op [eiser 1 (17-164)] heeft. Dit betekent dat de gemeente er in ieder geval belang bij heeft, althans kan hebben om te zijner tijd een actio pauliana in te stellen. Met het oog daarop en in afwachting van dat oordeel heeft de gemeente op dit moment enerzijds belang bij een voorlopige maatregel om geïnformeerd te worden over de transactie tussen [eiser 1 (17-164)] en [gedaagde 1 (17-193)] met het oog op het instellen van een actio pauliana en anderzijds bij een voorlopige maatregel die ertoe strekt dat het instellen van een actio pauliana te zijner tijd nog tot de mogelijkheid behoort, dat de benadeling dan nog ongedaan kan worden gemaakt en dat het verhaal tegen die tijd niet illusoir is geworden.
4.28.
De gemeente heeft er dan ook een rechtmatig belang bij dat haar de koopovereenkomst tussen [eiser 1 (17-164)] en [gedaagde 1 (17-193)] wordt verstrekt. In zoverre zullen de vorderingen onder IV in reconventie in de zaak KG 17-164 en onder I in de zaak
KG 17-193 worden toegewezen. De vordering tot het overleggen van alle bescheiden die betrekking hebben op de verkoopconstructie zal worden afgewezen. De gemeente heeft onvoldoende toegelicht op welke specifieke bescheiden deze vordering ziet. Daar zou op zichzelf overheen te stappen zijn, ware het niet dat in de afgelopen periode is gebleken dat tussen partijen telkens geschillen ontstaan over de stukken die naar aanleiding van een veroordeling worden overgelegd en de vraag of daarmee (afdoende) aan die veroordeling is voldaan. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door partijen ingestelde vorderingen voldoende gespecificeerd moeten zijn om op straffe van een dwangsom te kunnen worden toegewezen, hetgeen ten aanzien van het hiervoor bedoelde gedeelte van de onderhavige vordering niet het geval is.
4.29.
Voorts vordert de gemeente iedere verdere uitvoering van de koopovereenkomst tussen [eiser 1 (17-164)] en [gedaagde 1 (17-193)] te staken en gestaakt te houden, totdat in een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke einduitspraak is beslist over de door de gemeente ingeroepen vernietiging of nietigheid van die overeenkomst. Ook bij deze vordering heeft de gemeente een voldoende belang, teneinde te verzekeren, althans hangende de bodemprocedure veilig te stellen, dat datgene waarop nog verhaal te nemen is niet verdwijnt. Daarom zal ook deze vordering onder V in reconventie in de zaak KG 17-164 respectievelijk II in de zaak KG 17-193 worden toegewezen.
4.30.
Daarmee wordt toegekomen aan de vraag of op [eiser 1 (17-164)] de verplichting rust om inlichtingen aan de gemeente te verschaffen over de voorraden die in die overeenkomst door [eiser 1 (17-164)] aan [gedaagde 1 (17-193)] zijn verkocht, met het oog op het kunnen treffen door de gemeente van conservatoire maatregelen tot verhaal van haar eventuele vordering. Anders dan in het geval dat de schuldeiser reeds beschikt over een executoriale titel, kan in zijn algemeenheid niet worden aangenomen dat op een schuldenaar jegens wie de schuldeiser nog niet over een executoriale titel beschikt een soortgelijke inlichtingenplicht rust teneinde de schuldeiser in staat te stellen conservatoire maatregelen te treffen. Niettemin kan de schuldenaar daartoe onder omstandigheden ook verplicht zijn. In het onderhavige geval staat vast dat [eiser 1 (17-164)] vanaf het moment dat zij met conservatoire beslaglegging rekening ging houden (eind februari 2016) de eigendom van haar voorraden binnen de [eisende partij (17-164)] -vennootschappen in juridische zin heeft overgedragen, zodat deze voorraden niet langer binnen haar voor verhaal vatbare vermogen vielen, maar deze voorraden wel is gaan verkopen en de opbrengsten daarvan feitelijk zelf heeft ontvangen. Voor de voorraad die voor verhaal vatbaar was, is in plaats daarvan een boekhoudkundige vordering gecreëerd waarvan volstrekt onduidelijk is of deze met succes kan worden geïnd. Een van de redenen voor dit handelen is dat [eiser 1 (17-164)] de voorraadopbrengsten voor andere doeleinden wilde gebruiken, onder andere voor voldoening van schuldeisers in het kader van de afwikkeling en liquidatie van de ondernemingen en meer specifiek voor betalingen aan (ex-)werknemers. Deze gang van zaken wettigt de gegronde vrees dat [eiser 1 (17-164)] doende is andere schuldeisers dan de gemeente te voldoen en bezig is eventueel verhaal van de gemeente voor haar vordering illusoir te maken. Voorshands geoordeeld moet deze opzettelijke hierop gerichte handelwijze van [eiser 1 (17-164)] jegens de gemeente onrechtmatig worden geacht. Daarom is er aanleiding op deze grond, in deze procedure, [eiser 1 (17-164)] te verplichten aan de gemeente inlichtingen te verschaffen over de voorraden die onder de met [gedaagde 1 (17-193)] gesloten overeenkomst vallen, teneinde de gemeente in staat te stellen conservatoire maatregelen te nemen, zoals door de gemeente gevorderd. Onder de veroordeling hiertoe is begrepen het verschaffen van inlichtingen over de plaats waar de voorraden zich bevinden en in wiens macht. Omdat [gedaagde 1 (17-193)] in dit opzicht onder één hoedje speelt met [eiser 1 (17-164)] handelt ook zij onrechtmatig jegens de gemeente en is ook zij gehouden de opgave te doen. De vorderingen onder VI in reconventie in de zaak KG 17-164 respectievelijk III in de zaak KG 17-193 zullen daarom ook worden toegewezen.
4.31.
De gevorderde dwangsommen zullen op de voet van artikel 611a Rv worden toegewezen als na te melden.
4.32.
[eisende partij (17-164)] c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de zaak KG 17-164 in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op (0,5 punt x tarief € 816,00 =) € 408,00 aan salaris advocaat.
4.33.
[gedaagde 1 (17-193)] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de zaak KG 17-193 in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op:
  • explootkosten € 103,10
  • griffierecht € 618,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.537,10

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie in de zaak KG 17-164
5.1.
verbiedt de gemeente het vonnis van 24 januari 2017 met zaaknummer 311439 / KG ZA 16-532 (verder) ten uitvoer te leggen,
5.2.
veroordeelt de gemeente om, indien zij overgaat tot beslaglegging op het saldo op de ING bankrekening van [eisende partij (17-164)] c.s. dat thans nog onbeslagen is, haar medewerking te verlenen aan betalingen die [eisende partij (17-164)] c.s. moeten verrichten in het kader van de afwikkeling en liquidatie van de ondernemingen en die de gemeente niet op redelijke gronden kan weigeren, op voorwaarde dat [eisende partij (17-164)] c.s. wekelijks bankafschriften van deze bankrekening aan de gemeente verstrekken waarop iedere mutatie staat die tot op dat moment op die bankrekening heeft plaatsgevonden,
5.3.
veroordeelt de gemeente om de escrow overeenkomsten die zij in concept aan [eisende partij (17-164)] c.s. heeft voorgelegd aan te gaan, voor zover [eisende partij (17-164)] c.s. die op de door de gemeente gewenste voorwaarden willen sluiten,
5.4.
veroordeelt de gemeente tot betaling van de proceskosten in conventie, aan de zijde van [eisende partij (17-164)] c.s. tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.514,42, waarin begrepen
€ 816,00 aan salaris advocaat,
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie in de zaak KG 17-164
5.7.
veroordeelt [eisende partij (17-164)] c.s. om binnen drie dagen na de datum van dit vonnis ten aanzien van de ING bankrekeningen die tezamen een saldo van € 898.616,36 vertonen aanvullende opgave te doen, in die zin dat ook ten aanzien van de overige acht van tien items die op deze rekeningen betrekking hebben aan de gemeente informatie zal worden verstrekt waaruit blijkt aan wie de saldi toekomen, op straffe van een dwangsom van
€ 50.000,00 voor iedere dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt,
5.8.
veroordeelt [eiser 1 (17-164)] om in het saldo dat vanaf de Zwitserse bankrekening op de ING bankrekening is gestort gedurende drie dagen na de datum van dit vonnis geen verandering(en) aan te brengen, op straffe van een dwangsom van
€ 50.000,00 voor iedere dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 300.000,00 is bereikt,
voorts in reconventie in de zaak KG 17-164 en in de zaak KG 17-193
5.9.
veroordeelt [eiser 1 (17-164)] en [gedaagde 1 (17-193)] om binnen drie dagen na de datum van dit vonnis aan de gemeente een afschrift te verstrekken van de volledige koopovereenkomst (met bijlagen) van 28 februari 2016 tussen [eiser 1 (17-164)]. en [gedaagde 1 (17-193)] ,
5.10.
veroordeelt [eiser 1 (17-164)] en [gedaagde 1 (17-193)] ieder afzonderlijk om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis iedere (verdere) uitvoering van de onder 5.9. genoemde koopovereenkomst te staken en gestaakt te houden, totdat in een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke einduitspraak is beslist over de door de gemeente ingeroepen vernietiging van die koopovereenkomst, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt,
5.11.
veroordeelt [eiser 1 (17-164)] , [eiser 2 (17-164)] en [gedaagde 1 (17-193)] ieder afzonderlijk om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan de gemeente gespecificeerd opgave te doen van:
i de aard en omvang van de voorraden (vlees en/of vleesproduct), waaronder begrepen de voorraden die betrekking hebben op of vallen onder de koopovereenkomst met [gedaagde 1 (17-193)]
ii de locatie of locaties waar deze voorraden zich bevinden
iii bij welke derde of derden (koelhuizen) deze voorraden in opslag zijn gegeven,
en deze voorraden op de betreffende locatie(s) te laten gedurende minimaal drie werkdagen vanaf de dag van opgave, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt,
5.12.
veroordeelt [eisende partij (17-164)] c.s. hoofdelijk in de proceskosten in de zaak KG 17-164, tot de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van de gemeente begroot op € 408,00 aan salaris advocaat,
5.13.
veroordeelt [gedaagde 1 (17-193)] in de proceskosten in de zaak KG 17-193, tot de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.537,10, waarin begrepen € 816,00 aan salaris advocaat,
5.14.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.15.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier] op 12 mei 2017.