ECLI:NL:RBGEL:2017:3275

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
C/05/318542 / KG ZA 17-172
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding en beoordeling van inschrijvingen volgens de Best Value Procurement-methodiek in kort geding

In deze zaak heeft CSU Cleaning Services B.V. een kort geding aangespannen tegen de Gemeente Apeldoorn en de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland. CSU was niet tevreden met de beoordeling van haar inschrijving voor een aanbesteding van schoonmaakwerkzaamheden, die volgens de Best Value Procurement (BVP)-methodiek zou plaatsvinden. De aanbestedende dienst had CSU's inschrijving afgewezen omdat deze niet voldeed aan de gestelde kwaliteitscriteria. CSU vorderde dat de gunningsbeslissing werd ingetrokken en dat haar inschrijving opnieuw beoordeeld zou worden, met inachtneming van de BVP-methodiek.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanbestedende dienst zich had gehouden aan de beoordelingscriteria zoals deze in het beschrijvend document waren opgenomen. De rechter benadrukte dat de beoordeling van inschrijvingen uitsluitend op basis van de in het beschrijvend document beschreven normen dient te gebeuren, en dat CSU onvoldoende had aangetoond dat de beoordeling onjuist was. De rechter wees de vordering van CSU af en veroordeelde haar in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en gelijkheid in aanbestedingsprocedures, en dat inschrijvers zich moeten houden aan de normen die in de aanbestedingsdocumenten zijn vastgelegd. De rechter bevestigde dat de aanbestedende dienst een ruime beoordelingsvrijheid heeft, vooral wanneer een deskundige commissie is ingesteld voor de beoordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/318542 / KG ZA 17-172
Vonnis in kort geding van 7 juni 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CSU CLEANING SERVICES B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. S.C. Brackmann te Rotterdam,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE APELDOORN,
zetelend te Apeldoorn, en
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
VEILIGHEIDSREGIO NOORD- EN OOST-GELDERLAND,
zetelend te Apeldoorn,
gedaagden,
advocaat mr. M.J. Mutsaers te Zwolle.
Partijen zullen hierna CSU en de aanbestedende dienst worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 9
  • de producties A tot en met H van de aanbestedende dienst
  • de mondelinge behandeling van 24 mei 2017
  • de pleitnota van CSU
  • de pleitnota van de aanbestedende dienst.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De aanbestedende dienst heeft op 18 januari 2017 een Europese aanbestedingsprocedure aangekondigd voor het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden. In het beschrijvend document staat in 1.1. dat “de aanbesteding wordt uitgevoerd conform de methodiek Best Value Procurement” (hierna: BVP-methodiek). In het beschrijvend document is verder onder meer het volgende opgenomen:

1.4 Best Value Procurement
De Aanbestedende dienst heeft ervoor gekozen om het onderscheidend vermogen van Inschrijvers aan te spreken door naast de prijs een zwaar accent op kwaliteit te leggen. De gemeente maakt hierbij gebruik van de methodiek van Best Value Procurement (of in het Nederlands: “Prestatie-inkoop”). Best Value Procurement (BVP) beoogt een maximale reductie te bewerkstelligen van de risico’s en een maximale benutting van de kansen bij de aanbesteding en uitvoering van de dienstverlening. De methodiek is erop gericht om de Opdracht aan die Inschrijver te gunnen die met zijn Inschrijving heeft aangetoond het beste de risico’s te minimaliseren en de kansen te benutten (de beste “performer” of “expert” kan de economisch meest voordelige Inschrijving opstellen). Deze expert kan naar verwachting samen met de opdrachtgever het beste de doelstellingen van de Opdracht realiseren.
(…)
Het BVP-proces kent de volgende filters op basis waarvan de expert wordt geselecteerd:
(…)
Bindende en informatieve documenten
BVP houdt in dat de Aanbestedende dienst zo min mogelijk randvoorwaarden en eisen stelt om maximale ruimte te bieden aan de Inschrijvers. Om Inschrijvers in staat te stellen een goede aanbieding te kunnen doen is alle relevante informatie bij de stukken gevoegd. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen bindende en informatieve documenten.
(…)
2.2
Projectdoelstellingen
De Aanbestedende dienst wenst een Overeenkomst aan te gaan voor schoonmaakdienstverlening, waarbij een partner wordt gezocht die in staat is vanuit een strategisch partnerschap met de Aanbestedende dienst de volgende projectdoelstellingen te realiseren:
a. Een samenwerking die gebaseerd is op vertrouwen, waarbij Opdrachtnemer verantwoordelijk is en proactief denkt in oplossingen. Tijdens de contractperiode zich verantwoordelijk voelt voor het schoon zijn van de locaties, begrijpt dat werkzaamheden op locaties kunnen fluctueren door omstandigheden, hierop inspeelt en die te allen tijde flexibel is in de uitvoering zonder dat hierover discussies ontstaan met opdrachtgever over extra kosten.
Alle locaties zijn op ieder moment (ook tijdens renovatie) schoon, representatief en functioneel, conform de gebruikelijke, dagelijkse en periodieke reinheidsnormen die horen bij de functie van de ruimte; met in achtneming van alles wat vermeld is in de aanbestedingsdocumenten. Voor de publieke ruimten incl. toiletten geldt dat deze gedurende de openingstijden van de gebouwen schoon en representatief zijn.
De Opdrachtnemer heeft oog voor klanttevredenheid en hospitality. De tevredenheid over de totale dienstverlening is goed bij de contactpersoon van opdrachtgever. De tevredenheid over de schoonmaak is goed bij alle gebruikers van de locaties.
De uitvoering van de schoonmaakwerkzaamheden mogen geen negatieve invloed hebben op de werkzaamheden en werkbeleving van de gebruikers van de locaties.
Wij willen een overeenkomst met een opdrachtnemer waarmee het duidelijk is dat er goede afspraken gemaakt kunnen worden over een maximale invulling met betrekking tot Social return. Daarbij geldt:
Dat gedurende de eerste vier jaren van de overeenkomst gegroeid moet worden naar een inzet van tenminste 40% van het jaarlijkse bedrag voor de totale opdracht van mensen uit onderstaande doelgroepen. Hierbij geldt de volgende opbouw:
Eerste jaar tenminste 20%, tweede jaar tenminste 25%, derde jaar tenminste 30% en vanaf het vierde jaar tenminste 40%.
(…)
Een vorm van “Social return” is het keurmerk PSO (Prestatieladder Socialer Ondernemen). (…)
De Opdrachtgever geeft haar opdrachtnemers een korting op de Social Returnverplichting wanneer een geldig certificaat op trede 1, 2 of 3 of aspirant status, van de Prestatieladder Socialer Ondernemen (PSO) kan worden overlegd gedurende de looptijd van het betreffende contract.
(…)
De korting is als volgt opgebouwd:
PSO trede 3 80% van de SROI inzet in het betreffende jaar
PSO trede 2 50% van de SROI inzet in het betreffende jaar
PSO trede 1 20% van de SROI inzet in het betreffende jaar
Aspirant status 5% van de SROI inzet in het betreffende jaar
Geen status 0% van de SROI inzet in het betreffende jaar
2.3
Opdracht
Om de in paragraaf 2.2 beschreven doelstellingen te realiseren is de Aanbestedende dienst op zoek naar een expert. De volgende onderdelen maken onderdeel uit van de vraagscope:
A.
Reguliere schoonmaak
Naast reguliere schoonmaakwerkzaamheden wordt hier mede onder verstaan:
(…)
D. Buiten de vraagscope valt:
(…)
- Periodiek vloeronderhoud tapijt en marmer
(…)
Bijlage I
Tabel EMVI – criteria
2a. Prestatie-onderbouwing (kwaliteitscriterium)
Beoordelingspunten
1. De Inschrijver toont aan waarom hij in staat is de projectdoelstellingen te kunnen realiseren binnen de gestelde randvoorwaarden (kaders).
2. Inschrijver onderbouwt de Prestatie-onderbouwing met verifieerbare uitvoeringsinformatie.
3. Inschrijver laat zien de opdracht te doorgronden.
4. De Prestatie-onderbouwing is SMART omschreven.
5. Inschrijver toont ambitie en commitment.
Doelstelling gemeente
Inschrijver toont aan dat hij de Opdracht doorgrondt en met zijn oplossingsrichting de projectdoelstellingen van de Aanbestedende dienst kan realiseren.
2b. Risicodossier (kwaliteitscriterium)
Beoordelingspunten
1. Identificatie belangrijkste risico’s en effectieve beheersmaatregelen onderbouwd met verifieerbare uitvoeringsinformatie.
2. Inschrijver toont met zijn risicodossier aan dat hij in staat is de (gevolgen van) risico’s voor het project te minimaliseren.
3. De risico’s, beheersmaatregelen en verifieerbare uitvoeringsinformatie zijn SMART omschreven.
4. Ambitie en mate waarin Opdrachtnemer pro actief de belangen van opdrachtgever behartigt.
Doelstelling gemeente
Risico’s beheersen ten behoeve van het realiseren van de projectdoelstellingen.
2c. Kansendossier (kwaliteitscriterium)
Beoordelingspunten
1. Identificatie belangrijkste kansen onderbouwd met verifieerbare uitvoeringsinformatie.
2. Identificatie effectieve maatregelen om kansen te benutten.
3. De kansen en de onderbouwing zijn SMART omschreven.
4. Ambitie en mate waarin Opdrachtnemer pro actief de belangen van opdrachtgever behartigt.
Doelstelling gemeente
Kansen maximaliseren om waarde toe te voegen aan de projectdoelstellingen.
(…)
4.4
Beoordeling van de gunningcriteria
Welke Inschrijver de Economisch meest voordelige inschrijving heeft gedaan wordt aan de hand van de volgende subcriteria bepaald.
1. De Inschrijfprijs (deze mag met ingang van 01-01-2019 geïndexeerd worden met de CBS-index cao-lonen schoonmaak)
2. Kwaliteit:
a. Prestatie-onderbouwing
b. Risicodossier
c. Kansendossier
d. Interviews Sleutelfunctionarissen
De uitwerking en de maximale waardering van de bovenstaande criteria is weergegeven in de tabel EMVI-criteria in bijlage I van dit Beschrijvend document.
De aanbestedende dienst wijst er nadrukkelijk op, dat in deze bijlage ook de beoordelingspunten ten aanzien van de genoemde subcriteria inzake kwaliteit zijn opgenomen.
In het in bijlage I opgenomen “Rekenblad EMVI” staat, per criterium, de maximaal toe te kennen kwaliteitswaarde vermeld. Het berekeningsresultaat van het rekenblad is de “Fictieve inschrijfprijs”. Deze wordt verkregen door de opgegeven inschrijfprijs te verminderen of te vermeerderen met de “Totale kwaliteitswaarde” die de Inschrijver heeft gescoord. De Inschrijving die op grond van dit rekenblad de laagste Fictieve inschrijfprijs heeft, is de Economisch meest voordelige inschrijving.
Let op:
Om in aanmerking te komen voor de interviews moet Inschrijver een gewogen gemiddelde 6 of hoger voor de kwalitatieve documenten: Prestatie-onderbouwing, Risico- en Kansendossier (2a t/m 2c). De totale gescoorde kwaliteitswaarde van de Inschrijving op deze onderdelen moet minimaal € 0 (nul) zijn om in aanmerking te komen voor de interviews. Een Inschrijver die op genoemde onderdelen een gewogen gemiddelde lager dan een 6 scoort en dus een
bijtellingheeft, gaat niet door naar de interviews en komt derhalve niet meer voor gunning in aanmerking. Zijn Inschrijving wordt dan terzijde gelegd.
(…)’
2.2.
CSU heeft tijdig een inschrijving gedaan. Deze inschrijving bestaat (onder meer) uit een prestatieonderbouwing, een risico- en een kansendossier. De prestatieonderbouwing vermeldt voor zover thans van belang het volgende:
‘Bewering 4: Wij voldoen aan uw eis met betrekking tot Social Return (doelstelling E)
Het huidige inzetpercentage van medewerkers uit Social Return is bij ons bedrijfsbreed 18,3%.
Wij zijn PSO-gecertificeerd. Deze benoeming kregen wij vanwege onze initiatieven en resultaten op het gebied van duurzame inzetbaarheid en verzuimpreventie en vanwege onze begeleiding voor medewerkers uit Social Return en onze behaalde resultaten op dat vlak. 2.583 van de 15.302 (dus 17%) van onze medewerkers in 2016 zijn ooit vanuit een uitkeringsinstantie bij ons in dienst getreden (-‘SROI’ers’). 18% (471 van 2.583) van onze SROI’ers die in 2016 werkzaam waren, zijn doorgegroeid naar een volledige (vaste) baan.’
2.3.
Het risicodossier vermeldt voor zover thans van belang het volgende:

Risico 2: De tapijtreiniging valt buiten de scope, terwijl meer dan driekwart van de vloerafwerking in het Stadhuis uit tapijt bestaat. Dit is een risico voor het behalen van doelstelling B ‘Alle locaties zijn op ieder moment schoon, representatief en functioneel’ en doelstelling C ‘Opdrachtnemer heeft oog voor klanttevredenheid en hospitality’.
Waarom is dit een risico?
Uit onderzoek van marktonderzoeksbureau Ipsos blijkt dat 16% van de werknemers zich ergert aan vieze vloeren. Tapijtreiniging valt buiten de scope, dit betekent dat het tapijt in het Stadhuis een grondige reiniging krijgt. Doordat de tapijtvloeren een groot gedeelte van het Stadhuis beslaan, valt vervuiling hier als eerste op. Wanneer dit er door het ontbreken van het jaarlijks noodzakelijke onderhoud slecht verzorgd uitziet, voldoen wij niet aan doelstelling B ‘Alle locaties zijn op ieder moment schoon, representatief en functioneel’ en doelstelling C ‘Opdrachtnemer heeft oog voor klanttevredenheid en hospitality’.
Beheersmaatregel
Door het plaatsen van een Cleaningkit op iedere verdieping van het Stadhuis, kunnen gebouwgebruikers of schoonmaakmedewerker die op dat moment in de buurt is direct ingrijpen wanneer er bijvoorbeeld een kop koffie over het tapijt valt. Hierdoor kan vervuiling direct worden verwijderd, zodat de beleving van gebouwgebruikers niet daalt. Naast tapijtreiniging zit er ook een luchtverfrisser en kledingreiniger in de Cleaningkit om juist beleving te verhogen voor gebruiker zelf.
Daarnaast adviseren wij ook de jaarlijkse grondige reiniging van het tapijt door ons te laten uitvoeren.
Onderbouwing van de effectiviteit van de maatregel met verifieerbare uitvoeringsinformatie
Het gebruik van Cleaningkits binnen representatieve kantooromgevingen zorgt ervoor dat gebouwgebruikers zelf invloed hebben op de hygiënekwaliteit, daarbij worden vlekken direct verwijderd zodat langdurige vervuiling wordt verminderd.’
2.4.
Bij brief van 22 maart 2017 van de heer [naam] , werkzaam als Senior Inkoper bij de gemeente Apeldoorn, is namens de aanbestedende dienst aan CSU onder meer het volgende bericht:
‘In het kader van de Europese aanbesteding “Schoonmaak Gemeente Apeldoorn 2017”, hebben wij van uw organisatie een inschrijving ontvangen.
De beoordeling van de stappen I, II en III van de Inschrijvingen is op basis van de beschrijving in hoofdstuk 4 in het Beschrijvend document doorlopen.
Bij de anonieme beoordeling van stap III is daarbij gebleken dat uw Inschrijving voor de Prestatie-onderbouwing, het Risicodossier en het Kansendossier een lager gewogen gemiddelde behaald heeft dan een 6 en dat uw inschrijving dus een bijtelling heeft, waardoor u niet in aanmerking komt voor deelname aan de interviewronde en derhalve ook niet voor gunning zoals is beschreven in § 4.4 van het Beschrijvend document.
(…)
a.
Prestatie-onderbouwing
Inschrijver laat met zijn beweringen onvoldoende zien dat hij de opdracht doorgrondt en waarom hij in staat is de projectdoelstellingen te realiseren. Bij de meeste beweringen is onvoldoende verifieerbare uitvoeringsinformatie gegeven en is de informatie niet SMART omschreven. Cijfers zijn onvoldoende onderbouwd. Er wordt veel informatie gegeven over hoe men zaken gaat uitvoeren, maar niet waaruit blijkt dat deze aanpak er toe leidt dat de projectdoestellingen waargemaakt worden. (…)
Inschrijver heeft de gevraagde planning bij dit onderdeel niet aangeleverd.
Dit heeft geresulteerd in een beoordelingscijfer 4.
b.
Risicodossier
(…)
Inschrijver noemt twee risico’s. Daarbij ontbreken enkele veel genoemde risico door andere inschrijvers. Het eerste risico wordt terecht genoemd en de beheersmaatregel is ook goed. Het tweede risico is ook aanwezig maar de beheersmaatregel betreft werkzaamheden die inschrijver op grond van de af te sluiten overeenkomst toch al zou moeten uitvoeren. Bovendien is de beheersmaatregel niet onderbouwd met verifieerbare uitvoeringsinformatie.
Alles overwegend concludeert de beoordelingscommissie, dat Inschrijver met zijn Risicodossier onvoldoende heeft aangetoond de risico’s te kunnen beheersen ten behoeve van het realiseren van de projectdoelstellingen, daarom is hiervoor een beoordelingscijfer 4 gegeven.
(…)
Conclusie
De bovenstaande beoordelingen voor de kwalitatieve documenten resulteren voor CSU in een totale kwaliteitswaarde van € 119.052 (bijtelling). Dit betekent dat CSU niet in aanmerking komt voor de interviews en niet verder wordt meegenomen in de procedure.
Derhalve komt CSU niet voor gunning in aanmerking.
(…)’
2.5.
CSU heeft aan de aanbestedende dienst kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met de beoordeling van haar kwalitatieve documenten. Tussen partijen heeft naar aanleiding daarvan een gesprek plaatsgevonden, waarin de aanbestedende dienst haar beslissing heeft toegelicht en CSU haar bezwaren daartegen heeft geuit. Dit heeft er niet toe geleid dat de beslissing is herzien.

3.Het geschil

3.1.
CSU vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I de aanbestedende dienst te gebieden de gunningsbeslissing van 22 maart 2017 in het kader van de aanbestedingsprocedure voor schoonmaakwerkzaamheden in te trekken en ingetrokken te houden, althans te gebieden daaraan geen (verdere) uitvoering te geven, alsmede de aanbestedende dienst te gebieden de inschrijving van CSU voor wat betreft de kwalitatieve criteria (stap III) nogmaals te beoordelen met inachtneming van dit vonnis, met inachtneming van de BVP-methodiek, door beoordelaars die over specifieke expertise beschikken terzake van de BVP-methodiek en waarbij de anonimiteit van de inschrijvingen wordt gewaarborgd, en op basis daarvan een nieuwe gunningsbeslissing te nemen, althans de aanbestedingsprocedure voort te zetten met de stappen IV en V;
II de gemeente en de veiligheidsregio hoofdelijk te veroordelen in de proces- en nakosten;
III een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of dagdeel dat de aanbestedende dienst in gebreke blijft bij de naleving van dit vonnis, tot een maximum van € 500.000,00.
3.2.
De aanbestedende dienst voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De spoedeisendheid van de vordering vloeit voldoende uit de stellingen van CSU voort.
4.2.
CSU vordert kort gezegd een gebod om de voorlopige gunningsbeslissing in te trekken en de inschrijving van CSU op kwalitatieve criteria te herbeoordelen. Het standpunt van CSU komt erop neer dat de aanbestedende dienst in het beschrijvend document bekend heeft gemaakt dat de BVP-methodiek wordt gehanteerd, maar dat bij de beoordeling van de prestatieonderbouwing, het risico- en het kansendossier de aanbestedende dienst zich niet aan de wijze van beoordeling volgens deze methodiek heeft gehouden. Het standpunt van de aanbestedende dienst komt erop neer dat zij zich heeft gehouden aan wat zij zelf in het beschrijvend document aan regels omtrent de wijze van beoordelen heeft opgenomen. De aanbestedende dienst erkent dat zij in de documenten heeft verwezen naar en gekozen voor de BVP-methodiek, maar stelt dat deze is vertaald in concrete normen voor beoordeling in het beschrijvend document en dat enkel met die normen rekening mag en kan worden gehouden bij de beoordeling van de inschrijvingen.
4.3.
Deze standpunten stellen de vraag aan de orde in hoeverre in het kader van de aanbestedingsprocedure rekening moet worden gehouden met alle elementen van de BVP-methodiek, ook voor zover elementen niet specifiek in het beschrijvend document van de betreffende aanbestedende dienst als normen voor de beoordeling van de inschrijvingen zijn verwoord en/of opgenomen. Het valt niet te ontkennen dat in het thans voorliggende beschrijvend document is opgenomen dat de aanbesteding volgens de BVP-methodiek zou worden uitgevoerd. In dat verband is in het beschrijvend document verwezen naar de website www.prestatieinkoop.com en het handboek “Prestatie inkoop, met Best Value naar succesvolle projecten” van Van de Rijt en Santema. Anderzijds valt evenmin te ontkennen dat in het beschrijvend document voor het overige niet is uiteengezet hoe de wijze van beoordeling volgens die methodiek precies zou plaatsvinden. Het is met de aanbestedingsrechtelijke beginselen moeilijk te verenigen om aan te nemen dat met enkele verwijzing naar een aanbesteding volgens de BVP-methodiek, de beoordeling plaats behoort te vinden aan de hand van al hetgeen daarover in de literatuur in het algemeen zoal is geschreven. Dat zou vergen dat in die literatuur een hoge mate van consensus zou bestaan die voor iedereen kenbaar is ten aanzien van een bepaalde exclusieve wijze van beoordelen, die zich zou lenen voor toepassing bij elke aanbesteding die is aangekondigd als aanbesteding volgens de BVP-methodiek. Uit het standpunt van CSU kan niet worden afgeleid dat daarvan sprake is. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat dat niet het geval is. Dat houdt in dat toepassing van (alles) wat over de BVP-methodiek in de literatuur is gezegd of wordt geleerd te ongewis is om als beoordelingsmaatstaven in concrete aanbestedingsprocedures te aanvaarden. Daarmee zou niet worden voldaan aan de eisen van transparantie en gelijkheid. Met name zou het risico bestaan dat niet voor alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers op dezelfde manier duidelijk zou zijn aan de hand waarvan zij in die gevallen zouden worden beoordeeld. Daarbij komt dat praktisch gesproken van inschrijvers nauwelijks kan worden gevergd dat zij zich richten naar wat allemaal over de BVP-methodiek in handboeken en andere literatuur is geschreven. Ook toetsing door de voorzieningenrechter van een gunningsbeslissing zou dan praktisch ten zeerste bemoeilijkt worden.
4.4.
Met het oog op de beginselen van het aanbestedingsrecht moet dan ook de eis worden gesteld dat de beoordeling van de inschrijvingen uitsluitend plaatsvindt aan de hand van en op de wijze zoals in het beschrijvend document zelf is beschreven. Dat betekent dat al hetgeen CSU heeft aangevoerd omtrent het niet goed toepassen van de BVP-methodiek, in het bijzonder de wijze van beoordeling van inschrijvingen volgens die methodiek, dat niet uit het beschrijvend document zelf blijkt, buiten beschouwing moet blijven. De voorzieningenrechter onderkent dat aan dit oordeel het bezwaar kleeft dat door aankondiging van het feit dat de BVP-methodiek wordt toegepast inschrijvers op het verkeerde been gezet kunnen worden ten aanzien van wat van hen wordt verwacht en wat zij bij de beoordeling mogen verwachten. De bezwaren tegen de daar tegenovergestelde opvatting waarin beoordeling plaatsvindt aan de hand van niet in de aanbestedingsdocumenten geconcretiseerde en uitsluitend aan literatuur ontleende beginselen van de BVP-methodiek zijn echter groter. Inschrijvers mogen en moeten ervan uitgaan dat alleen de normen voor beoordeling die in het beschrijvend document zijn beschreven tot toepassing zullen komen. Voor het overige kan niet worden vastgesteld dat de aanbestedende dienst normen voor de beoordeling die wél in het beschrijvend document staan niet goed heeft toegepast.
4.5.
Voor zover CSU ook los van de kwestie van het al of niet correct toepassen van de BVP-methodiek inhoudelijke bezwaren heeft tegen de beoordeling van haar prestatieonderbouwing, risico- en kansendossier geldt het volgende. Het is vaste rechtspraak dat de aanbestedende dienst bij de beoordeling van de inschrijvingen op de kwalitatieve (sub)gunningscriteria een ruime beoordelingsvrijheid heeft, zeker wanneer daarvoor een deskundige commissie is ingesteld. Aan de aangewezen, deskundige beoordelingscommissie moet dienaangaande de nodige vrijheid worden gegund, te meer nu van de rechter niet kan worden verlangd dat hij specifieke deskundigheid bezit op het gebied van het onderwerp van de opdracht. De rechter dient zich bij zijn toetsing terughoudend op te stellen en slechts wanneer sprake is van klaarblijkelijke procedurele dan wel inhoudelijke onjuistheden en/of onduidelijkheden, die zouden kunnen meebrengen dat de beoordeling niet deugt, is plaats voor ingrijpen.
4.6.
CSU heeft twee concrete punten aangevoerd waarvan de inhoudelijke beoordeling volgens haar niet deugde. Het eerste punt heeft betrekking op het onderdeel Social Return. Ten aanzien van deze doelstelling heeft CSU in haar prestatieonderbouwing opgenomen dat zij PSO-gecertificeerd is en dat haar huidige inzetpercentage van medewerkers uit Social Return 18% is. Volgens CSU heeft zij daarmee SMART en met voldoende verifieerbare uitvoeringsinformatie aangetoond dat zij aan de doelstelling voldoet. Vaststaat echter dat doelstelling E van de aanbestedende dienst inhoudt dat het inzetpercentage het eerste contractjaar minimaal 20% bedraagt, oplopend tot minimaal 40% in het vierde contractjaar. Dit brengt met zich dat ook voor zover vanwege de PSO-certificering een korting op deze percentages moet worden doorberekend, niet kan worden vastgesteld dat de beoordeling door de aanbestedende dienst pertinent onjuist is, omdat die beoordeling erop neer komt dat CSU eenvoudigweg onvoldoende heeft onderbouwd dat zij (ook na verloop van het eerste contractjaar) aan de desbetreffende percentages kan en zal voldoen. De enkele stelling dat zij op dit moment kennelijk reeds aan de doelstelling voor het eerste jaar voldoet is daartoe onvoldoende en biedt geen relevante informatie over de daarop volgende jaren en percentages.
4.7.
Het tweede punt dat CSU heeft aangevoerd ziet op de tapijtreiniging. CSU heeft in haar risicodossier het risico benoemd dat zij mogelijk niet aan de doelstellingen kan voldoen dat alle locaties op ieder moment schoon, representatief en functioneel dienen te zijn en dat zij oog heeft voor klanttevredenheid en hospitality, omdat de reiniging van tapijt buiten de scope valt, terwijl in het stadhuis meer dan 75% van het vloeroppervlak met tapijt is bedekt. De aanbestedende dienst heeft dit risico als niet aanwezig beoordeeld, omdat binnen de dagelijkse reguliere schoonmaakwerkzaamheden ook het verwijderen van vlekken in het tapijt valt. Kennelijk heeft CSU met het benoemde risico, anders dan de aanbestedende dienst heeft begrepen, bedoeld dat de periodieke (grondige) reiniging van het tapijt buiten de scope valt in plaats van de dagelijkse reiniging, waardoor zij problemen voorziet. Voor zover dat het geval is, doet dat er niet aan af dat de beheersmaatregel die CSU voor dat risico heeft genoemd in ieder geval binnen de scope van de opdracht valt in het kader van de reguliere schoonmaakwerkzaamheden. Deze maatregel komt er immers op neer dat vlekken op het tapijt zo snel mogelijk worden verwijderd. Op basis hiervan kan dan ook niet worden geconstateerd dat een apert onjuiste beoordeling heeft plaatsgevonden, door dit risico met beheersmaatregel als onvoldoende te beoordelen.
4.8.
Voor het overige komt het standpunt van CSU ten aanzien van alle andere onderdelen telkens neer op de stelling dat de aanbestedende dienst de BVP-methodiek niet juist heeft toegepast. Ter onderbouwing van deze stelling voert CSU enkel argumenten aan die buiten de beoordelingscriteria als opgenomen in het beschrijvend document vallen. Dit houdt daarom geen stelling in dat inhoudelijke een onjuiste beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van criteria die uit het beschrijvend document voortvloeien, zodat deze stellingen buiten beschouwing worden gelaten.
4.9.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de vordering van CSU strekkende tot intrekking van de voorlopige gunningsbeslissing en de inschrijving van (onder andere) CSU op kwalitatieve criteria te herbeoordelen zal worden afgewezen.
4.10.
CSU zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de aanbestedende dienst tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 618,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt CSU tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de aanbestedende dienst tot op heden begroot op € 1.434,00, waarin begrepen € 816,00 aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier] op 7 juni 2017.