ECLI:NL:RBGEL:2017:3232

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
05/780133-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van TBS-maatregel aan ontoerekeningsvatbare man voor doodslag op zijn schoonmoeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 16 juli 2016 zijn schoonmoeder in Maasbommel heeft vermoord. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict in een psychotische toestand verkeerde, wat leidde tot de conclusie dat hij niet volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar hem wel schuldig bevonden aan doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het toebrengen van dodelijk letsel met een mes aan zijn schoonmoeder, opzettelijk haar leven heeft beëindigd. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van het feit en het risico op herhaling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen voor materiële en immateriële schade, waarbij de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk heeft toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de situatie en de impact op de nabestaanden in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/780133-16
Datum uitspraak : 21 juni 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te PPC Vught,
raadsman: mr. M.F.A.M. Collart, advocaat te Helmond.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 oktober 2016, 11 november 2016, 18 januari 2017, 12 april 2017 en 7 juni 2017.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Aan verdachte wordt verweten dat hij op 16 juli 2016 in Maasbommel zijn schoonmoeder [slachtoffer] heeft vermoord dan wel haar opzettelijk heeft gedood.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood (doodslag).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de tenlastegelegde doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Tijdstip van overlijden en doodsoorzaak
Op 16 juli 2016 omstreeks 07:27 uur werd via 112 de volgende melding van [naam 1] (L) en [naam 2] (F) ontvangen:
“L: Hallo, ik wou ambulance, iemand, mijn man heeft mijn moeder neergestoken. (…) [adres 2] (…) [postcode] (…)
C: Welk nummer?
L: [huisnummer] . (…) Maasbommel. Kom snel! (…)
C: Maar wat heeft tie gedaan?
L: Hij heeft haar gestoken. K’weet niet eens of ze nog leeft. Ze bloeeeeeedt. (…) In haar borst, ze beweegt niet meer (…)
F: (…) Mes, mes steekt nog in de borst. (...) Ze ademt heel zwaar. (…)
C: Kunt u haar naam geven?
F: [slachtoffer] ”. [3]
Omstreeks 07:35 uur op genoemde datum kwamen de verbalisanten ter plaatse in Maasbommel, gemeente West Maas en Waal. Zij troffen daar het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op het tweepersoonsbed in de slaapkamer aan. In het lichaam van [slachtoffer] stak het lemmet van een mes. Zij was inmiddels overleden. [4]
Tijdens de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is letsel vastgesteld in de vorm van een vrijwel recht verlopende scherprandige huidperforatie aan de borstkas links zoals kan worden opgeleverd door een mes. Vanuit dit letsel verliep een steekkanaal met een steekkanaaldiepte ter lengte van 21 centimeter. Dit letsel heeft geleid tot onder andere perforatie van de linkerborstholte, de linkerlong en het hart. Naast een aanzienlijk bloedverlies (met algehele weefselschade door zuurstofgebrek tot gevolg) heeft dit functiestoornissen aan in het bijzonder het hart en de linkerlong veroorzaakt. Gelet op het voorgaande stelt de patholoog vast dat [slachtoffer] aan de gevolgen van de steekwond is overleden. [5] De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat [slachtoffer] op 16 juli 2016 omstreeks het tijdstip van de melding is doodgestoken.
De rechtbank is van oordeel dat het dodelijk letsel door verdachte is toegebracht. Zij komt tot deze conclusie op grond van het volgende.
De toestand van het slachtoffer en aangetroffen bloedsporen
Toen [naam 2] (hierna: [naam 2] ) op 16 juli 2016 omstreeks 07:30 uur wakker werd door geschreeuw van zijn vrouw [slachtoffer] en geschud van het bed, zag hij aan zijn rechterzijde – waar [slachtoffer] lag – in eerste instantie niets. Direct daaropvolgend kleurde het laken rood. Op dat moment zag hij verdachte aan het voeteneind van het bed staan. Verdachte liep achteruit de kamer uit en riep “dit is wat jullie altijd al gewild hebben!”. Het bloed gutste op dat moment uit het lichaam van [slachtoffer] , aldus [naam 2] . [naam 2] riep onmiddellijk na het feit naar [naam 1] dat zij 112 moest bellen. [6] Direct daaropvolgend zag [naam 1] verdachte met de autosleutels van de [merk auto] weglopen. [7] Verdachte heeft verklaard dat hij in de [merk auto] met het kenteken [kenteken] van zijn schoonvader is weggereden. [8]
De genoemde waarnemingen vinden steun in het volgende. Op het hoeslaken waarop [slachtoffer] lag zat bloed rondom haar lichaam. Tevens werden sporen van bloed op de muur naast het tweepersoonsbed in de ouderlijke slaapkamer aangetroffen. Deze sporen van bloed hadden veelal een ronde en ovale vorm. Deze sporen passen in het beeld van afgeworpen bloed, [9] waarvan in het geval van [slachtoffer] tijdens het insteken met het mes sprake moet zijn geweest.
Naast bloedsporen in de slaapkamer zijn ook bloedsporen in de voornoemde [merk auto] aangetroffen. Door de verbalisanten is bloed op onder andere de handrem en het dashboard onder de radio waargenomen. [10] Verdachte is de enige die in het laatste half jaar in deze auto heeft gereden, aldus [naam 3] . [11] Nu het naar het oordeel van de rechtbank hierbij gaat om gebruikerssporen en ook bloed op de kleding van verdachte is aangetroffen (zoals volgt), acht de rechtbank bewezen dat het bloed in de auto – waarin hij direct na het feit heeft plaatsgenomen –afkomstig is van het lichaam dan wel de kleding van verdachte.
De kleding van verdachte
Zoals overwogen zag [naam 2] op het moment dat het laken aan de kant van [slachtoffer] rood kleurde – omstreeks 07:30 uur – ook verdachte aan het voeteneind van het bed staan. De rechtbank leidt uit deze verklaring af dat het hier gaat om enkele seconden na het doodsteken van [slachtoffer] .
Deze verklaring van [naam 2] vindt steun in het onderzoek naar de kleding van verdachte. Verdachte droeg op dat moment, aldus [naam 2] , een grijs T-shirt en een spijkerbroek. [12] Verdachte was op het moment dat hij zich omstreeks 08:10 uur – slechts 40 minuten na het feit – meldde op het politiebureau in Eindhoven, aldus de verbalisanten, gekleed in een grijze polo met korte mouwen en een donkerkleurige jeans. Deze kleding is in beslag genomen. [13] De rechtbank stelt vast dat de kleding van verdachte waarover [naam 2] verklaart overeenkomt met de bij verdachte kort na het feit in beslag genomen kleding.
Er is een onderzoek naar de aanwezigheid van bloed op deze kleding gedaan. Zowel op het T-shirt als op de spijkerbroek van verdachte zijn op bloed gelijkende sporen aangetroffen. Van deze sporen op de spijkerbroek is daadwerkelijk de aanwezigheid van bloed bevestigd. [14]
De rechtbank acht op grond van de verklaring van [naam 2] – inhoudende dat hij op het moment dat het laken aan de kant van [slachtoffer] rood kleurde (enkele seconden na het steken) ook verdachte in de slaapkamer heeft zien staan – en de bloedsporen op de kleding van verdachte kort na het feit, bewezen dat verdachte slechts enkele seconden nadat bij [slachtoffer] het dodelijk letsel is toegebracht in de slaapkamer aanwezig was.
Stemmen en flitsen
Daarbij betrekt de rechtbank de verklaring van verdachte over zijn geestelijke toestand in de ochtend van 16 juli 2016. Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode voorafgaand aan het feit begon te denken dat zijn schoonfamilie
(de rechtbank begrijpt: [naam 2] , [slachtoffer] , [naam 1] en [naam 3] )tegen hem was. Stemmen in zijn hoofd zeiden hem dat zij hem wilden vermoorden en vergiftigen. Op de ochtend van het feit zeiden de stemmen in zijn hoofd dat zijn schoonfamilie hem wilde uitleveren en dat hij daar wat aan moest doen. De stemmen zeiden hem “vermoord ze, vermoord ze”. Verdachte zegt dat hij ertegen vocht, maar dat het op een zeker moment voelde alsof hij een klap tegen zijn hoofd kreeg. Vanaf dat moment weet verdachte niet meer wat hij gedaan heeft. De stemmen bleven maar schreeuwen en verdachte zag allemaal bloed. [15]
Verder heeft verdachte verklaard dat hij achteraf flitsen van het feit heeft gezien. Hij zag daarbij bloed en huilende kinderen en hij hoorde geschreeuw. [16]
Concluderend
Gelet op al het voorgaande en in het bijzonder dat:
  • [slachtoffer] op 16 juli 2016 dood in de slaapkamer is aangetroffen met een mes tussen haar borsten;
  • verdachte direct nadat het dodelijk letsel aan [slachtoffer] was toegebracht in die slaapkamer aanwezig is geweest;
  • veel bloed in de slaapkamer is waargenomen, onder meer bloedsporen die passen bij afgeworpen bloed;
  • er bloed zat op de kleding die verdachte ten tijde van en direct na het feit droeg;
  • bloed is aangetroffen in de auto waarin verdachte direct na het feit als bestuurder heeft plaatsgenomen;
  • verdachte stemmen in zijn hoofd hoorde die hem opdroegen zijn schoonfamilie te vermoorden;
  • verdachte flitsen van bloed, huilende kinderen en geschreeuw na het feit zag;
acht de rechtbank bewezen dat verdachte het dodelijk letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht op 16 juli 2016.
Voorbedachte raad en opzet
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad heeft gedood. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van moord (primair tenlastegelegd).
Gelet op de aard van het letsel en de wijze waarop dit letsel is toegebracht, te weten door diep te steken met een mes in de borststreek ter hoogte van het hart en de longen, terwijl [slachtoffer] sliep en weerloos was, acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Daarmee acht zij bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks16 juli 2016 te Maasbommel, gemeente West Maas en Waal, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
een of meerdere malenmet een mes,
althans met een (dergelijk) scherp voorwerp, in het
(boven
-)lichaam van die [slachtoffer] te steken
en/of te snijden.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van subsidiair:
Doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, conform het advies van de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte zodanig psychotisch was, dat zijn handelen volledig werd bepaald door zijn psychotische vertekening van de realiteit en dat hij dus niet meer in staat was om fictie en realiteit van elkaar te scheiden. Ook zijn er wat de officier van justitie betreft geen aanwijzingen dat hij geen enkele keuzevrijheid meer in zijn gedrag had.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld in hoeverre het feit aan verdachte kan worden toegerekend. In dat kader is verdachte in het PBC onderzocht door een psycholoog en een psychiater. Van dit onderzoek hebben zij een rapportage opgesteld. De rapporteurs zijn eveneens gehoord ter terechtzitting.
Het PBC rapport
Uit het rapport van het PBC volgt dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met borderline-, antisociale- en histrionische (theatrale) trekken, stoornissen in het gebruik van middelen en (voorafgaand aan het tenlastegelegde) een psychotische stoornis. Het zwakke fundament van zijn persoonlijkheid maakt verdachte gevoelig voor stress. Wanneer verdachte onder stress staat heeft hij moeite zichzelf bij elkaar te houden en komen zijn emotieregulatie, agressieregulatie en impulscontrole onder druk te staan. Kleine veranderingen kunnen al leiden tot een verlies van controle. Door zijn zwakke zelfbegrenzing en beperkte integratievermogen, ontstaat vervolgens het risico van tijdelijke psychotische decompensaties die gekleurd worden door negatieve gedachtes over zichzelf, alsmede angst voor – en vernietiging door – een ander.
In de weken voorafgaand aan het feit heeft zich onder invloed van diverse stressfactoren – welke invloed door het gebruik van middelen dan wel het stoppen met het gebruik van benzodiazepinen mogelijk is versterkt – een paranoïde psychotische ontregeling ontwikkeld. Het is mogelijk dat de ernst en omvang van de psychotische toestand gedurende deze weken heeft gefluctueerd. Uit het rapport volgt eveneens dat genoemde stoornissen aanwezig zijn geweest ten tijde van het plegen van het feit.
Verdachte lijkt zich voortdurend zeer bedreigd en angstig te hebben gevoeld en zijn realiteitstoetsing was verstoord. Een delictscenario los van verdachtes ziekelijke stoornis is volgens de rapporteurs niet voorstelbaar. Zij kunnen uit alle voorhanden zijnde informatie ook geen reëel niet-pathologisch motief afleiden; verdachte en [slachtoffer] waren zeer op elkaar gesteld. Gelet op het voorgaande achten de rapporteurs een pathologisch motief zeer waarschijnlijk.
Rapporteurs ter terechtzitting
Ter terechtzitting hebben de rapporteurs het volgende toegevoegd dan wel toegelicht.
Verdachte had ten tijde van het feit paranoïde ideeën waarbij de realiteitstoetsing verminderd was. Het is aldus de rapporteurs evident dat verdachte in een psychotische periode verkeerde. De omstandigheid dat verdachte zowel in zijn gedrag als handelen op die ochtend voor anderen helder overkwam, zegt aldus de rapporteurs niets over zijn innerlijke psychische toestand.
Volgens de rapporteurs ontbreekt echter informatie over wat verdachte ertoe heeft aangezet om de stap te zetten om [slachtoffer] te doden. Nu zij onvoldoende zicht hebben op de gedachtes en het handelen van verdachte in de aanloop naar en ten tijde van het besluit om [slachtoffer] te doden en de uitvoering daarvan, achten zij zich niet in staat te concluderen tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid, hoewel zij de mogelijkheid van een volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet kunnen uitsluiten. Zij adviseren om die reden verdachte in ieder geval sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank kan zich niet vinden in de conclusie van de rapporteurs en zal deze niet overnemen op grond van het volgende. Verdachte verkeerde op het moment van het feit in een psychotische periode en had paranoïde ideeën waarbij sprake was van een verminderde realiteitstoetsing: hij dacht onder meer dat zijn schoonfamilie tegen hem was en dat ze hem probeerden te vergiftigen dan wel te vermoorden. Verdachte heeft ook ter terechtzitting zelf verklaard dat hij de ochtend van het feit probeerde te vechten tegen de stemmen in zijn hoofd die hem zeiden dat hij zijn schoonfamilie moest vermoorden. Terwijl hij dat deed voelde hij op een zeker moment een klap. Vanaf dat moment kan hij zich niets meer herinneren tot het moment dat hij zich in de auto bevond. Hieruit en uit het hiervoor bewezenverklaarde volgen naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen dat verdachte vlak voor het feit nog bij machte was om gedragsalternatieven te overwegen en zijn wil te bepalen. Dit oordeel wordt ondersteund doordat uit het dossier geen ander motief voor het doden van [slachtoffer] naar voren komt dan een psychopathologisch motief. Integendeel, verdachte en [slachtoffer] waren volgens getuigen juist erg op elkaar gesteld. Dat verdachte de alledaagse gang van zaken nog gewoon uitvoerde, geeft volgens de rapporteurs geen enkele aanwijzing over wat zich al dan niet in zijn hoofd afspeelde. Een persoon in een psychotische toestand kan zich aldus de rapporteurs ter terechtzitting ondanks deze toestand naar buiten toe helder presenteren en reguliere activiteiten ondernemen. De rechtbank ziet in dit gegeven dan ook geen aanwijzing dat verdachte vlak voor en ten tijde van het delict in staat was om zijn wil enigszins te bepalen, dan wel gedragsalternatieven te overwegen. Voor de rechtbank is dit dan ook geen contra-indicatie voor volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte ten tijde van het feit niet meer de vrijheid had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken. Zijn handelen werd volledig bepaald door zijn psychotische vertekening van de realiteit en de stemmen die daaruit voortvloeiden in zijn hoofd. Verdachte was naar het oordeel van de rechtbank niet meer in staat om fictie en realiteit van elkaar te onderscheiden. Op grond daarvan
komt de rechtbank tot het oordeel dat de doodslag verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend.
Verdachte is dan ook niet strafbaar, zodat de rechtbank verdachte voor de doodslag zal ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.Overwegingen ten aanzien van de maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast eist de officier van justitie de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Daartoe is aangevoerd dat het een zeer ernstig feit betreft met onherstelbare gevolgen voor de nabestaanden. Het complexe geheel aan risicofactoren bij verdachte en zijn strafblad vragen om een behandeling binnen een strak kader.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging aan verdachte dient te worden opgelegd, nu hij volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het feit.
Indien de rechtbank verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar acht, stelt de verdediging zich op het standpunt dat naast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging een gevangenisstraf ter hoogte van het voorarrest dient te worden opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 28 april 2017;
- een psychiatrisch trajectconsult van [naam 4] , forensisch psychiater, gedateerd 23 augustus 2016;
- een voorgeleidingsconsult van [naam 5] , forensisch psychiater, gedateerd 19 juli 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 30 mei 2017;
- een Pro Justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC) van 22 mei 2017, opgemaakt door psychiater [naam 6] (onder supervisie van [naam 7] ) en klinisch psycholoog [naam 8] in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team.
Vanuit een psychose heeft verdachte zijn schoonmoeder [slachtoffer] gedood. Terwijl zij in bed lag te slapen heeft hij een mes diep in haar borst gestoken als gevolg waarvan zij is komen te overlijden. Verdachte heeft hiermee [slachtoffer] haar meest kostbare bezit, haar leven, ontnomen op een plek waar een ieder zich veilig zou moeten kunnen voelen. Niet alleen heeft verdachte zijn schoonmoeder het leven ontnomen, ook heeft hij haar familie – die overigens ook altijd voor verdachte klaar stond – onherstelbaar leed toegebracht. Uit wat namens de familie ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt van het grote verdriet dat zij hebben en de impact die het gemis van [slachtoffer] op hun leven heeft. Wrang in dit kader blijft dat daags voor het delict zeer nadrukkelijke en helaas vruchteloos gebleven pogingen zijn gedaan om verdachte opgenomen te krijgen. De gedachte dat alles anders had kunnen zijn, als verdachte op 15 juli 2016 wel opgenomen zou zijn, moet ook onverteerbaar zijn voor de nabestaanden van [slachtoffer] .
Voor doodslag geldt als uitgangspunt een langdurige gevangenisstraf. In dit geval kan verdachte echter geen straf worden opgelegd. Vastgesteld is immers dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit onder invloed verkeerde van een psychose en daarom volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht. De rechtbank kan wel bepalen dat er een maatregel zal worden opgelegd.
Gelet op de bij verdachte geconstateerde stoornissen ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is.
Gezien het strafmaximum van het bewezenverklaarde feit is dit mogelijk wanneer bij verdachte eveneens een stoornis is vastgesteld ten tijde van het delict – zoals hiervoor is overwogen – en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist (artikel 37a eerste lid Wetboek van Strafrecht).
Met betrekking tot de kans op herhaling spelen het middelengebruik, de persoonlijkheidspathologie van verdachte en met name zijn wantrouwen dat kan verworden tot pathologische achterdocht en kwetsbaarheid in de realiteitstoetsing een rol. De rapporteurs [naam 6] en [naam 8] menen dat er gevaar is voor herhaling indien verdachte onbehandeld blijft. Er is bij verdachte namelijk sprake van eerder geweld, antisociaal gedrag, problemen met middelengebruik, eerdere episodes van psychotisch ontregelen, een persoonlijkheidsstoornis, problemen in de kindertijd en een traumatische voorgeschiedenis. Deze factoren hebben een ongunstige invloed op elkaar en zij versterken elkaar ook. De factoren maken verdachte kwetsbaar voor ontregeling en recidive van een geweldsdelict. Concluderend kan gesteld worden dat voornoemde rapporteurs het pathologisch bepaalde risico op herhaling van een (ernstig) geweldsdelict als hoog inschatten.
Om bovenstaande redenen onderstrepen rapporteurs de noodzakelijkheid om verdachte zowel medicamenteus als psychotherapeutisch te behandelen. Een gedwongen behandeling in een forensisch kader is aangewezen om het recidivegevaar af te wenden. Volgens de rapporteurs bestaat er geen ruimte voor een behandeling binnen enig voorwaardelijk kader, gelet op de kwetsbaarheden in de persoonlijkheidsstructuur van verdachte, zijn verslavingsgevoeligheid en zijn neiging tot psychotische decompensaties afgezet tegen de ernst van het feit. De rapporteurs adviseren daarom om verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Verdachte heeft ter zitting zelf ook laten weten graag een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd te krijgen, omdat hij zichzelf niet meer vertrouwt en bang is dat hij in de toekomst opnieuw een geweldsmisdrijf zal plegen.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat gezien de ernst van het feit, de ernst van de stoornis en het herhalingsgevaar, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van overheidswege eist. Nu het bovendien gaat om een misdrijf dat een krenking oplevert van de lichamelijke integriteit van een of meer personen zal de duur van de maatregel niet beperkt zijn. De rechtbank ziet gelet op de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel geen aanleiding om daarnaast een contactverbod (38v Wetboek van Strafrecht) op te leggen.
Concluderend zal de rechtbank verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding in verband met de bewezenverklaarde doodslag. De benadeelde partijen vorderen de volgende bedragen:
  • [naam 3] : € 47.138,38 (bestaande uit € 2.138,38 materiële schade, € 20.000,00 affectieschade en € 25.000,00 shockschade);
  • [naam 2] : € 143.693,99 (bestaande uit € 98.693,99 materiële schade, € 20.000,00 affectieschade en € 25.000,00 shockschade);
  • [naam 1] : € 42.575,00 (bestaande uit € 75,00 materiële schade, € 17.500,00 affectieschade en € 25.000,00 shockschade);
  • [naam 9] : € 25.000,00 (bestaande uit shockschade).
Met betrekking tot de voornoemde bedragen wordt gevorderd om ze te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2016. Verder verzoeken de benadeelde partijen over te gaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de vordering van [naam 3] verzocht om het eigen risico, de vakantiedagen en de gevorderde shockschade toe te wijzen. Verder heeft de officier van justitie verzocht om de vordering van [naam 2] met betrekking tot de materiële schade (beperkt tot de reis- en parkeerkosten in eerste aanleg, het bloemstuk van de uitvaart, de kosten voor het bed, het eigen risico, de inkomstenderving en de kosten voor het opstellen van de rapportage) en de shockschade toe te wijzen. Tot slot is verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 9] voor wat betreft shockschade toe te wijzen. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie vordert om de vorderingen toe te wijzen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot alle vorderingen op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade – nu op dit moment een wettelijke basis voor vergoeding ontbreekt – niet toewijsbaar is. Verder heeft zij aangevoerd dat de toekomstige kostenposten die betrekking hebben op een eventuele behandeling in hoger beroep (reiskosten van zowel [naam 3] , [naam 2] als [naam 1] en vakantiedagen van [naam 3] ) niet kunnen worden toegewezen. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat de hoogte van het gederfd levensonderhoud van [naam 2] – wat op zichzelf niet wordt betwist – met onvoldoende gegevens is onderbouwd. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de diverse vorderingen aan de hand van de gevorderde materiële schade en shockschade bespreken. Tot slot zal zij ingaan op de door [naam 3] , [naam 2] en [naam 1] gevorderde affectieschade.
De vordering van de benadeelde partij [naam 3]
Materiële schade
De kostenposten verlies eigen risico zorg (€ 385,00) en vakantiedagen (€ 828,38) zijn door de verdediging niet betwist. Nu de schadeposten naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen, is zij van oordeel dat de vordering met betrekking tot deze schadeposten (totaal: € 1.213,38) kan worden toegewezen.
Met betrekking tot de betwiste schadeposten vakantiedagen hoger beroep en reiskosten hoger beroep overweegt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten in de toekomst daadwerkelijk als gevolg van dit feit zullen worden gemaakt. Gelet daarop zal zij de benadeelde partij voor wat betreft deze schadeposten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Shockschade
Verder is door de benadeelde partij een bedrag ter hoogte van € 25.000,00 aan shockschade gevorderd. Deze schadepost is door de verdediging zowel met betrekking tot [naam 3] , [naam 2] , [naam 1] als [naam 9] niet betwist.
De rechtbank is echter niet van oordeel dat dit conform een civiele procedure betekent dat de vorderingen met betrekking tot dergelijke schadeposten zonder meer dienen te worden toegewezen. Nu de vorderingen onder meer betrekking hebben op juridisch complexe schadevergoedingskwesties is de rechtbank van oordeel dat een onverkorte toepassing van de civielrechtelijke regels zou botsen met de beginselen van een eerlijk proces (waaronder de gelijkwaardigheid van partijen). Zij acht daarom een minder lijdelijke toets op zijn plaats.
Met betrekking tot shockschade overweegt de rechtbank dat in het zogenaamde Taxibus-arrest is bepaald dat shockschade alleen wordt toegekend aan degene die het misdrijf heeft waargenomen of direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Bovendien moet er sprake zijn van geestelijk letsel dat als gevolg van die confrontatie (welke confrontatie een hevige schok teweeg heeft gebracht) is ontstaan. Daar zal in het algemeen slechts bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld aan worden voldaan.
Uit de brief van de psycholoog d.d. 31 januari 2017 – waarvan de inhoud ook overeenkomt met de verklaring van [naam 3] bij de politie – volgt dat de benadeelde ten tijde van de dood van zijn moeder niet in de woning is geweest. Verder heeft hij evenmin kort na de dood van zijn moeder de woning betreden. Op grond van dit voorgaande – in samenhang met de beschrijving dat hij zich voorstelt hoe de “moord” eruit moet hebben gezien – is de rechtbank van oordeel dat niet dan wel onvoldoende is gebleken van een directe confrontatie (met het misdrijf dan wel de ernstige gevolgen daarvan) die aan zijn klachten ten grondslag heeft gelegen. Gelet op dit voorgaande en nu een nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zal de rechtbank de benadeelde partij voor wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij [naam 2]
Materiële schade
De schadeposten reiskosten (€ 176,38), bloemstuk uitvaart (€ 575,00), kosten bed (€ 1.788,00), parkeerkosten (€ 51,05), verlies eigen risico zorg (€ 163,98) en kosten in verband met het opstellen van de rapportage (€ 816,75) zijn door de verdediging niet betwist. Nu naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende is onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt dan wel zullen worden gemaakt en de schadeposten redelijk voorkomen, is de rechtbank van oordeel dat de vordering met betrekking tot deze schadeposten (totaal: € 3.571,16) kan worden toegewezen.
Verder zijn onder meer toekomstige reiskosten in verband met een behandeling in hoger beroep en schade in verband met inkomstenderving gevorderd. Deze schadeposten – dan wel de hoogte hiervan – zijn betwist. Met betrekking tot de betwiste toekomstige reiskosten voor een behandeling in hoger beroep overweegt de rechtbank, zoals ook voornoemd, dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten in de toekomst daadwerkelijk als gevolg van dit feit zullen worden gemaakt. Gelet daarop zal zij de benadeelde partij voor wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Met betrekking tot de inkomstenderving overweegt de rechtbank dat aan dit onderdeel een berekening van [naam 10] Accountants ten grondslag ligt. Nu de aan deze berekening onderliggende gegevens echter ontbreken en onvoldoende is gebleken over welke periode een uitbetaling van de WAO-uitkering (van dezelfde hoogte) mocht worden verwacht – bijvoorbeeld tot
haarpensioen dan wel bijvoorbeeld tot hervatting van haar werkzaamheden na herstel van de PTSS-klachten – is de rechtbank van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Nu voor het overige ook gegevens met betrekking tot het inkomen van de benadeelde partij zelf en de uitgaven ontbreken, ziet de rechtbank evenmin voldoende aanknopingspunten om deze toekomstige schade te begroten. Op grond van al dit voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een nader onderzoek naar onderliggende en aanvullende gegevens een onevenredige belasting voor het strafproces zou opleveren. Zij zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van de vordering.
Met betrekking tot de kosten voor de auto overweegt de rechtbank – mede in acht nemend wat zij met betrekking tot niet betwiste onderdelen heeft overwogen – dat deze schadepost niet voor toewijzing in aanmerking komt. Nu de gestelde schade naar het oordeel van de rechtbank niet in rechtstreeks verband staat tot het feit, zal de rechtbank de benadeelde partij ook met betrekking tot deze post (€ 1.017,77) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Shockschade
Verder is door de benadeelde partij een bedrag ter hoogte van € 25.000,00 aan shockschade gevorderd. De rechtbank overweegt dat in geval van [naam 2] niet ter discussie staat dat hij rechtstreeks is geconfronteerd met het misdrijf. Zoals voornoemd is echter ook vereist dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van deze confrontatie. Uit de brief van de psycholoog d.d. 10 maart 2017 volgt echter dat benadeelde partij een “psychisch gezonde man met een goede draagkracht” is. Er is geen geestelijk letsel vastgesteld en de psycholoog heeft geconcludeerd dat een behandeling bij [naam 2] niet nodig is. Nu verder evenmin duidelijk is geworden dat in de toekomst redelijkerwijs wel mag worden verwacht dat door een psycholoog of psychiater geestelijk letsel ten gevolge van de confrontatie met het misdrijf zal worden vastgesteld en overig onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit onderdeel van de vordering.
De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
Materiële schade
Met betrekking tot de betwiste schadepost reiskosten hoger beroep overweegt de rechtbank dat zoals ook voornoemd onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten in de toekomst daadwerkelijk als gevolg van dit feit zullen worden gemaakt. Gelet daarop zal zij de benadeelde partij voor wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Shockschade
De benadeelde partij [naam 1] heeft evenals [naam 3] en [naam 2] een bedrag van € 25.000,- aan shockschade gevorderd. Uit onder meer de verklaringen van [naam 1] – welke onder meer steun vinden in de verklaringen van [naam 2] en de 112-melding – volgt dat zij haar moeder onder meer zwaar ademend in bed (met veel bloed) met een steekwond en een mes tussen haar borsten heeft aangetroffen. Vervolgens heeft zij op meerdere wijzen geprobeerd eerste hulp aan haar moeder te verlenen.
Nu daarmee naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat sprake is geweest van een confrontatie met het feit dan wel de rechtstreekse gevolgen daarvan, is de vervolgvraag of als gevolg van deze confrontatie – welke confrontatie een schok teweeg heeft gebracht –geestelijk letsel is ontstaan. Bij [naam 1] is d.d. 6 september 2016 een in de psychiatrie erkend ziektebeeld vastgesteld, namelijk een posttraumatische stressstoornis. De psycholoog beschrijft daarbij dat zij last heeft van herbelevingen sinds verdachte haar moeder op 16 juli 2016 heeft gedood.
Gelet op dit voorgaande en nu deze schadepost evenmin is betwist, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een causaal verband tussen de posttraumatische stressstoornis en de confrontatie op 16 juli 2016.
Het gaat in deze zaak om een misdrijf dat is gepleegd in de eigen veilige woonomgeving van de benadeelde. Zoals voornoemd heeft zij haar moeder direct na het feit met een steekwond en een mes tussen haar borsten, liggend in het bloed, aangetroffen. Vervolgens heeft zij ondanks de onder meer door haar toegepaste beademing haar moeder zien sterven. Sinds het feit kampt zij met herbelevingen en is zij onder behandeling voor haar klachten. Over de verdere ernst van de klachten en de duur van het behandeltraject is niet meer bekend. Gelet op al het voorgaande – en in het bijzonder de gruwelijke omstandigheden waaronder de benadeelde partij haar moeder heeft aangetroffen en de psychische klachten waarmee zij sinds deze dag kampt – en tot slot op de bedragen die in vergelijkbare gevallen van shockschade worden toegekend, zal de rechtbank de shockschade naar billijkheid begroten op een bedrag van € 15.000,00. Voor het overige zal de benadeelde partij met betrekking tot deze schadepost niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [naam 9]
Tot slot is namens de zoon van verdachte en [naam 1] een bedrag van € 25.000,- aan shockschade gevorderd.
Op grond van de 112-melding (waarbij op de achtergrond kinderen te horen waren) en de verklaring van [naam 1] dat [naam 9] haar zag toen zij onder het bloed naar buiten kwam en bleef zeggen “Mamma bloed, mamma bloed” (p. 121), acht de rechtbank – nu dit ook niet is betwist – aannemelijk geworden dat [naam 9] ten tijde van het feit in de woning is geweest en direct met de ernstige gevolgen daarvan is geconfronteerd. Dit geldt te meer nu het gaat om een zeer ernstige normschending, waarbij een nauwe relatie tussen [naam 9] en het slachtoffer, zijn oma, heeft bestaan.
Uit de brief van de psycholoog d.d. 22 februari 2017 volgt dat [naam 9] sinds het feit last heeft van nachtmerries. Als hij ontwaakt uit een nachtmerrie praat hij vaak over oma (het slachtoffer) en pappa (verdachte). Verder kan hij plotseling op onverklaarbare momenten boos worden. De psycholoog beschrijft dit als een posttraumatische stressreactie op de gebeurtenissen die zich op 16 juli 2016 hebben afgespeeld. Zij stelt bij [naam 9] dan ook een posttraumatische stressstoornis vast. Op grond van al het voorgaande – waarbij het causaal verband evenmin door de verdediging is betwist – acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat een causaal verband tussen de geestelijke klachten en de confrontatie van [naam 9] met de directe gevolgen van het feit (onder meer met het bloed) bestaat.
Gelet op dit voorgaande acht de rechtbank een vergoeding voor shockschade op zijn plaats. Bij de begroting van de omvang moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waarbij met name kan worden gedacht aan bijvoorbeeld de aard en ernst van het letsel, de gevolgen daarvan en de aard van de aansprakelijkheid.
De rechtbank overweegt in dit kader onder meer dat geen problemen worden waargenomen op de peuterspeelzaal. Over de duur van de behandeling is verder nog niets bekend. Gelet op al het voorgaande – mede in acht nemend zijn jonge leeftijd – zal de rechtbank tegen de achtergrond van zijn aanwezigheid in de nabijheid (en niet in de kamer) – de shockschade naar billijkheid begroten op een bedrag van € 7.500,00. Voor het overige zal de benadeelde partij met betrekking tot deze schadepost niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Affectieschade
Met betrekking tot de gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank als volgt. Voorop staat dat de rechtbank begrijpt en erkent dat aan de benadeelde partijen [naam 3] , [naam 2] en [naam 1] , man en kinderen van [slachtoffer] , groot leed is aangedaan door het om het leven brengen van hun vrouw en moeder. De vordering dient echter te worden beoordeeld naar het huidige recht.
De rechtbank stelt vast dat het huidige wettelijke stelsel – in het bijzonder de artikelen 6:106 en 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – niet, althans op dit moment nog niet, voorziet in de mogelijkheid om zogenoemde affectieschade te vergoeden.
Nu volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de rechter niet de vrijheid heeft om, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging van de wet op dit punt, een dergelijke vergoeding toe te kennen, past de rechtbank dan ook terughoudendheid. Zij zal dan ook niet op het wetsvoorstel anticiperen (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 24 februari 2017,
ECLI:NL:GHARL:2017:1544en rechtbank Gelderland d.d. 6 juni 2017,
ECLI:NL:RBGEL:2017:3007).
Verder is namens de voornoemde benadeelde partijen een beroep gedaan op de EU-richtlijn 2012/29/EU (hierna: de Richtlijn). Met de advocaten van de benadeelde partijen is de rechtbank van oordeel dat de implementatietermijn van deze Richtlijn verstreken is. Dit maakt dat de Richtlijn – mits de bepalingen voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk zijn geformuleerd – rechtstreekse werking in verticale zin heeft. Daarmee is de Richtlijn inroepbaar door een burger tegen de overheid.
Richtlijnen verkrijgen na het verstrijken van de implementatietermijn echter rechtens geen rechtstreekse horizontale werking, wat betekent dat zij niet in een onderlinge rechtsverhouding tussen burgers ingeroepen kunnen worden. Nog daargelaten of de betreffende bepalingen aan de voornoemde vereisten voldoen, is de rechtbank van oordeel dat reeds om deze reden het beroep op de Richtlijn faalt.
Nu zowel de nationale wetgeving als de Richtlijn geen basis biedt voor toekenning van affectieschade aan nabestaanden, zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in dit onderdeel van hun vorderingen worden verklaard.
Schadefonds Geweldsmisdrijven
De rechtbank is op grond van de wetsgeschiedenis van artikel 6 van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven en de toelichting van het Schadefonds Geweldsmisdrijven d.d. 6 januari 2017 van oordeel dat de uitgekeerde bedragen niet in mindering behoeven te worden gebracht op het toe te wijzen schadebedrag.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen tot bedragen van € 1.213,38 ( [naam 3] ), € 3.571,16 ( [naam 2] ), € 15.000,00 ( [naam 1] ) en € 7.500,00 ( [naam 9] ) schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vorderingen dienen tot deze bedragen te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard worden in hun vorderingen. Zij kunnen derhalve voor dit overige deel hun vorderingen aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen rente en vergoeding voor proceskosten, zijn daar volgens de landelijke oriëntatiepunten niet bij inbegrepen.
In verband met de aan verdachte op te leggen maatregel zal de rechtbank bevelen dat de vervangende hechtenis telkens wordt beperkt tot één dag.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 16 juli 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 38e en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart
verdachte niet strafbaaren
ontslaatverdachte voor het
subsidiair tenlastegelegdevan alle
rechtsvervolging;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 3] (subsidiair)
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiaire feit tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 2] (subsidiair)
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiaire feit tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 1] (subsidiair)
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiaire feit tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 9] (subsidiair)
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiaire feit tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Gilhuis (voorzitter), mr. I.D. Jacobs en mr. G.J.M. van Wijk, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. E.W.A. Nabbe en D.T.P.J. Damen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juni 2017.
BIJLAGE
Aan verdachte is – na een toegewezen vordering nadere omschrijving – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Maasbommel, gemeente West Maas en Waal, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door een of meerdere malen met een mes, althans met een (dergelijk) scherp voorwerp, in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Maasbommel, gemeente West Maas en Waal, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door een of meerdere malen met een mes, althans met een (dergelijk) scherp voorwerp, in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden;

Voetnoten

1.De volledige tenlastelegging is bijgevoegd in de bijlage.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2016351628 (onderzoek: ON5R016039/Ermelo), gesloten op 7 december 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 28 en het proces-verbaal van bevindingen 112 gesprek, p. 61 t/m 63.
4.Het proces-verbaal van sporenonderzoek en schouw, p. 398, 402 t/m 404 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 20.
5.Het NFI-rapport, p. 544 t/m 546.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 80.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , p. 108.
8.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juni 2017.
9.Het proces-verbaal van sporenonderzoek en schouw, p. 403 en 404.
10.Het proces-verbaal van luminolonderzoek auto, p. 496-497.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , p. 137.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 94.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 38.
14.Het proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 485 en 486.
15.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juni 2017.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 626.