In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vennootschap onder firma, aangeduid als eiseres, en de gemeente Nijmegen, die als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie optreedt. De eiseres heeft een vordering ingesteld tegen de gemeente, waarbij zij betaling van een bedrag van € 8.277.304,96, vermeerderd met btw en wettelijke handelsrente, vordert. Dit bedrag is gebaseerd op een overeenkomst voor de herontwikkeling van de voormalige TPG-locatie aan het Stationsplein te Nijmegen, waarbij de gemeente een vaste prijs van € 29.097.000,00 exclusief btw aan eiseres verschuldigd is.
De gemeente heeft zich verweerd door te stellen dat eiseres toerekenbaar tekortgeschoten is in de uitvoering van de opdracht, waardoor zij schade heeft geleden en extra kosten heeft moeten maken. In reconventie heeft de gemeente een bedrag van € 4.545.000,00 aan contractuele boetes en andere kosten gevorderd van eiseres. Daarnaast heeft een gevoegde partij, die als onderaannemer voor eiseres heeft gewerkt, zich in de procedure gevoegd aan de zijde van eiseres en heeft zij ook vorderingen ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in de hoofdzaak een regeling hebben getroffen en om die reden om doorhaling van de zaak hebben verzocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gevoegde partij geen zelfstandige vordering heeft ingesteld, maar zich enkel heeft gevoegd aan de zijde van eiseres. Hierdoor deelt de gevoegde partij in het lot van eiseres, en wordt haar zaak ook doorgehaald. De rechtbank heeft het verzoek van de gevoegde partij om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen inhoudelijke beslissing is genomen over de vorderingen.