ECLI:NL:RBGEL:2017:2709

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
C/05/314675 / KG RK 17-10
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een jeugdzorgzaak met betrekking tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 16 februari 2017, wordt het wrakingsverzoek van verzoekers afgewezen. Verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde mevrouw Maximus van de Werkgroep Jeugdzorg Nederland, hebben de wraking aangevraagd van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van hun minderjarige zoon. De verzoekers voerden aan dat er voorafgaand aan de zitting overleg heeft plaatsgevonden tussen de Gecertificeerde Instelling (GI) en de rechter, wat volgens hen de schijn van partijdigheid wekte. Ze stelden ook dat hun verzoek om een contra-expertise rapport in te dienen niet werd gehonoreerd, wat hen de kans ontnam op een eerlijk proces.

De rechtbank overweegt dat wraking alleen mogelijk is op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank concludeert dat de verzoekers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims van partijdigheid. De rechter heeft gemotiveerd betwist dat er overleg heeft plaatsgevonden met de GI en de rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing om de zitting te vervroegen juridisch gerechtvaardigd was. De rechtbank wijst erop dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking is.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is en wijst het wrakingsverzoek af. De beschikking is gegeven door de meervoudige wrakingskamer, met mr. M.C. van der Mei als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 16 februari 2017. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/314675 / KG RK 17-10
Beschikking van 16 februari 2017
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker sub 1], en
[verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoekers,
strekkende tot de wraking van
mr. A.L.M. Steinebach-de Wit,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 24 januari 2017;
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 31 januari 2017;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 6 februari 2017.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde mevrouw Maximus, verbonden aan de Werkgroep Jeugdzorg Nederland (WJN).
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als rechter in de zaak met nummer
C/05/314170 / ZJ RK 17-21 tussen verzoekers en de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige zoon van verzoekers, [naam minderjarige zoon]. In deze zaak was een mondelinge behandeling gepland op
31 januari 2017, die is vervroegd naar 24 januari 2017.
2.2.
Ter onderbouwing van hun wrakingsverzoek voeren verzoekers – kort
samengevat – het navolgende aan.
Uit de stukken blijkt dat er voorafgaand aan de aanvankelijk op 31 januari 2017 geplande zitting overleg heeft plaatsgevonden tussen de Gecertificeerde Instelling (GI) en de rechter. Om de schijn van partijdigheid te voorkomen dienen alle partijen in dit overleg met de rechter betrokken te worden, hetgeen de rechter heeft nagelaten.
Voorts hebben verzoekers verzocht om de zitting van 31 januari 2017 door te laten gaan of de zitting te verzetten naar een latere datum. Dit verzoek heeft de rechter niet gehonoreerd, terwijl de rechter wel heeft ingestemd met het verzoek van de GI om de mondelinge behandeling te vervroegen. Dat de expiratiedatum van de uithuisplaatsing op 25 januari 2017 zou verlopen is naar de mening van verzoekers geen grond om het verzoek van de GI wel te honoreren en die van verzoekers niet, te minder nu verzoekers hebben ingestemd met een ambtshalve verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen voor een korte periode. Daarmee heeft de rechter ook gehandeld in strijd met de AWGB.
Daarnaast stellen verzoekers dat de rechter, gezien de stukken en het overleg dat heeft plaatsgevonden met de Raad voor de Kinderbescherming en de GI, kon weten dat verzoekers een contra-expertise zouden laten uitvoeren. Door het vervroegen van de mondelinge behandeling is het voor verzoekers niet mogelijk om het contra-expertise rapport in te dienen en daarmee wordt willens en wetens een eerlijk proces onmogelijk gemaakt.
Door het niet tijdig door de rechter ondertekenen en het niet verstrekken van de processen- verbaal van voorgaande zittingen, ondanks het verzoek van verzoekers daartoe, hebben verzoekers geen tastbaar bewijs van wat er tijdens de voorgaande zittingen is besproken/afgesproken.
Tot slot heeft de rechter gehandeld in strijd met (internationale) wet- en regelgevingen, door niet te reageren op verzoeken van verzoekers om het contra-expertise rapport te mogen indienen en het horen van getuigen. De Raad voor de Kinderbescherming is daarentegen wel in de gelegenheid gesteld stukken in te dienen en ook de GI heeft reeds getuigen laten horen. Daardoor is er geen sprake van een eerlijk proces.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in het verzoek tot wraking te berusten en heeft schriftelijk verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer is geen appelinstantie. Een negatief ervaren (proces)beslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Dit is anders, als de beslissing zo zeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de strafkamer partijdig is dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de rechtbank het volgende.
3.2.
Ten aanzien van de eerste door verzoekers aangevoerde grond over een overleg dat zou hebben plaatsgevonden, overweegt de rechtbank als volgt. Verzoekers stellen dat de rechter overleg heeft gehad met de GI, wat volgens de toelichting die verzoekers ter zitting hebben gegeven, blijkt uit een brief van de GI aan verzoekers (welke brief zich niet bij de stukken bevindt, wat door de wrakingskamer ter zitting is gemeld). De GI schrijft volgens verzoekers: “In overleg met de rechter is besloten dat de zitting…”. De rechter heeft de stelling van verzoekers over het gestelde overleg gemotiveerd betwist.
Als niet weersproken is komen vast te staan dat voormelde brief kennelijk aan verzoekers is gestuurd door de GI. Het betreft derhalve geen brief van de rechtbank aan verzoekers. Uit het dossier blijkt verder niet dat er daadwerkelijk overleg heeft plaatsgevonden tussen de (behandelend) rechter en de GI, hetgeen de rechtbank overigens ook niet gebruikelijk voorkomt. De woordkeuze in de brief van de GI kan de rechter niet worden tegengeworpen.
3.3.
Uit de inhoud van de stukken en het besprokene ter zitting is de rechtbank gebleken dat er sprake is van een juridische reden om de mondelinge behandeling te vervroegen van 31 januari 2017 naar 24 januari 2017, aangezien de kinderbeschermingsmaatregelen zouden vervallen op 25 januari 2017. De rechter heeft genoegzaam uitgelegd hoe zij tot dit besluit is gekomen. Dit is een procesbeslissing die de rechter mag nemen en die naar het oordeel van de rechtbank niet zo onbegrijpelijk is dat sprake is van (objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid aan de zijde van de rechter.
3.4.
In aanloop naar de zitting van 24 januari 2017 is uit de stukken niet gebleken dat verzoekers hebben verzocht om dan een contra-expertise rapport in te mogen brengen. Ook is niet gebleken dat de rechter dat op voorhand zou hebben geweigerd. Voorts is, zoals hiervoor reeds overwogen, niet aannemelijk dat de (behandelend) rechter en de GI overleg hebben gehad, zodat de rechter ook niet via deze weg op de hoogte kan zijn gesteld van het voornemen van verzoekers om een rapport in te dienen. Nu niet gebleken is dat het contra- expertise rapport door verzoekers is aangeboden en evenmin dat het is geweigerd, gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van verzoekers hieromtrent.
3.5.
De gestelde gang van zaken rondom het uitwerken van processen-verbaal van eerdere zittingen (welke zittingen overigens niet steeds door deze rechter zijn geleid), kan niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. De stelling van verzoekers dat het niet ondertekenen en het onthouden van een proces-verbaal van de voorgaande zitting aan verzoekers door de rechter blijk geeft van zodanige tegenwerking dat geen sprake meer is van een eerlijk proces is - zonder nadere toelichting die ontbreekt - niet aannemelijk geworden. Schijn van partijdigheid kan hieruit niet worden afgeleid. Overigens hebben verzoekers ter zitting van de wrakingskamer aangegeven de betreffende processen-verbaal inmiddels te hebben ontvangen; over die processen-verbaal hebben zij zich verder niet uitgelaten.
3.6.
Nu uit het dossier niet blijkt van een met het oog op de zitting van 24 januari 2017 gedaan concreet verzoek van verzoekers tot het horen van getuigen, nog daargelaten het antwoord op de vraag of een dergelijk verzoek door de rechter zou worden/zijn afgewezen, hebben verzoekers hun stelling dat de rechter aldus heeft gehandeld in strijd met (internationale) wet- en regelgevingen en daarmee blijk heeft gegeven van partijdigheid, onvoldoende aannemelijk gemaakt.
3.7.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van partijdigheid dan wel dat de rechter de (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid heeft gewekt. Wat meer of anderszins is aangevoerd maakt dit niet anders. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het wrakingsverzoek van verzoekers afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van der Mei, voorzitter, mrs. J.A.M. Strens-Meulemeester en Y.M.J.I. Baauw, in tegenwoordigheid van de griffier A. de Wijse-Hageman en in openbaar uitgesproken op 16 februari 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.