In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding tussen de Coöperatieve Rabobank U.A. en Woonstichting Vryleve. De procedure is gestart naar aanleiding van een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2016, waarin Rabobank werd veroordeeld om bepaalde documenten te verstrekken aan Vryleve. Vryleve stelde dat Rabobank niet volledig aan deze veroordeling had voldaan en vorderde in kort geding dat de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis met onmiddellijke ingang zou worden gestaakt. De voorzieningenrechter heeft de vraag te beoordelen of Rabobank inderdaad aan de veroordeling heeft voldaan en of er dwangsommen zijn verbeurd.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Rabobank slechts één BBS Klantbeeldformulier heeft overgelegd, terwijl Vryleve stelt dat er meerdere formulieren zouden moeten zijn. Rabobank heeft echter verklaard dat haar databasesysteem alleen actuele gegevens bevat en dat er geen historische gegevens beschikbaar zijn. De rechter oordeelt dat Rabobank voldoende heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de veroordeling en dat Vryleve onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat Rabobank geen dwangsommen heeft verbeurd en heeft de vordering in conventie toegewezen. Vryleve is veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechter de vorderingen van Vryleve afgewezen en ook Vryleve in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken op 21 april 2017.