ECLI:NL:RBGEL:2017:2417

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
C/05/304948/HA ZA 16-339
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van geleverde schoenen afgewezen wegens gebrek aan bewijs van rechtstreekse levering en onrechtmatig handelen

In deze zaak vorderde GMS Verbund GmbH, een inkoop- en marketingorganisatie, betaling van € 40.000,00 voor schoenen die volgens hen door [gedaagde partij] waren ontvangen maar niet waren betaald. GMS stelde dat de schoenen waren geleverd door [naam], een failliete onderneming, die een partnercontract had met GMS. De rechtbank oordeelde dat GMS niet kon bewijzen dat de schoenen rechtstreeks aan [gedaagde partij] waren geleverd, en dat er geen sprake was van wanprestatie of onrechtmatig handelen. De rechtbank concludeerde dat GMS onvoldoende had onderbouwd welke specifieke schoenen waren geleverd en dat er geen bewijs was dat [gedaagde partij] onrechtmatig had gehandeld door de schoenen te verkopen. De vordering werd afgewezen en GMS werd veroordeeld in de proceskosten.

De procedure begon met een tussenvonnis op 28 september 2016 en een comparitie op 1 februari 2017. De rechtbank stelde vast dat, hoewel het partnercontract Duits recht van toepassing verklaarde, de partijen hun stellingen op basis van Nederlands recht hadden geformuleerd. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van de zaak kennis te nemen, ondanks de forumkeuze in het contract. GMS had geen rechtstreekse vordering op [gedaagde partij] en de rechtbank oordeelde dat de vordering niet kon slagen op basis van wanprestatie, onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank wees de vorderingen af en veroordeelde GMS in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/304948 / HA ZA 16-339 / 369/871
Vonnis van 15 maart 2017
in de zaak van
vennootschap naar Duits recht
GMS VERBUND GMBH,
gevestigd te Köln (Duitsland),
eiseres,
advocaat mr. R.M.E. Geraats te Heerlen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] .,

gevestigd te Elst, gemeente Overbetuwe,
2.
[gedaagde sub 2], vennoot van gedaagde sub 1.,
wonende te Driel, gemeente Overbetuwe,
3.
[gedaagde sub 3], vennoot van gedaagde sub 1.,
wonende te Elst, gemeente Overbetuwe,
gedaagden,
advocaat mr. E.H. Steentjes te Lichtenvoorde.
Partijen zullen hierna GMS en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 september 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 februari 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
GMS is een inkoop- en marketingorganisatie die onder andere schoenwinkels adviseert en ondersteunt. Zij sluit daartoe een partnercontract met de schoenwinkels.
2.2.
De ouders van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] exploiteerden (tot het faillissement op 9 februari 2016) met hun onderneming [naam] v.o.f.
(hierna: [naam]) meerdere schoenwinkels en hadden daartoe een partnercontract met GMS. De moeder van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] exploiteerde bovendien als eenmanszaak een schoenwinkel in Elst.
2.3.
Teneinde de schoenwinkel in Elst over te kunnen nemen hebben de zussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in het najaar van 2014 [gedaagde partij] opgericht.
2.4.
GMS en [gedaagde partij] hebben op 13 april 2015 een partnercontract gesloten.
2.5.
Ingevolge artikel 2 van het partnercontract zijn op de overeenkomst de ‘Algemene Handels-Voorwaarden betreffende de uitvoering van de centrale betaling’ (hierna: AHV) van toepassing en de AHV vormen de basis van de centrale betaling waartoe GMS een overeenkomst heeft gesloten met RSB Retail + Service Bank GmbH (hierna: RSB) die fungeert als tussenpersoon.
2.6.
Artikel 3.6. van de AHV luidt als volgt:
Artikel 3.6. Eigendomsvoorbehoud, zekerheden
3.6.1.
Alle geleverde goederen blijven eigendom van de bank tot volledige betaling van alle vorderingen incl. alle bijkomende vorderingen uit de zakelijke relatie.
3.6.2. (…)
3.6.3.
Cliënt is tot wederopzegging gemachtigd, de geleverde goederen staande onder of met uitzicht op eigendomsvoorbehoud van de bank aan te wenden naar hun bestemming in de reguliere detailhandel.
3.6.5.
Cliënt heeft geen recht anderszins te beschikken over de onder eigendomsvoorbehoud vallende goederen of over de reeds bij voorbaat tot meerdere zekerheid gecedeerde vorderingen. In het bijzonder is het de cliënt niet toegestaan de onder het eigendomsvoorbehoud vallende goederen en de gecedeerde vorderingen zonder toestemming van de bank aan derden te verpanden of tot zekerheid te cederen c.q. in eigendom over te dragen. (…)
2.7.
In geval van betalingsachterstanden gaat RSB niet over tot incasso maar cedeert zij de vordering aan GMS inclusief het ingevolge artikel 3.6. van de AHV op de goederen rustende eigendomsvoorbehoud.
2.8.
Op 31 december 2015 heeft GMS een bedrag van € 40.000,00 bij [gedaagde partij] in rekening gebracht met de volgende aantekening:
Für übernommene Schuhe aus dem Bestand der [naam] (…) Herveld erlauben wir uns gemäß Abstimmung zwischen Herrn [naam 2] und und Herrn [naam 2] vom 03. Dezember 2015 (…)
Die Ware wurde Ihnen bereits im November 2015 durch die Firma [naam] (…) Herveld übergeben.

3.Het geschil

3.1.
GMS vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 40.000,00 en € 1.175,00 aan buitengerechtelijke kosten, een en ander vermeerderd rente en (na)kosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Nu GMS een rechtspersoon is naar buitenlands recht en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
4.2.
In het partnercontract is opgenomen dat krachtens de algemene voorwaarden de rechter in Duitsland bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen van elk geschil. Echter, nu GMS op grond van artikel 4 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) voor de Nederlandse rechter heeft gekozen omdat gedaagde, [gedaagde partij] , is gevestigd in Nederland, en [gedaagde partij] de exceptie van onbevoegdheid niet heeft opgeworpen is sprake van een stilzwijgende forumkeuze en is de Nederlandse rechter op grond van artikel 26 van voornoemde EEX-Vo 2012 bevoegd van het geschil kennis te nemen.
4.3.
Hoewel in het partnercontract en de AHV is opgenomen dat Duits recht op de partnerovereenkomst van partijen van toepassing is, hebben partijen hun stellingen gebaseerd op het Nederlandse recht. Mede gelet op de rechtskeuze van de partijen tijdens de comparitie, is in onderhavig geschil het Nederlandse recht van toepassing.
4.4.
De vraag die voorligt is of GMS aanspraak kan maken op betaling van een hoofdsom van € 40.000,00 op grond van wanprestatie, onrechtmatig handelen dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
4.5.
GMS stelt dat zij voor € 40.000,00 schoenen heeft geleverd aan [gedaagde partij] nu [naam] in strijd met haar partnercontract en het eigendomsvoorbehoud van GMS schoenen heeft (door)geleverd aan [gedaagde partij] . Het inmiddels failliete [naam] noch [gedaagde partij] heeft voor de schoenen betaald. Nu [gedaagde partij] wist van het feit dat [naam] de schoenen niet aan haar mocht (door)verkopen en [gedaagde partij] de schoenen aan particulieren heeft verkocht zodat revindicatie voor GMS niet langer mogelijk is, is [gedaagde partij] gehouden voor de (door)geleverde goederen te betalen, aldus GMS.
[gedaagde partij] betwist dat GMS goederen aan haar heeft geleverd voor € 40.000,00. Weliswaar erkent zij dat tot eind 2015 schoenen bij [naam] werden ingekocht, waarvan GMS op de hoogte was, maar [gedaagde partij] voert aan dat het hiermee gemoeide bedrag steeds aan [naam] is overgemaakt. Uit een schriftelijke verklaring van 22 augustus 2016 van JB Accountants & Adviseurs BV blijkt dat er op 31 december 2015 een bedrag openstond van € 18.087,28, welk bedrag [gedaagde partij] heeft voldaan door middel van betalingen op respectievelijk 6 januari 2016 (€ 12.963,19) en 25 januari 2016 (€ 2.998,16 + € 2.998,16). [gedaagde partij] overlegt hiertoe de diverse facturen en betaalbewijzen.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de omschrijving op voornoemde factuur van 31 december 2015 (zie overweging 2.8.) en de verklaringen van GMS tijdens de comparitie van partijen, blijkt dat GMS geen betaling vraagt van rechtstreeks door haar aan [gedaagde partij] geleverde goederen maar dat de vordering betrekking heeft op volgens GMS door [naam] aan [gedaagde partij] (door)geleverde, niet betaalde schoenen. GMS baseert haar vordering enkel op een verklaring van de heer [naam 2], vader van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en eigenaar van [naam], tijdens een persoonlijk onderhoud op 3 december 2015 met de heer [naam 2] van GMS. De heer [naam 2] zou toen hebben verklaard dat [naam] een vordering van € 40.000,00 op [gedaagde partij] zou hebben als gevolg van (door)levering van goederen (schoenen) aan [gedaagde partij] , aldus GMS. Reeds nu de gevorderde betaling niet gebaseerd is op (rechtstreekse) leveringen van GMS aan [gedaagde partij] uit hoofde van het partnercontract tussen GMS en [gedaagde partij] of een overeenkomst tussen GMS en [gedaagde partij] dat GMS een bedrag van € 40.000,00 kon factureren, kan de vordering op de primaire grond van wanprestatie niet slagen.
4.7.
Ook op de subsidiaire grond kan de vordering niet slagen. De vraag of op de aan [naam] en/of [gedaagde partij] (door)geleverde schoenen eigendomsvoorbehoud van GMS rustte of dat het eigendomsvoorbehoud teniet is gegaan, kan in het midden blijven nu GMS geen vordering tot revindicatie heeft ingesteld. Het enkele feit dat door [naam] mogelijk in strijd met het op de aan [naam] geleverde goederen rustende eigendomsvoorbehoud is (door)geleverd aan [gedaagde partij] , maakt niet dat sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde partij] . Immers, uit de verklaringen van GMS tijdens de comparitie van partijen blijkt dat GMS bekend was met het feit dat [naam] via GMS ingekochte schoenen (door)verkocht aan de eenmanszaak van de moeder van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , dat GMS nauw betrokken was bij de verkoop van deze winkel aan [gedaagde partij] , alsmede dat GMS op de hoogte was althans had moeten zijn van het feit dat voormelde wijze van (door)levering na de overname door [gedaagde partij] in het najaar van 2014 werd gecontinueerd. Er was kennelijk sprake van een bestendig gebruik. Eerst toen het zomerseizoen voorbij was, is op 13 april 2015 tussen GMS en [gedaagde partij] een partnercontract gesloten zodat [gedaagde partij] pas op dat moment een kennelijk vrij minimale omzet via GMS heeft gemaakt voor het najaar seizoen 2015, aldus GMS. Ook toen nog ging men immers door met de centrale inkoop via [naam], nu deze centrale inkoop hogere kortingen met zich bracht. Bij grote aantallen inkoop wordt de stukprijs immers lager. Vandaar dat [gedaagde partij] niet of nauwelijks via haar eigen partnercontract bij GMS heeft besteld, ook niet na april 2015, hetgeen voor GMS kenbaar moest zijn. Eerst in februari 2016 heeft GMS tegen voortzetting van deze praktijk bezwaar gemaakt, maar toen was de laatste levering van december 2015 reeds een feit.
4.8.
Voor zover GMS heeft willen stellen dat [gedaagde partij] onrechtmatig heeft gehandeld door niet betaalde schoenen van GMS te verkopen, overweegt de rechtbank dat op basis van de dagvaarding en de overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat dit is geschied. GMS baseert haar vordering immers enkel op de kennelijke verklaring van de heer [naam 2] op 3 december 2015 dat [naam] een vordering van € 40.000,00 op [gedaagde partij] zou hebben. Het gaat dan om een gesprek tussen vertegenwoordigers van GMS en de heer [naam 2] ten tijde van een dreigend faillissement van [naam] waarin de stand van zaken wordt doorgenomen en waarbij de heer [naam 2] zonder onderliggende stukken uit de administratie heeft gezegd dat het ongeveer om € 40.000,00 zou gaan. Later bleek een deel van die vordering gecrediteerd omdat de geleverde schoenen zijn terug geleverd en het overige deel is voldaan. Dit blijkt uit een overgelegde verklaring van de accountant, die aangeeft dat op 31 december 2015 (nog slechts) een bedrag van € 18.087,28 openstond voor (door)geleverde goederen, welk bedrag [gedaagde partij] blijkens overgelegde betaalbewijzen heeft voldaan. GMS heeft op geen enkele wijze nader onderbouwd wèlke door haar aan [naam] geleverde, niet betaalde schoenen uiteindelijk door [gedaagde partij] zouden zijn verkocht. De enkele overlegging van een aankoopbon van 20 april 2016 van een damesschoen gekocht bij [gedaagde partij] is daartoe onvoldoende. Hoewel GMS stelt dat dit de aanschaf van een paar schoenen van Gabor betreft, blijkt op geen enkele wijze dat deze schoenen via levering door GMS bij [naam]/ [gedaagde partij] terecht zijn gekomen. Nu [gedaagde partij] bovendien onvoldoende weersproken heeft aangevoerd dat zij ook rechtstreeks schoenen bij Gabor heeft ingekocht, had het op weg van GMS gelegen nader concreet te stellen welke goederen ter waarde van € 40.000,00 bij [gedaagde partij] terecht zijn gekomen. Aan bewijs wordt daarom niet toegekomen.
4.9.
Ook ten aanzien van de beweerdelijke ongerechtvaardigde verrijking heeft GMS naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld. Alleen indien kan worden vastgesteld dat specifieke schoenen van GMS zijn (door)geleverd aan en verkocht door [gedaagde partij] voor welke schoenen nooit is betaald, kan ongerechtvaardigde verrijking worden aangenomen. Ook hiervoor is onvoldoende (concreet) gesteld maar slechts verwezen naar een op basis van een verklaring van de heer [naam 2] opgemaakte factuur. Zoals hiervoor overwogen is gezien de gemotiveerde betwisting met de bij de conclusie van antwoord gevoegde stukken voldoende gemotiveerd betwist dat hiervan sprake is en moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde partij] voor alle (door)geleverde goederen aan [naam] heeft betaald. Ook in dit geval wordt aan nadere bewijsvoering niet toegekomen. GMS heeft wellicht een vordering op (het inmiddels failliete) [naam] maar zij kan deze vordering niet via een omweg bij [gedaagde partij] verhalen. De slotsom is dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.10.
GMS Verbund zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Van [naam 2] c. s. worden begroot op:
- griffierecht 1.929,00
- salaris advocaat
1.788,00(2 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.717,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt GMS Verbund in de proceskosten, aan de zijde van Van [naam 2] c. s. tot op heden begroot op € 3.717,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.I. de Waele en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017.
Coll: PM