ECLI:NL:RBGEL:2017:1796

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4753
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake persoonsgebonden budget (pgb) en verantwoording zorgverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) door eiseres, die zorg ontving op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiseres had een pgb aangevraagd voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014, maar verweerder had een deel van de verantwoording niet aanvaard. Na bezwaar had verweerder een bedrag van € 2.909,60 goedgekeurd, maar eiseres ging in beroep tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 28 juni 2016 werd duidelijk dat er onduidelijkheden waren in de verantwoording van de zorg die door WAVE-begeleiding en een andere zorgverlener was geleverd. De rechtbank heeft de zaak heropend en partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorg die door WAVE was verleend niet voldeed aan de eisen van de AWBZ, omdat deze niet als begeleiding in de zin van de wet kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verantwoording van eiseres niet volledig was en dat er geen zorgbeschrijving was overgelegd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 28 juli 2015 vernietigd, met de opdracht aan verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/4753

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2017

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: S.M. de Jong
)
en

[verweerder] te [plaats] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2015 heeft verweerder de door eiseres verstrekte verantwoording van het persoonsgebonden budget (pgb) ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) over de periode 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 tot een bedrag van
€ 9.090,77 niet aanvaard.
Bij besluit op bezwaar van 3 juli 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en alsnog een bedrag van € 2,909,60 (€ 638,74 + € 2.271,60) aanvaard.
Eiseres heeft tegen het besluit op bezwaar van 3 juli 2015 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.M. Raaijmakers.
Het onderzoek is nadien heropend en de rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 29 juli 2016 heeft verweerder hierop gereageerd en bij brief, met bijlagen, van 30 augustus 2016 heeft eiseres de gevraagde stukken de rechtbank doen toekomen. Bij brief van 10 oktober 2016 heeft verweerder hierop een reactie gegeven.
Bij brief van 6 januari 2017 heeft verweerder de rechtbank de besluiten inzake de pgb-jaarafrekening van 2014 doen toekomen.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is geboren op [geboortedatum] . Zij heeft een verstandelijke beperking en daarnaast heeft zij diabetes. Blijkens de toekenningsbeschikking heeft verweerder eiseres voor het jaar 2014 pgb verleend voor de functies Persoonlijke verzorging, Begeleiding individueel en voor ophoging van het ZZP. Op verzoek van verweerder heeft eiseres het pgb over de tweede helft van 2014 verantwoord. Dit heeft geleid tot de onder procesverloop weergegeven besluiten.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door WAVE-begeleiding (WAVE) en [betrokkene] verleende zorg niet kan worden aangemerkt als begeleiding in de zin van artikel 6 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ (Bza). Volgens verweerder moet de begeleiding van WAVE worden aangemerkt als begeleiding bij sport dan wel vrijetijdsbesteding en komen de kosten daarvan volgens de door verweerder gehanteerde Vergoedingenlijst niet voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast komen volgens verweerder de data en uren op de facturen niet overeen met het zorgplan. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat volgens het zorgplan de begeleiding plaatsvindt gedurende twee uren op dinsdagmiddag, twee uren op vrijdagmiddag en twee uren op zaterdagochtend en dat de data en uren op de facturen hiermee niet overeenkomen. Volgens verweerder heeft de begeleiding van [betrokkene] betrekking op het overnemen van gesprekken met instanties, dan wel het meegaan naar dergelijke gesprekken en kunnen de kosten daarvan op grond van de Vergoedingenlijst niet uit het pgb vergoed worden. Voorts vinden volgens verweerder deze activiteiten niet plaats op grond van een zorgbeschrijving.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte de (gehele) zorg van WAVE en [betrokkene] heeft afgekeurd, omdat de verleende zorg wel als begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Bza kan worden aangemerkt. Volgens eiseres bestonden de werkzaamheden van [betrokkene] uit het begeleiden van eiseres bij kennismakingsbezoeken bij zorginstellingen waar eiseres eventueel zou kunnen worden geplaatst en hadden die gesprekken zonder Van [betrokkene] niet kunnen plaatsvinden. Volgens eiseres was doel van die gesprekken dat zij op basis van haar zorgindicatie in de juiste instelling zou worden geplaatst. Ter zitting is namens eiseres over de zorg verleend door WAVE verklaard dat de sportactiviteiten van ondergeschikt belang zijn geweest, dat de activiteiten werden gebruikt als handvat om eiseres te kunnen begeleiden omdat dat in de thuissituatie niet kon, dat de begeleiding plaatsvond onder andere op de sportschool in de vorm van gesprekken en dat dit nodig was om haar niet te doen ontsporen.
Tevens is door eiseres aangevoerd dat sprake is van willekeur, nu de verantwoording van het pgb over de eerste helft van 2014, - na het maken van bezwaar - wel is goedgekeurd.
4. In de heropeningsbeslissing van 6 juli 2016 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld toe te lichten waarom de namens eiseres geschetste begeleiding niet kan worden aangemerkt als begeleiding in de zin van artikel 6 van het Bza, mede gelet op de toekenning van het ZZP VG06. De rechtbank heeft verweerder tevens in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt, dat de zorg onvoldoende is verantwoord, nader te onderbouwen, waarbij verweerder is opgedragen te motiveren of en zo ja, waarom zorg die wordt verleend op andere dan de aanvankelijk overeengekomen tijden niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Eiseres is op haar beurt opgedragen een volledig inzicht te geven in de aan haar verstrekte zorg door WAVE in relatie tot de op de facturen genoemde uren en data.
5. De Centrale Raad van Beroep heeft in een aantal uitspraken van 14 december 2016 (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:4641) uiteengezet hoe het wettelijk systeem voor de verlening, verantwoording en vaststelling van een pgb op grond van de AWBZ moet worden begrepen. Nu het besluit op bezwaar van 3 juli 2015 betrekking heeft op de verantwoording over het tweede half jaar van 2014, wordt dit besluit, gelet op hetgeen de CRvB in ro 4.4.2 en 4.5.2 voor genoemde uitspraak hierover heeft overwogen, geacht deel uit te maken van het (herziene) vaststellingsbesluit van 28 juli 2015 en wordt het beroep tegen het bestreden besluit geacht te zijn gericht tegen het besluit van 28 juli 2015. De rechtbank zal het beroep tegen het besluit van 28 juli 2015 beoordelen aangezien verweerder bij dit besluit niet volledig aan het bezwaar van eiseres is tegemoet gekomen.
In het vaststellingsbesluit van 28 juli 2015 staat dat er een pgb van € 36.161,05 is toegekend, dat een bedrag van € 15.310,72 aan pgb is goedgekeurd en dat gelet op het vrij besteedbaar bedrag van € 542,42 in totaal recht is op € 15.853,14 aan pgb. Voorts is daarin vermeld dat eiseres een bedrag van € 14.959,77 aan pgb heeft ontvangen in 2014 en dat eiseres daarom nog recht heeft op een nabetaling van € 2.910,34.
6. Artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) verplicht de verzekerde het persoonsgebonden budget uitsluitend te gebruiken voor de betaling van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, aanhef en onder j of k, of van bemiddelingskosten onder de in onderdeel k opgenomen voorwaarden.
In artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder k, van de Rsa is bepaald dat de verzekerde het persoonsgebonden budget uitsluitend besteedt aan bemiddelingkosten indien aan de verzekerde een persoonsgebonden budget is verleend voor een subsidieperiode die eindigde op 31 december 2011 en de organisatie waaraan de verzekerde bemiddelingskosten betaalt beschikt over een door het Keurmerkinstituut vastgesteld keurmerk voor bemiddelingsbureaus.
Ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder c, sub 3, van de Rsa wordt aan de verzekerde de verplichting opgelegd dat deze een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener sluit waarin de afspraak is opgenomen dat een declaratie van een zorgverlener een overzicht bevat van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaal nummer en de naam van de zorgverlener, en door de zorgverlener wordt ondertekend.
In artikel 1.1.1 aanhef en onder j van de Rsa is voor zover hier van belang bepaald dat onder persoonlijke verzorging en begeleiding te worden verstaan hetgeen daaronder in het Bza dient te worden verstaan.
Ingevolge het ten tijde in geding geldende artikel 6, eerste lid, van het Bza omvat begeleiding activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:
a. de sociale redzaamheid,
b. het bewegen en verplaatsen,
c. het psychisch functioneren,
d. het geheugen en de oriëntatie, of
e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde.
In het derde lid daarvan is bepaald dat de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit:
a. het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen,
b. het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of
c. het overnemen van toezicht op de verzekerde.
In artikel 2.6.13, tweede lid, van de Rsa is bepaald dat het zorgkantoor na afloop van iedere subsidieperiode de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode vaststelt.
Artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder bij een vaststellingsbeschikking als bedoeld in artikel 2.6.13, tweede lid, van de Rsa vooreerst dient te beoordelen of de budgethouder voldaan heeft aan de aan het pgb verbonden verplichtingen uit de Rsa. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraken van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635 en 16 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4350) dient verweerder, nadat is vastgesteld dat niet aan de in de Rsa opgenomen verplichtingen is voldaan, de discretionaire bevoegdheid om pgb’s lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging.
[betrokkene]
8. De rechtbank overweegt dat artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rsa de verzekerde verplicht het persoonsgebonden budget uitsluitend te gebruiken voor de betaling van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, aanhef en onder j of k, en de betaling van bemiddelingskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is de door [betrokkene] verleende zorg geen zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, aanhef en onder j of k, nu deze activiteiten zien op zorgbemiddeling – hetgeen tot het takenpakket van het zorgkantoor behoort- en deze zorg niet kan worden aangemerkt als begeleiding in de zin van artikel 6 van het Bza. De rechtbank acht hierbij mede van belang dat een zorgbeschrijving ontbreekt op grond waarvan [betrokkene] haar activiteiten heeft verricht. Ook van bemiddelingskosten als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rsa is geen sprake nu niet gesteld of gebleken is dat aan de in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder k, van de Rsa opgenomen voorwaarden is voldaan.
Nu niet is gebleken dat met betrekking tot de activiteiten van [betrokkene] sprake is geweest van AWBZ-zorg was verweerder bevoegd het pgb in zoverre lager vast te stellen. Niet kan worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot deze lagere vaststelling van het pgb heeft kunnen komen.
WAVE
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat begeleiding van WAVE op de sportschool en tijdens het kanovaren moet worden aangemerkt als begeleiding bij sport, dan wel vrijetijdsbesteding en niet is aan te merken als AWBZ zorg.
De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de door WAVE verrichte activiteiten geen zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, aanhef en onder j, van de Rsa betreft. Volgens de rechtbank heeft eiseres zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van begeleiding in de zin van artikel 6 van het Bza. De rechtbank leidt dat af uit de bij brief van 30 augustus 2016 ingebrachte stukken (facturen en dagrapportages). Het zorgplan biedt voor de aard van de daadwerkelijk geleverde begeleiding ook voldoende aanknopingspunten. Uit de dagrapportages blijkt welke zorg is geleverd en naar het oordeel van de rechtbank is dit aan te merken als begeleiding in de zin van artikel 6 van het Bza. Dat de begeleiding niet past bij de indicatie VG06 maakt niet dat geoordeeld moet worden dat het pgb niet besteed is aan de betaling van AWBZ-zorg, als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rsa.
Ook dat de begeleiding deels bij de kanoclub en op een vakantiepark (Dierenbos in Vinkel) is verleend, doet hieraan niet af. Dat maakt de begeleiding niet tot vrije tijdsbesteding.
10. De rechtbank is echter van oordeel dat de door eiseres verstrekte verantwoording met betrekking tot de activiteiten van WAVE niet in overeenstemming is met de in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rsa genoemde verplichtingen. Eiseres heeft niet alle benodigde stukken aangeleverd. Zo ontbreekt een groot aantal dagrapportages. Voorts komen de op het zorgplan genoemde data waarop de begeleiding zou plaatsvinden niet overeen met de data en uren op de facturen waarop zorg is geleverd. Ook is niet alle zorg verleend door degene met wie is gecontracteerd. Dat verweerder hierin een tekortkoming ziet levert geen strijd met het verbod van willekeur op. Voor zover het gaat om de administratieve verantwoording zal eiseres dit immers over elke afzonderlijke periode correct dienen te doen. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat reeds met betrekking tot de eerste helft van 2014 aan eiseres is meegedeeld dat de verantwoording onduidelijkheden bevat en dat dit mogelijk problemen zal opleveren voor de tweede helft. Het accepteren van de verantwoording voor het eerste half jaar brengt niet met zich dat verweerder gehouden is de verantwoording voor de tweede helft van het jaar te accepteren.
Gelet op de op de facturen van WAVE genoemde data in relatie tot de daarbij horende dagrapportages, is naar het oordeel van de rechtbank evenwel voldoende duidelijk geworden dat op die dagen AWBZ-zorg is verleend door WAVE. Waar de dagrapportages ontbreken, is dat niet het geval. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de door WAVE, op de hierna te noemen dagen geleverde zorg, begeleiding betreft in de zin van artikel 6 van het Bza, geleverd tegen een bedrag van € 45 per uur en bij een belangenafweging geaccepteerd dient te worden.
Het gaat hierbij om de begeleiding op:
- 8 juli 2014 gedurende 2,25 uur
- 14 augustus 2014 gedurende 3,50 uur
- 26 augustus 2014 gedurende 4,50 uur
- 28 augustus 2014 gedurende 6,25 uur
- 2 september 2014 gedurende 2,75 uur
- 9 september 2014 gedurende 2,50 uur
- 16 september 2014 gedurende 1,75 uur
- 18 september 2014 gedurende 3,00 uur
- 23 september 2014 gedurende 1,50 uur
- 25 september 2014 gedurende 1,00 uur
- 30 september 2014 gedurende 2,50 uur
- 2 oktober 2014 gedurende 2,50 uur
- 7 oktober 2014 gedurende 7,00 uur
- 9 oktober 2014 gedurende 2,50 uur
- 14 oktober 2014 gedurende 1,50 uur
- 21 oktober 2014 gedurende 2,25 uur
- 24 oktober 2014 gedurende 3,75 uur
- 5 november 2014 gedurende 3,50 uur
Dat geldt niet voor de voor 17 oktober 2014 gedeclareerde zorg nu voor die dag ook twee uur zorg is gedeclareerd door de niet gecontracteerde zorgverlener Dirkx Begeleiding en tegenover de betwisting door verweerder over deze samenloop onvoldoende opheldering is verschaft. Dirkx is volgens eiseres ingevallen voor WAVE. Daarmee valt niet te rijmen dat ook zorg door WAVE is gedeclareerd. Het aantal uren begeleiding bedraagt 54,50 uur, maal € 45 =
€ 2.452,50. De daarbij horende kilometervergoeding kan de rechtbank niet zelf berekenen.
11. Het beroep is gegrond en het besluit van 28 juli 2015 komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het doen van een tussenuitspraak of voor het toepassen van een informele lus, nu verweerder met deze uitspraak voldoende informatie heeft om opnieuw op het bezwaar te beslissen en de rechtbank dat niet zelf kan doen.
12. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1).
Tevens zal verweerder het betaalde griffierecht van € 45 dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 juli 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit (op bezwaar) inzake de pgb-vaststelling over 2014 neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 990;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 aan
haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. W.H.A.C.M. Bouwens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 31 maart 2017.
Griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.