Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft beperkingen als gevolg van een stoornis in het autistische spectrum (PDD-NOS). Op 24 maart 2015 heeft eiser een aanvraag voor een Wajong-uitkering bij verweerder ingediend.
2. Verweerder heeft de weigering van de Wajong-uitkering gebaseerd op de vaststelling dat eiser op zijn 18e verjaardag, 14 mei 2015, weliswaar geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft omdat hij op dat moment geen basale werknemersvaardigheden had, maar dat eiser nog in staat wordt geacht om arbeidsvermogen te ontwikkelen. Aan deze vaststelling heeft verweerder een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag gelegd.
3. Ingevolge artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Ingevolge het vierde lid van artikel 1a:1 van de Wajong 2015 wordt in hoofdstuk 1a onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
In het zesde lid van voornoemd artikel is bepaald dat de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
Ingevolge het zevende lid maakt de verzekeringsarts bij de beoordeling, bedoeld in het zesde lid, zo veel mogelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen ondersteunen.
In het achtste lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld. Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit, zoals dat luidt per 1 januari 2015, heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
4. De rechtbank overweegt dat uit het wettelijk kader volgt dat er alleen sprake is van arbeidsvermogen als aan alle vier de in artikel 1a, eerste lid van het Schattingsbesluit genoemde voorwaarden wordt voldaan. Wordt aan één van de vier voorwaarden door een ‘rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling’ (artikel 1a:1 Wajong 2015) niet voldaan, dan is geen sprake van arbeidsvermogen en moet vervolgens de duurzaamheid daarvan worden beoordeeld. Daarbij maakt verweerder geen gebruik van de in zogenoemde schattingszaken gebruikte Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS)-systematiek, maar is gekozen voor de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA)-systematiek. Bij deze beoordeling staat de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ (ICF) centraal. Voor het toepassen van de SMBA-systematiek heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ vastgesteld. Blijkens de toelichting betreft dit Compendium deels een werkinstructie/naslagwerk en deels een beschrijving van verweerders beleid. In de hierbij horende bijlage “Duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen” is een stappenplan opgenomen voor de beoordeling.
De rechtbank overweegt voorts dat de wetgever met de invoering van de Wajong 2015 heeft beoogd de instroom van het aantal “Wajongers” terug te dringen en met het vereiste ”duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben” een hogere drempel heeft opgeworpen dan onder het tot 1 januari 2015 geldende recht het geval was.
5. Eiser heeft aangevoerd dat er bij hem sprake is van een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Hij heeft er op gewezen dat uit het eindverslag van S. Pluimert (behandelcoördinator) en T.H. Roobol (jeugd- en kinderpsychiater) van het dr. Leo Kannerhuis blijkt dat er bij eiser sprake is van blijvende beperkingen en dat hij zo weinig leerbaar is gebleken dat begeleiding noodzakelijk blijft.
Verwezen is voorts naar de ongedateerde brief van Pluimert en de brief van mevrouw P. Kapteijn van Scholengemeenschap De Brouwerij. Eenvoudige werkzaamheden kan eiser niet zonder begeleiding uitvoeren en stages zijn mislukt. Dat is aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep meegedeeld. De behandelend psychiater van eiser van het dr. Leo Kannerhuis kan verweerder niet volgen in zijn redenering inzake de ontwikkeling van het arbeidsvermogen. En volgens zijn begeleider bij Siza, L. Koopman is inmiddels dagbesteding ook niet meer mogelijk.
6. De rechtbank overweegt dat zowel verzekeringsarts H.J. Streutker (rapport 19 mei 2015) als arbeidsdeskundige M.L.J.J. Bernaards (rapport 22 juni 2015) dossierstudie hebben verricht en eiser hebben gezien. Bernaards heeft daarnaast nog contact gehad met mw. C. Straatman van de Brouwerij en met Streutker. Verzekeringsarts bezwaar en beroep J.K. van Essen heeft dossierstudie verricht, eiser gezien op de hoorzitting en tijdens zijn spreekuur en overleg gepleegd met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep E.T.J. van de Pavert. Van de Pavert heeft dossierstudie verricht en was eveneens aanwezig op de hoorzitting. Voorts heeft zij op 16 december 2015 telefonisch contact gehad met mw. R. Jonk van het zorgcentrum en op 15 december 2015 met Straatman. Uit de rapporten van Van Essen en Van de Pavert van 28 december 2015 blijkt voorts dat zij het stappenplan, als bedoeld in het Compendium, in acht hebben genomen en de te zetten stappen in de rapporten hebben beschreven.
Van Essen heeft geschreven dat, aangezien eiser opdrachten niet voldoende kan onthouden hij daarom niet over basale werknemersvaardigheden beschikt en er derhalve geen sprake is van arbeidsvermogen. Met betrekking tot de duurzaamheid heeft hij toegelicht dat er geen sprake is van een progressief ziektebeeld (stap 1). Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er behandelmogelijkheden (in ruime zin) zijn en dat er een toename van de bekwaamheden mag worden verwacht (stap 2). Van Essen heeft geschreven dat hij geen medische reden ziet waarom het functioneren van eiser niet meer kan verbeteren. De aandoening is namelijk niet zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht. Qua intelligentie is het aannemelijk dat eiser in staat is verder te leren. Van Essen ziet dan ook mogelijkheden voor het uitbreiden van bekwaamheden. Het is daarnaast ook aannemelijk dat eiser met het ouder worden meer inzicht in zijn eigen functioneren kan vergaren, intellectueel gezien moet hij daartoe in staat worden geacht. Hij zal hoofdzaken en bijzaken beter weten te scheiden waardoor het onthouden van wezenlijke taken beter zal gaan verlopen en hij op het terrein van onthouden zich verder kan ontwikkelen. Met betrekking tot stap 3 hebben Van Essen en Van de Pavert overleg gehad en in het rapport van Van de Pavert is daarover opgenomen dat eiser nog leervermogen heeft en dat aangenomen mag worden dat hij met het ouder worden meer inzicht kan krijgen in zijn eigen ontwikkeling en daar dan meer grip op krijgt. Door dit uitrijpen zal eiser in de toekomst hoofd- en bijzaken beter weten te scheiden zodat prikkels niet gelijk tot overprikkeling hoeven te leiden en opdrachten beter zullen beklijven. Dit leidt tot verbetering van de belastbaarheid. Omdat met name op de aspecten die er toe leiden dat er geen arbeidsvermogen is nog verbetering valt te verwachten, kan nu niet gesteld worden dat er blijvend geen arbeidsvermogen is.
Van Essen heeft in zijn rapport van 11 april 2016 gereageerd op de beroepsgronden van eiser en toegelicht waarom er volgens hem geen sprake is van een situatie dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiser zich niet kunnen ontwikkelen.
7. De rechtbank is van oordeel dat het medisch en arbeidskundig onderzoek, gelet op de onder 6 genoemde rapportages, zorgvuldig en volledig is geweest. De rechtbank is voorts van oordeel dat Van Essen en Van de Pavert afdoende hebben gemotiveerd waarom er op de aspecten die tot de conclusie hebben geleid dat er geen arbeidsvermogen is nog verbetering valt te verwachten voor eiser, hetgeen niet inhoudt dat de medische toestand van eiser zal verbeteren. Uit de rapporten leidt de rechtbank af dat voor eiser, een jongere met een stoornis in het autistische spectrum, in beginsel geldt dat vanwege zijn leeftijd uitrijping nog tot een toename van de arbeidsmogelijkheden kan leiden en dat het daarom niet wenselijk en juist zou zijn om hem te vroeg te laten instromen in de Wajong. De rechtbank is van oordeel dat Van Essen en Van de Pavert inzichtelijk hebben toegelicht dat in het geval van eiser niet afgeweken behoeft te worden van dit uitgangspunt.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. De omstandigheid dat het verrichten van arbeid op dit moment tot zodanige stress leidt dat dit contraproductief werkt, brengt niet met zich dat geoordeeld moet worden dat er duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser vooralsnog niet belast dient te worden met arbeid, maar dat dit onverlet laat dat eiser na enige tijd weer arbeidsvermogen heeft als bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong 2015. Dat er een ontwikkeling is geweest in de mogelijkheden en dat er nog verbetermogelijkheden zijn heeft Van Essen in zijn reactie op de beroepsgronden van 11 april 2016 beschreven. De rechtbank heeft kennis genomen van de verklaringen van eisers begeleiders en behandelaars waarin deze betogen dat eiser niet in een werksituatie kan functioneren. Echter, de rechtbank acht aannemelijk dat zij bij hun inschatting geen rekening hebben gehouden met het thans op grond van de Wajong 2015 geldende - strikte - beoordelingskader. Beoordeeld moet immers worden of bij eiser sprake is van een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
8. De rechtbank is resumerend van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij eiser op 14 mei 2015 geen sprake is van een situatie waarin zijn mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in het geheel niet kunnen ontwikkelen. Daaruit volgt dat van ‘duurzaamheid’, zoals vereist voor een Wajong-uitkering op dat moment niet is gebleken. Het door eiser gedane verzoek om een deskundige in te schakelen wordt afgewezen, nu de medische feiten niet in geding zijn en er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van Van Essen en Van de Pavert met betrekking tot het kunnen ontwikkelen van arbeidsvermogen.
9. De rechtbank wijst eiser nog op het bepaalde in artikel 1:1a, tweede en derde lid, van de Wajong 2015 waarin de mogelijkheden staan beschreven om binnen vijf respectievelijk tien jaar alsnog als jonggehandicapte te worden aangemerkt.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.