ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
316395
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de executie van een verstekvonnis in een huurgeschil met betrekking tot betalingsachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [verweerster] over de schorsing van de executie van een verstekvonnis. De zaak betreft een huurgeschil waarbij [eiseres] een betalingsachterstand heeft van elf maanden huur. [verweerster] heeft [eiseres] gedagvaard en vorderingen tot betaling van de achterstallige huur, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde ingediend. Het verstekvonnis is op 30 november 2016 gewezen, maar [eiseres] stelt dat zij tijdig in de procedure is verschenen en dat het verstekvonnis ten onrechte is gewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het beginsel van hoor- en wederhoor mogelijk niet in acht is genomen, wat kan leiden tot een juridische misslag in het verstekvonnis. Daarom is de executie van het verstekvonnis geschorst totdat in de verzetprocedure door de kantonrechter is beslist. Tevens is [verweerster] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/316395 / KG ZA 17-111
Vonnis in kort geding van 1 maart 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.F.J. Martens te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat mr. T. de Mos te Nijmegen,
Partijen zullen hierna [verweerster] en [eiseres] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met productie 1 tot en met 6
  • de brief van 28 februari 2017 met producties van [verweerster]
  • de mondelinge behandeling van 28 februari 2017
  • de vrijwillige verschijning van [verweerster]
  • de pleitnota van [eiseres] .
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 1 maart 2017 vonnis bepaald. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, worden hierna vastgelegd.

2.De feiten

2.1.
Tussen [verweerster] en [eiseres] is met ingang van 1 december 2014 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] 46 in [woonplaats] . De huurprijs bedraagt € 950,00 per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
[eiseres] heeft vanaf juni 2015 een achterstand in de betaling van de huurpenningen laten ontstaan. Berekend tot en met november 2016 zijn in totaal elf maanden huur onbetaald gebleven. Tussen partijen zijn diverse betaalafspraken gemaakt, maar deze hebben er tot op heden niet toe geleid dat de betalingsachterstand is ingelopen.
2.3.
[verweerster] heeft [eiseres] vervolgens gedagvaard voor de kantonrechter en betaling van de achterstallige huurpenningen, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd. Deze vorderingen zijn bij verstekvonnis van 30 november 2016 toegewezen.
2.4.
Op 14 januari 2017 is de grosse van het verstekvonnis aan [eiseres] betekend.
2.5.
Bij deurwaardersexploot van 17 februari 2017 is aan [eiseres] de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen donderdag 2 maart 2017 vanaf 11.00 uur.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [verweerster] zich dient te onthouden van het executeren van het verstekvonnis van
30 november 2016 in de zaak met zaaknummer [zaaknummer] , op straffe van een dwangsom van € 25.000,00, met veroordeling van [verweerster] in de proces- en nakosten.
3.2.
[verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De spoedeisendheid van de vordering vloeit voldoende uit de stellingen van [eiseres] voort.
4.2.
[eiseres] vordert kort gezegd schorsing van de executie van het verstekvonnis van 30 november 2016, gewezen door deze rechtbank, sector kanton. [eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat het verstekvonnis ten onrechte is gewezen. De gemachtigde van [eiseres] heeft deze stelling ter zitting toegelicht en heeft in dat kader aangevoerd dat hij zich bij brief van 23 november 2016 aan deze rechtbank in de onder 2.3. bedoelde kantonprocedure heeft gesteld en tegelijkertijd uitstel heeft gevraagd voor het indienen van een conclusie van antwoord. Op dat moment liep naast deze procedure nog een andere kantonprocedure tussen [eiseres] en een andere partij. In reactie op zijn brief van 23 november 2016 stelt de gemachtigde een brief van de kantongriffie te hebben ontvangen, waarin aan hem uitstel is verleend tot 28 december 2016. De gemachtigde stelt dat hij, nadat de zaak wekenlang niet op het roljournaal voorkwam en hij ook geen nadere berichten ontving, op 17 januari 2017 een brief aan de kantongriffie heeft gestuurd om te vragen naar de stand van zaken en als reactie daarop te horen kreeg dat reeds op
30 november 2016 verstekvonnis in die zaak was gewezen, dat de beide procedures waarin [eiseres] is betrokken door elkaar zijn gehaald en dat [eiseres] maar in verzet moest gaan en de extra kosten bij de rechtbank kon declareren. [eiseres] stelt dat, nu zij wel tijdig in de procedure was verschenen, ten onrechte een verstekvonnis is gewezen en dat, nu zij inmiddels een verzetprocedure is gestart, het verstekvonnis van 30 november 2016 niet mag worden geëxecuteerd.
4.3.
[verweerster] voert verweer tegen de stellingen van [eiseres] . Zij voert aan dat zij niet bekend is met de stelbrief van de gemachtigde van [eiseres] van
23 november 2016, zodat zij niet kan controleren of [eiseres] daadwerkelijk tijdig in de procedure is verschenen en het verstekvonnis ten onrechte zou zijn gewezen.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.5.
Vaststaat dat in de procedure bij de kantonrechter tussen partijen een verstekvonnis is gewezen. Hoewel [verweerster] aanvoert dat [eiseres] geen bewijs heeft overgelegd van haar stelling dat zij wel tijdig in de procedure is verschenen en dat de kantonrechter het verstekvonnis daarom ten onrechte heeft gewezen, is niet in geschil dat [eiseres] eind 2016 in twee verschillende juridische procedures was betrokken. Op basis van de stellingen van [eiseres] rondom de gang van zaken op dat punt, de daarop gegeven toelichting en de daarbij getoonde stelbrief, kan niet worden uitgesloten dat zij wel tijdig in de tussen partijen aanhangige procedure is verschenen, maar dat de kantongriffie dit onjuist heeft verwerkt. Nu in dat geval het beginsel van hoor- en wederhoor niet in acht is genomen en het verstekvonnis van de kantonrechter in strijd met fundamentele beginselen van procesrecht tot stand is gekomen, kan evenmin worden uitgesloten dat het gewezen verstekvonnis van 30 november 2016 op een juridische misslag berust. Hoewel [verweerster] daaraan niets kan doen, behoort de executie van het verstekvonnis onder deze omstandigheden achterwege te blijven totdat [eiseres] haar standpunt over het gevorderde heeft kunnen geven in de verzetprocedure en daarin vervolgens is beslist. Daarbij verdient aantekening dat zonder de vermoedelijke fout, [verweerster] waarschijnlijk thans nog niet over een executoriale titel zou hebben beschikt. Nu aan de andere kant de gevolgen van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis voor [eiseres] zeer verstrekkend zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de executie van het verstekvonnis te schorsen, totdat in de lopende verzetprocedure tussen partijen in deze kwestie door de kantornechter zal zijn beslist.
4.6.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 141 Rv, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 78,00
  • salaris advocaat
Totaal € 894,00
4.7.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de executie van het verstekvonnis van 30 november 2016 van deze rechtbank met kenmerk [zaaknummer] , totdat in de verzetprocedure tussen partijen in deze kwestie door de kantonrechter zal zijn beslist,
5.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 894,00, welk bedrag bestaat uit
€ 78,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris advocaat,
5.3.
bepaalt dat [verweerster] deze kosten moet betalen aan de gemachtigde van [eiseres] ,
5.4.
veroordeelt [verweerster] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.H.J. Krijnen op 1 maart 2017. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgelegd op 9 maart 2017.