ECLI:NL:RBGEL:2017:1541

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2994
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over de herziening van een WAO-uitkering. Eiser, die sinds 1991 in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin zijn uitkering met terugwerkende kracht werd herzien. Het primaire besluit, dat op 21 januari 2016 werd genomen, stelde dat eiser recht had op een nabetaling van zijn uitkering over de periode van 16 december 2014 tot en met 31 december 2015. Dit besluit volgde op een heronderzoek door het UWV naar aanleiding van wijzigingen in de regelgeving.

Verweerder had in het bestreden besluit van 19 april 2016 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 23 februari 2017 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.S. Winkel.

De rechtbank oordeelde dat het UWV niet verplicht was om een eerder kortingsbesluit te herzien, maar dat het UWV dit wel had gedaan op basis van een vaste gedragslijn die als buitenwettelijk begunstigend beleid werd gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat het UWV dit beleid consistent had toegepast en dat de terugwerkende kracht van de herziening terecht was beperkt tot 16 december 2014. Eiser had niet tijdig om herziening gevraagd, wat voor zijn rekening en risico kwam. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/2994

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L.B. van Goor),
en
[verweerder]te [plaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij een nabetaling krijgt van zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de periode van 16 december 2014 tot en met 31 december 2015.
Bij besluit van 19 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017. Eiser noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Winkel.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is met ingang van 26 januari 1991 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering en is per 25 februari 2001 voor 80-100% arbeidsongeschikt geacht. Eiser heeft naast zijn uitkering werkzaamheden in WSW-verband verricht en daaruit inkomsten ontvangen. Vanwege deze inkomsten is zijn uitkering met toepassing van artikel 44 van de WAO gekort. In het besluit van 29 november 2001 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 8 oktober 2001 wordt uitbetaald als ware hij 45-55% arbeidsongeschikt.
2. Naar aanleiding van een aantal wijzingen in de regelgeving heeft verweerder een heronderzoek gedaan, hetgeen heeft geleid tot het primaire besluit. Daarin staat dat de WAO-uitkering van eiser vanaf 16 december 2014 berekend en uitbetaald dient te worden naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%, vanaf 1 mei 2015 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80% en van 1 juni 2015 tot en met 31 december 2015 weer naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat het salaris van eiser in de loop der jaren ongeveer gelijk is gebleven terwijl zijn maatmanloon door indexering hoger is geworden.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar paragraaf 5 van de nota "Inkomsten verrekening WAO, WAZ en oWajong: fictieve schatting en polisgegevens" (hierna: de Nota) van 17 augustus 2015, op het standpunt gesteld dat aangezien er te weinig uitkering is verleend, uitkering wordt nabetaald met terugwerkende kracht van één jaar, gerekend vanaf 16 december 2015, het moment dat verweerder heeft onderkend dat een te lage uitkering is betaald. Volgens verweerder doet zich voorts niet de in de Nota genoemde situatie voor dat verdergaande terugwerkende kracht moet worden verleend aan de herziening omdat eiser eerder melding heeft gemaakt van gewijzigde verdiensten. De melding van eiser, gedateerd 13 juli 2007, zou immers niet hebben geleid tot een nabetaling omdat de WAO-uitkering op dat moment (nog) terecht werd uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Het omslagmoment van uitbetaling naar een andere mate van arbeidsongeschiktheid lag namelijk pas in 2009.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft aangevoerd dat hij sedert 2008 of 2009 al recht had op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Het had op de weg van verweerder gelegen om dit tijdig in te zien en verweerder kan dat alsnog doen nu toepassing van het bepaalde in artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht tot de mogelijkheden behoort. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat het geldende beleid van het UWV niet voor hem kenbaar was en hij daaraan ook niet gehouden kan worden.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 29 november 2001 heeft vastgesteld dat de WAO-uitkering vanwege de inkomsten uit arbeid wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. In het dossier bevinden zich geen gewijzigde besluiten ter zake van de toepassing van artikel 44 van de WAO in de periode daarna tot de datum van het primaire besluit, anders dan ten aanzien van de maanden november 2002 en december 2003, waarin is geschreven dat er geen reden is voor wijziging van de uitkering. Het kortingsbesluit van 29 november 2001 is dan ook nadien onverkort van toepassing.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet verplicht is om een achteraf gebleken onjuist kortingsbesluit als onderhavig ten voordele van verzekerde te herzien. Verweerder heeft zich evenwel onder verwijzing naar paragraaf 5 van de Nota op het standpunt gesteld dat herziening is aangewezen met terugwerkende kracht van een jaar. De rechtbank stelt vast dat paragraaf 5 van de Nota moet worden aangemerkt als een vaste gedragslijn, waarin verweerder heeft uitgewerkt wanneer en in hoeverre wordt teruggekomen van eerdere vaststellingen met betrekking tot de toepassing van het bepaalde in artikel 44 van de WAO. Deze gedragslijn dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:BV3889) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard en dient de bestuursrechter te volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast. Omdat de bestuursrechter dient te volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast, valt de stelling van eiser dat hij niet met de vaste gedragslijn bekend was buiten deze beoordeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1001).
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit beleid consistent heeft toegepast. Gesteld noch gebleken is dat verweerder eerder dan op 16 december 2015 heeft onderkend dat een te lage uitkering is betaald, zodat de terugwerkende kracht terecht is beperkt tot 16 december 2014. Eiser heeft bij de melding in 2007 aangegeven dat hij het gevoel had al jaren te weinig WAO-uitkering betaald te krijgen en om controle hiervan verzocht. Deze melding uit 2007 kon op dat moment echter niet leiden tot een gewijzigd kortingsbesluit en verweerder heeft terecht op die grond geen verdergaande terugwerkende kracht verleend aan de herziening. In dit verband is nog van belang dat niet is gebleken dat eiser in de jaren nadien niet in staat was om de voor de herziening benodigde aanvraag te doen. Het moet dan ook voor rekening en risico van eiser worden gelaten dat hij niet na het omslagmoment in 2009 (nogmaals) om herberekening van zijn WAO-uitkering heeft verzocht.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. E.C.E. Marechal en mr. W.H.A.C.M. Bouwens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.