ECLI:NL:RBGEL:2017:1420

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
05/206172-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leerplichtzaak tegen vader van jongere met beroep op vrijstelling van leerplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland, zitting houdende in Arnhem, op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in een leerplichtzaak tegen de vader van een jongere. De vader werd beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichtingen van de Leerplichtwet 1969, doordat zijn zoon niet ingeschreven stond op een school in de periode van 22 augustus tot en met 15 september 2016. De vader voerde aan dat hij een beroep deed op vrijstelling van leerplicht vanwege overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs op redelijke afstand van zijn woning. De rechtbank heeft het beroep op vrijstelling afgewezen, omdat de vader eerder zijn zoon had ingeschreven op een school en er geen sprake was van veranderde omstandigheden die een vrijstelling rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de vader niet had voldaan aan de verplichtingen van de Leerplichtwet en dat het beroep op vormverzuim niet kon slagen. De rechtbank achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een geldboete op van € 750, waarvan € 250 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 5, 6, 8 en 26 van de Leerplichtwet en op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Parketnummer : 05/05.206172.16
vonnis op tegenspraak van de kantonrechter d.d. 21 februari 2017
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
gemachtigde: drs. [naam] , te [plaats 2] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het openbare onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2017.
Drs. [naam] heeft bij schrijven van 17 januari 2017 en 1 februari 2017 schriftelijke stukken ingebracht.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 22 augustus tot en met 15
september 2016 te Wageningen, in de gemeente Wageningen, althans in
Nederland, meermalen, althans eenmaal, als degene die het gezag
uitoefende over de jongere [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ,
althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [naam 2]
, geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , had belast, niet heeft voldaan
aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet
1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school, stond
ingeschreven;
( art 2 lid 1 Leerplichtwet 1969 )

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 10 februari 2017 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door de gemachtigde drs. [naam] .
De officier van justitie, mr. J.W.M. van Term , heeft ter terechtzitting van 10 februari 2017 zijn eis geformuleerd, onder overlegging van een drietal vonnissen (rb Overijssel d.d. 30 januari 2017, parketnummer 08/228114-16; rb. Amsterdam d.d. 13 december 2011, parketnummer 13/733.538-11; gerechtshof Amsterdam 3 juni 2008, parketnummer 21-0040076)
De gemachtigde en verdachte hebben ter terechtzitting van 10 februari 2017 het woord ter verdediging gevoerd, waarbij de gemachtigde een pleitnotitie heeft overgelegd en een stuk van de ouders met betrekking tot de invulling van het thuisonderwijs.

3.De beslissing inzake het bewijs

Vormverzuim
Door en namens verdachte is naar voren gebracht dat het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar wegens een onherstelbare vormverzuim niet mag worden toegelaten tot het bewijs. Immers heeft de leerplichtambtenaar niet getracht verdachte eerst te bewegen zijn verplichtingen na te komen, zoals is voorgeschreven in artikel 22 Leerplicht.
De officier van justitie wijst op de brief van de ouders van 29 juni 2016 waarin zij op grond van artikel 5 onder a en subsidiair onder b, een beroep doen op vrijstelling van schoolinschrijving voor hun zoon [naam 2] . Daarna hebben de ouders op 30 augustus 2016 een gesprek met de leerplichtambtenaar gehad, waarin zij hun bezwaren hebben toegelicht. In de mail van 31 augustus 2016 hebben zij hun bezwaren nog eens per school benoemd. De leerplichtambtenaar heeft in het gesprek aangegeven dat hij de zaak zou overleggen met het Openbaar Ministerie. Geheel conform de handleiding heeft de leerplichtambtenaar, [naam 3] , vervolgens de verdachte opgeroepen voor een verhoor op 22 september 2016 en daarna op ambtseed proces-verbaal opgemaakt op 22 september 2016.
Voor zover verdachte met zijn verweer en het hieraan te verbinden rechtsgevolg een beroep lijkt te doen op artikel 359a Sv, kan dit verweer niet slagen. Genoemd artikel heeft uitsluitend betrekking op vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. Dit is het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting (artikel 132 Sv) en betreft het onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem tenlastegelegde feit (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). Artikel 359a Sv. is niet van toepassing op het onderzoek dat wordt gedaan door de leerplichtambtenaar in het kader van een verzoek om vrijstelling op grond van artikel 5 onder b van de Leerplichtwet. De kantonrechter wijst het beroep op een vormverzuim af.
Het beroep op vrijstelling van leerplicht vanwege overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs op redelijke afstand van de woning
Verdachte heeft aangevoerd dat hij een beroep kan doen op een vrijstelling genoemd in artikel 5 onder b aangezien zijn zoon het jaar voorafgaande aan de kennisgeving niet geplaatst is geweest op een school van de richting waartegen bedenkingen worden geuit.
Nog daargelaten de inhoudelijke toetsing, kan dit beroep volgens de kantonrechter niet slagen, aangezien verdachte zijn zoon al eerder heeft ingeschreven gehad op een school en er geen sprake is van veranderde omstandigheden van prangende aard, (HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1491). In het schooljaar 2014-2015 heeft verdachte [naam 2] ingeschreven op de [naam school] te [plaats 2] . Het jaar daarna heeft [naam 2] niet ingeschreven gestaan, omdat hij vanwege psychische gronden niet geschikt was onderwijs te volgen. Deze gronden zijn echter niet meer van toepassing. [1] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [naam 2] niet meer wilde inschrijven op zijn oude school, omdat hij vanwege zijn holistische levensovertuiging bezwaren had tegen deze school.
Volgen de kantonrechter dient artikel 8, tweede lid, van de Lpw niet zo te worden uitgelegd dat als een jongere het jaar voorafgaande aan de kennisgeving niet geplaatst is geweest, uitgegaan mag worden van de geldigheid van het beroep. Immers de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot deze wet houdt met betrekking tot mogelijke uitzonderingen het volgende in:
“Artikel 8, tweede lid. Inderdaad betekent deze bepaling, dat, wanneer een kind eenmaal op een school is geplaatst, het niet meer voor de vrijstelling bedoeld in dit artikel in aanmerking komt, tenzij het verhuist of er geen school voor voortgezet onderwijs is binnen redelijke afstand van de woning van dezelfde richting als de school voor gewoon lager onderwijs.” (Kamerstukken II 1967/68, 9039, nr. 5, p. 14)
Na een eenmaal gemaakte keuze voor een school van een bepaalde – zelfs neutrale/openbare - richting, is het volgens vaste jurisprudentie niet meer mogelijk een inhoudelijk beroep op een richtingenbezwaar met betrekking tot diezelfde school te honoreren.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 22 augustus tot en met 15 september 2016 te Wageningen, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ,
niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school, stond
ingeschreven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Als persoon bedoeld in art. 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in art. 2, eerste lid van die wet opgelegde verplichting niet nakomen.
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een geldboete van 750 euro, (te vervangen door 15 dagen hechtenis), waarvan 250 euro voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De gemachtigde van verdachte heeft ter terechtzitting verzocht rekening te houden met de kwaliteit van het onderwijsprogramma dat aan [naam 2] thuis wordt gegeven en dat de sociale contacten met andere kinderen worden bevorderd door allerlei activiteiten die de ouders organiseren.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de kantonrechter zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de kantonrechter het navolgende in aanmerking genomen. De vrijheid van ouders om hun kind op te voeden volgens hun overtuiging is niet onbegrensd en kan door wetgeving worden beperkt in het belang van een evenwichtige ontwikkeling van een kind en de noodzaak van de eisen die de samenleving aan haar (toekomstige) participanten stelt. Het volgen van onderwijs aan een school geeft tot heden niet alleen meer waarborgen voor de kwaliteit van het onderwijs, maar heeft ook een belangrijke functie als het gaat om het leren omgaan met leeftijdsgenoten en gezag.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 5, 6, 8 en 26 Leerplichtwet en op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 91 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaartbewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaatdat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaartverdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een betaling van een geldboete van € 750 (zevenhonderdvijftig),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Bepaaltdat van deze geldboete € 250 (tweehonderdvijftig) (subsidiair 5 dagen hechtenis)
niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W. Brands-Bottema, kantonrechter, in tegenwoordigheid van A. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 februari 2017.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van leerplicht, opgemaakt op ambtseed op 22 september 2016, door de leerplichtambtenaar te Wageningen, [naam 3], p. 4.