8.2.De rechtbank oordeelt dat, anders dan verweerder betoogt, de ligging binnen bestaand bebouwd gebied niet betekent dat zonder meer is voldaan aan de Verordening aangezien hier geen sprake is van een reeds bestaande detailhandelslocatie. Er wordt een nieuwe detailhandelslocatie toegevoegd bovenop een bestaande detailhandelslocatie, en dat betekent dat getoetst dient te worden of die toegevoegde locatie leidt tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur.
Uit het DTNP-rapport blijkt dat een dergelijke toets (alsnog) heeft plaatsgevonden en dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.3.3.1, eerste lid, van de Verordening. Volgens DTNP wordt de detailhandelsstructuur voor de consument juist versterkt door het plan.
Ingevolge het tweede lid van artikel 2.3.3.1. van de Verordening mag de ontwikkeling niet in strijd zijn met een eventueel door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraak over de programmering van detailhandel. Ook hiervan is geen sprake. Door verweerder is onweersproken aangevoerd dat regionale afspraken die door Gedeputeerde Staten op dit gebied zijn vastgesteld, ontbreken. Overigens wordt in het DTNP-rapport onderbouwd dat indien het plan wordt getoetst aan de regionale afspraken die de gemeenten in de Achterhoek onderling hebben gemaakt, het plan hieraan voldoet. In aanvulling hierop heeft verweerder in de brief van 11 januari 2017 nog nader onderbouwd dat dit initiatief, gelet op het bruto vloeroppervlak (bvo) van minder dan 1.500 m² niet voor regionale toetsing hoefde te worden voorgelegd in het kader van het Regionaal Programma Detailhandel (RPD) 2013 Stadregio Arnhem Nijmegen, zodat ook in zoverre geen strijdigheid met deze regionale afspraak bestaat.
9. Ten aanzien van het gemeentelijke detailhandelsbeleid wordt tenslotte nog als volgt overwogen. Eisers betogen terecht dat verweerder in zijn ruimtelijke onderbouwing een passage uit de detailhandelsstructuurvisie (hierna: de Structuurvisie) onjuist weergeeft, althans ten onrechte suggereert dat de Action in de visie expliciet wordt benoemd als gewenste ontwikkeling om te komen tot een compacter en aantrekkelijker kernwinkelgebied. Dit geldt uitsluitend voor de supermarkt (zie pagina 24 van de Structuurvisie). . Deze onjuiste suggestie neemt echter niet weg dat in de Structuurvisie al wel wordt gekozen voor versterking van de winkelfunctie in een compacter kernwinkelgebied waarbinnen winkelontwikkelingen worden gestimuleerd, en dat de locatie van de beoogde Action daarbinnen ligt. In die zin past het initiatief derhalve in het gemeentelijke detailhandelsbeleid. Op pagina 13 van de Structuurvisie wordt onder ‘Ontwikkelingen’ alleen genoemd dat de eigenaar van de voormalige Coöp een herontwikkelingsplan heeft, waarbij wordt uitgegaan van een supermarkt met een Action op de verdieping
Dat de Structuurvisie ervan uitgaat dat geen kwantitatieve uitbreidingsruimte in ’s-Heerenberg bestaat in verband met het (te) hoge winkelaanbod in vergelijking met soortgelijke kernen, de bovengemiddeld hoge leegstandscijfers, de trends in winkelgedrag (minder fysiek winkelen, meer internetaankopen) en de bevolkingskrimp, heeft verweerder niet tot een ander besluit hoeven te brengen. . Verweerder concludeert immers in navolging van het DTNP-rapport dat er sprake is van een kwalitatieve behoefte, waarin de beoogde Action-vestiging voorziet.
10. Bij deze stand van zaken staan noch de ladder, noch de Verordening, noch de Structuurvisie eraan in de weg de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Woon- en leefklimaat, uitzicht
11. Eisers betogen dat het beoogde gebouw dermate kolossaal wordt, dat het niet past in de kern van een historisch pittoresk stadje en dat het uitzicht van woningen aan de Zeddamseweg en Molenpoortstraat compleet wordt ontnomen. Volgens eisers heeft verweerder, tevens voorbijgaande aan het negatieve welstandsadvies, onvoldoende rekening gehouden met de directe omgeving.