Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten legt [eiser] het navolgende ten grondslag aan haar vordering.
In december 2014 heeft [eiser] gehoord dat [kind] in Jemen was gezien. Het is [eiser] gebleken dat [kind] in 2011 in Jemen is getrouwd met een meisje en dat hij zware psychische klachten had, waarvoor hij in Jemen niet goed werd geholpen.
[gedaagde] heeft [eiser] verzekerd dat het geen enkel probleem zou zijn om [kind] naar Nederland te halen, omdat hij een vergunning kon krijgen op grond van het ‘nareisbeleid’.
De aanvraag die [gedaagde] voor een mvv ten behoeve van [kind] heeft ingediend was volkomen kansloos om twee redenen:
1) de nareis vond niet plaats binnen drie maanden nadat aan [eiser] een verblijfsvergunning asiel was verleend
2) [kind] was in 2011 getrouwd waardoor hij deel was gaan uitmaken van een ander gezin. Daardoor was hij niet langer een meerderjarig kind van de vreemdeling die zodanig afhankelijk is van de vreemdeling dat hij om die reden behoort tot diens gezin.
Voor zover de aanvraag die [gedaagde] had ingediend stoelde op de beschermende werking van artikel 8 EVRM, was deze ook kansloos omdat geen sprake meer was van gezinsleven tussen [eiser] en [kind] . Hij was deel gaan uitmaken van een ander gezin omdat hij in het huwelijk was getreden en op zichzelf woonde.
[gedaagde] heeft zonder uitdrukkelijke opdracht een bezwaarschrift ingediend tegen de mededeling van de IND dat de beslistermijn werd verlengd van drie naar zes maanden, maar dit is geen besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt, zodat het bezwaarschrift en de daarmee connexe voorlopige voorziening beiden kansloos waren.
De overeenkomst dient te worden vernietigd.
Primair is sprake van bedrog.
Subsidiair is sprake van misbruik van omstandigheden.
Meer subsidiair is sprake van dwaling omtrent de kansen op gezinshereniging door middel van de procedures die [gedaagde] voor [eiser] ging voeren, zoals bedoeld in artikel 6:228 lid 1 onder a of b van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] had haar moeten inlichten over het feit dat de aanvraag kansloos was. Als [gedaagde] dit niet wist, is sprake van wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 onder c BW.
Daarnaast is sprake van een onrechtmatige daad omdat [gedaagde] [eiser] verkeerd heeft voorgelicht over de slagingskans van de procedures. Op de voet van artikel 6:193j lid 3 BW is de overeenkomst vernietigbaar.
Nog meer subsidiair wordt een beroep op ontbinding van de overeenkomst gedaan op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, aangezien [gedaagde] [eiser] zorgvuldig had moeten adviseren over de kansen en moeilijkheden waarop een mvv-aanvraag zou stuiten. Hij heeft niet voldaan aan zijn inspanningsverplichting en de zorgvuldigheidsplicht die op hem als professioneel rechtsbijstandverlener rust, geschonden.
In totaal heeft [eiser] aan [gedaagde] € 3.950,00 betaald, dat hij moet terugbetalen. Daarnaast heeft zij € 334,00 griffierecht betaald voor de voorlopige voorziening en het beroep, die [gedaagde] moet terugbetalen als schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad dan wel, voor zover aan ontbinding wordt toegekomen, op de voet van artikel 6:74 en 6:277 BW.
Buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente zijn door [gedaagde] verschuldigd.