ECLI:NL:RBGEL:2016:817

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4060
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet en de gevolgen voor de bijstandsverlening aan een moeder met een zorgbehoevende zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een moeder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij haar recht op bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) met ingang van 1 juli 2015 was herzien en verlaagd naar € 686,31 per maand. Dit besluit was gebaseerd op de kostendelersnorm, die van toepassing is wanneer iemand samenwoont met een volwassen kind. Eiseres voerde aan dat de toepassing van de kostendelersnorm in haar geval onterecht was, omdat haar zoon, die zorgbehoevend is, mogelijk zou ontsporen als gevolg van de verlaging van de bijstand. De rechtbank oordeelde echter dat de wet geen ruimte biedt voor uitzonderingen op de kostendelersnorm en dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om van deze norm af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder. Eiseres ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande, en de rechtbank concludeerde dat de hoogte van de bijstand correct was berekend volgens de geldende wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/4060

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhemte Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres ingevolge de Participatiewet (PW) met ingang van 1 juli 2015 herzien en verlaagd naar € 686,31 per maand.
Bij besluit van 26 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Partijen zijn, zoals tevoren bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Zij staat met haar drie kinderen ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Eén van haar kinderen, [naam] is geboren op 21 november 1993 en was op 1 juli 2015 21 jaar. Deze zoon heeft een Wajong-uitkering van € 680 per maand.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kostendelersnorm ingevolge de PW met ingang van 1 juli 2015 voor eiseres gaat gelden. Deze norm is op eiseres van toepassing aangezien zij het hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als haar - thans 22 jarige - zoon. Volgens verweerder is hij verplicht de kostendelersnorm op eiseres toe te passen en biedt de wet geen mogelijkheid om voor eiseres een uitzondering te maken.
Eiseres heeft volgens verweerder in ieder geval geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan niet zou mogen worden overgegaan tot toepassing van kostendelersnorm. Verweerder heeft in het bestreden besluit in dat verband nog gewezen op het feit dat het inkomen van eiseres en de zoon samen, als eiseres de toeslag bij de Belastingdienst aanvraagt, 120% van het minimumloon bedraagt.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat er zeer bijzondere omstandigheden zijn die een onverkorte toepassing van de kostendelersnorm in de weg staan. Deze hebben te maken met de situatie van de zoon van eiseres, [naam] Als gevolg van de verlaging van de bijstand zal hij zelfstandig willen gaan wonen en ontsporen. Eiseres is dan ook van mening dat de kostendelersnorm daarom (nog) niet moet worden toegepast.
4. De rechtbank stelt vast dat op eiseres per 1 juli 2015 de bijstandsnorm van toepassing is zoals deze is neergelegd in artikel 22a, eerste lid, van de PW (de kostendelersnorm), zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2016.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoogte van de bijstand van eiseres aan de hand van artikel 22a, eerste lid, van de PW juist heeft berekend. Artikel 22a van de PW schrijft verweerder dwingend voor in welke gevallen en op welke wijze de kostendelersnorm moet worden toegepast. Uitzonderingen daarop zijn opgenomen in de leden drie en vier van die bepaling. Het beroep van eiseres op de sociaal-maatschappelijke positie van haar zoon en de mogelijke gevolgen van een verlaging van de bijstand vallen niet onder die uitzonderingen. De tekst van artikel 22a van de PW biedt verweerder geen beleidsvrijheid. De Memorie van Toelichting bij artikel 22a van de PW (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3) geeft daarvoor ook geen aanknopingspunt. Uit pagina 6 en 7 van de MvT komt duidelijk naar voren dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op zorgverlenende en zorgbehoevende familieleden.
Het betoog van eiseres dat de situatie van haar zoon verweerder aanleiding had moeten geven (vooralsnog) af te zien van toepassing van de kostendelersnorm treft dan ook geen doel.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.