In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 december 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Intercare Holding B.V. en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eiseres, Intercare, vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door de gedaagden was gelegd. De achtergrond van het geschil betreft de verkoop van appartementsrechten door Intercare aan de gedaagden, waarbij een keuken als onderdeel van de woning werd geschilpunt. De gedaagden stelden dat de keuken niet was meegeleverd, wat hen schade had berokkend, en eisten schadevergoeding. Intercare betwistte deze claim en stelde dat de keuken geen onderdeel van de verkoop was en dat de gedaagden hun recht op nakoming hadden verwerkt.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van Intercare tot opheffing van het beslag niet toewijsbaar waren, omdat niet summierlijk was gebleken van de ondeugdelijkheid van het door Intercare ingeroepen recht. De rechter overwoog dat de keuken in het algemeen als een bestanddeel van de woning wordt beschouwd en dat de gedaagden voldoende spoedeisend belang hadden bij hun vordering. De rechter wees de vordering van Intercare tot betaling van wettelijke rente af, maar kende de gedaagden wel een depot toe van € 20.936,00 bij de notaris in plaats van het beslag. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het leggen van conservatoir beslag en de afweging van belangen tussen partijen. De rechter heeft de partijen in het ongelijk gesteld, wat resulteerde in een gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de gedaagden.