ECLI:NL:RBGEL:2016:7066

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2016
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
311100
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot appartementsrechten en keuken

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 december 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Intercare Holding B.V. en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eiseres, Intercare, vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door de gedaagden was gelegd. De achtergrond van het geschil betreft de verkoop van appartementsrechten door Intercare aan de gedaagden, waarbij een keuken als onderdeel van de woning werd geschilpunt. De gedaagden stelden dat de keuken niet was meegeleverd, wat hen schade had berokkend, en eisten schadevergoeding. Intercare betwistte deze claim en stelde dat de keuken geen onderdeel van de verkoop was en dat de gedaagden hun recht op nakoming hadden verwerkt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van Intercare tot opheffing van het beslag niet toewijsbaar waren, omdat niet summierlijk was gebleken van de ondeugdelijkheid van het door Intercare ingeroepen recht. De rechter overwoog dat de keuken in het algemeen als een bestanddeel van de woning wordt beschouwd en dat de gedaagden voldoende spoedeisend belang hadden bij hun vordering. De rechter wees de vordering van Intercare tot betaling van wettelijke rente af, maar kende de gedaagden wel een depot toe van € 20.936,00 bij de notaris in plaats van het beslag. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het leggen van conservatoir beslag en de afweging van belangen tussen partijen. De rechter heeft de partijen in het ongelijk gesteld, wat resulteerde in een gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/311100 / KG ZA 16-522 / 17 / 512
Vonnis in kort geding van 5 december 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERCARE HOLDING B.V.,
gevestigd te Millingen a/d Rijn,
eiseres,
advocaat mr. P.J.F.M. de Kerf te [woonplaats] ,
tegen

1.[gedaagde] ,

2.
[gedaagde],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. D. Bercx te Nijmegen.
Partijen zullen hierna enerzijds Intercare en anderzijds [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • met producties van de zijde van Intercare die zij bij brieven 22 en 24 november 2016 aan de rechtbank heeft toegestuurd
  • de producties van de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] die zij op 25 november 2016 in twee tranches aan de rechtbank hebben toegestuurd
  • de mondelinge behandeling op 28 november 2016
  • de pleitnota van Intercare
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 17 februari 2016 heeft Intercare aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor een bedrag van € 555.000,00 verkocht, de appartementsrechten rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de ruimten op de begane grond en kelder, thans in gebruik als woonruimte, en de flatwoning op de eerste, tweede en zolderverdieping, plaatselijk bekend [adres] 64, 66 en 70 te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie B nummers 5314 A1 en 5314 A3 (verder: de appartementsrechten).
2.2.
Ter beëindiging van een kort gedingprocedure (zaaknummer / rolnummer : C/05/306331 / KG ZA 16-334) zijn Intercare enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] anderzijds op 19 augustus 2016 onder meer nader overeengekomen:
- dat een koopsom van € 409.000,00 zal resteren indien bij levering een bedrag van € 130.000,00 zal worden betaald en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor 1 september 2016 aan Intercare laten weten dat dit restant van € 409.000,00 voor 31 december 2016 geheel zal worden betaald,
- en dat [betrokkene] , bestuurder van Intercare, uiterlijk op 30 september 2016 de appartementsrechten geheel zal hebben ontruimd.
2.3.
De appartementsrechten zijn, uit hoofde van de koopovereenkomst en de nadere overeenkomst tussen partijen, geleverd door inschrijving van een daartoe strekkende notariële akte van 22 augustus 2016. In art. 5.7. van de akte staat dat Intercare garandeert dat de staat waarin het verkochte zich bij aflevering bevindt niet minder is dan de staat waarin het verkochte zich bevond ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst, behoudens normale slijtage. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben een bedrag van € 130.000,00 betaald. Zij hebben erkend het restant van de koopprijs aan Intercare schuldig te zijn overeenkomstig de hiervoor bedoelde nadere afspraken. Diezelfde dag is ten gunste van Intercare en ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de appartementsrechten een recht van eerste hypotheek gevestigd, tot zekerheid van betaling van het restant van de koopsom.
2.4.
Op 30 augustus 2016 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan Intercare laten weten dat voor 31 december 2016 het restant van de kopprijs, dus € 409.000,00, zal worden betaald.
2.5.
Bij email van 17 september 2016 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan Intercare het volgende laten weten:
Van de week maakte mijn aannemer mij erop attent dat mevrouw [betrokkene] inmiddels is verhuisd. Echter is ze iets te fanatiek geweest met het inpakken van spullen en is de volledige inbouwkeuken verdwenen. Ik sommeer uw cliënte (Intercare,
vzr) uiterlijk voor het eind van deze maand de keuken deugdelijk te hebben teruggeplaatst.
Mocht zij hier niet aan voldoen, dan zal ik niet aarzelen om iedere noodzakelijke rechtsmaatregel in te zetten.
2.6.
Bij email van 22 september 2016 heeft Intercare als volgt gereageerd:
Ik heb overleg over de keuken gehad met cliënte.
Zij deelde me mee dat de heer [gedaagde sub 1] haar in januari of februari 2016 (tijdens een rondgang door het huis) meegedeeld had dat hij de keuken niet nodig had en dat de keuken eruit gesloopt zou worden.
Tevens zei hij dat zij de keuken mee mocht nemen.
Mevrouw [betrokkene] heeft dit — tijdens een informeel samenzijn — ook met mevrouw [gedaagde sub 1] besproken. Daarbij kwam o.a. de keuken aan de orde.
Ook zij gaf toen aan dat de keuken van cliënte is en dat deze zeker meegenomen moest worden; niet in de laatste plaats omdat er geen noodzaak was om de keuken voor bedoelde doeleinden te behouden.
Daarom is de keuken meegenomen.
Mijn cliënte heeft verder een aantal zaken onverplicht laten staan; de serverkast en een aantal airco’s.
Ik vertrouw erop dat hiermee alles is geregeld.
Ik verzoek u mij dit namens uw cliënt te bevestigen.
2.7.
Bij beschikking van 27 oktober 2016 heeft de voorzieningenrechter ten gunste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en ten laste van Intercare verlof verleend tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder Dirkzwager Advocaten & Notarissen N.V. tot zekerheid van een vordering van € 20.936,00 uit hoofde van vervangende schadevergoeding wegens wanprestatie die daarin bestaat dat ten onrechte geen keuken is meegeleverd.
2.8.
Intercare heeft eind oktober 2016 op verzoek van kandidaat-notaris mr. B.J.M. Lotgerink, de met het transport belaste notaris, ieder van de medewerkers van Dirkzwager Advocaten & Notarissen N.V. gevolmachtigd te verklaren dat een ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ingeschreven recht van eerste hypotheek is vervallen, onder de opschortende voorwaarde van betaling van € 409.000,00 op de derdenrekening van Dirkzwager Advocaten & Notarissen N.V. ten behoeve van Intercare.
2.9.
Het hiervoor bedoelde beslag is op 2 november 2016 gelegd nadat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan de notaris een bedrag van € 409.000,00 hadden betaald, het recht van eerste hypotheek van Intercare was geroyeerd en het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan Svenska Handelsbanken AB gegeven recht van eerste hypotheek op de appartementsrechten was gevestigd, maar voordat de notaris het restant van de koopprijs aan Intercare had betaald.
2.10.
Bij exploot van dagvaarding van 14 november 2016 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de eis in de hoofdzaak ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
Intercare vordert dat de voorzieningenrechter,
primair:
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] versterkt met een dwangsom hoofdelijk zal veroordelen tot opheffing van het conservatoir derdenbeslag binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis en zal bepalen dat, indien aan deze veroordeling niet binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis is voldaan, het te wijzen vonnis in de plaats treedt van toestemming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het beslag op te heffen,
- en voorts [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de wettelijke (handels)rente over € 409.000,00 van 1 november 2016 tot aan de dag der algehele betaling,
subsidiair:
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] versterkt met een dwangsom hoofdelijk zal veroordelen de depotakte (productie 16 bij dagvaarding) binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis te ondertekenen en te bepalen dat, indien aan deze veroordeling niet binnen 14 dagen is voldaan, het te wijzen vonnis in de plaats treedt van toestemming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het beslag op te heffen,
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] versterkt met een dwangsom zal veroordelen te verklaren dat het beslag is opgeheven nadat beide partijen de depotakte hebben ondertekend.
telkens met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen tot betaling van wettelijke rente, die in wezen incassovorderingen zijn, zullen vanwege een gebrek aan spoedeisend belang worden afgewezen. Dat Intercare bij haar vorderingen voor het overige voldoende spoedeisend belang heeft volgt uit haar stellingen en is niet betwist.
4.2.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.3.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.4.
Blijkens de dagvaarding ten principale hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun vordering gegrond op het volgende. Intercare heeft aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gegarandeerd dat de staat van het verkochte bij aflevering niet minder is dan bij verkoop. Anders dan bij verkoop bevond zich bij de levering geen keuken in het verkochte. Intercare is aldus jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en, na vruchteloze ingebrekestelling en omzetting van de verbintenis tot nakoming in een verbintenis tot schadevergoeding, gehouden tot betaling van € 16.105,00 in hoofdsom, de kosten van een nieuwe keuken en de inbouw daarvan.
4.5.
Volgens Intercare is sprake van ondeugdelijkheid in de hiervoor bedoelde zin omdat de keuken niet een bestanddeel is van het verkochte. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben overigens ook afstand van de keuken gedaan. Bovendien, en hierop heeft zij tijdens de mondelinge behandeling de nadruk gelegd, hebben zij hun recht nakoming te verlangen verwerkt, aldus Intercare. In dit verband is het volgende van belang.
4.6.
Volgens HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ0130, PW 2005/21791 zijn woningen in het algemeen incompleet zonder een daarin geplaatste keuken, zodat een keuken in de regel naar verkeersopvatting een bestanddeel van de woning zal vormen. Het gaat in dit geval om een ruimte die als woonruimte in gebruik is. Voorshands oordelend is dan ook niet aannemelijk dat het verkochte zonder keuken aan de overeenkomst beantwoordt c.q. in de door Intercare gegarandeerde staat is.
4.7.
Intercare heeft met schriftelijke getuigenverklaringen onderbouwd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tegenover [betrokkene] voornoemd heeft verklaard dat zij geen prijs stelden op de keuken en dat Intercare de keuken mocht meenemen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben echter ontkend dat [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] dit heeft verklaard en hebben er ter zitting bovendien onweersproken op gewezen dat de keuken is ingetekend op de bouwtekeningen die zijn gevoegd bij de aanvraag van de reeds op 28 maart 2016 verleende bouwvergunning. Bij deze stand van zaken kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] de gestelde toezegging heeft gedaan.
4.8.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben bij email van 17 september 2016 op niet mis te verstane wijze aanspraak gemaakt op terugplaatsing van de keuken. Intercare heeft deze aanspraak weliswaar bij email van 22 september 2016 gemotiveerd betwist, maar blijkens het slot van het hiervoor opgenomen citaat daaruit verzocht om bevestiging van hun vertrouwen dat alles geregeld was. Deze bevestiging is er niet gekomen. Intercare heeft er dan niet gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun aanspraak niet meer geldend zouden maken. Het enkele stilzitten is daarvoor onvoldoende. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het wel daarheen hebben geleid dat het restant van de koopsom onder de notaris bleef zodat zij verhaal zouden hebben voor hun vordering, doet hieraan niet af. Deze vordering was aangekondigd. Intercare kon er rekening mee houden. Het voert te ver van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te verwachten dat zij hun voornemens kenbaar hadden moeten maken om hun rechten niet te verwerken. Het aankondigen van conservatoir beslag ondermijnt immers in de regel de effectiviteit van deze maatregel.
4.9.
Van onredelijke benadeling van Intercare door de gang van zaken is niet gebleken. De keuken was en is nog steeds beschikbaar om te worden teruggeplaatst, aldus Intercare. Verhaalsmoeilijkheden zijn voor Intercare gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen, niet te verwachten. Aldus is niet in de hiervoor bedoelde zin summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van het door Intercare ingeroepen recht. Het primair gevorderde is niet toewijsbaar.
4.10.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zien in dat zij genoegen moeten nemen met een depot van € 20.936,00 bij de transporterend notaris in plaats van het gelegde beslag, dat betaling van een bedrag van € 409.000,00 blokkeert. Intercare heeft ter zitting aangegeven dat zij weliswaar ook de omvang van de gestelde schade bestrijdt, maar dat zij zich tegen de hoogte van het depot niet meer wenst te verzetten. Niet in geschil is dat in de zin achter het tweede liggende streepje van art. 2 van de depotovereenkomst de passage ‘of een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis’ moet vervallen. Bij deze stand van zaken dient het subsidiair gevorderde te worden toegewezen in de hierna te vermelden zin.
Hoofdelijke veroordeling is niet aan de orde. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn niet dezelfde prestatie verschuldigd. Zij moeten ieder voor zich de akte ondertekenen.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen niet worden veroordeeld te verklaren dat het beslag is opgeheven nadat beide partijen de depotakte hebben ondertekend. Dat het beslag in dat geval moet worden opgeheven volgt genoegzaam uit die akte.
Versterking met een dwangsom is evenmin aan de orde. De vervangende toestemming voor opheffing van het beslag indien de depotakte niet binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis is ondertekend, moet een afdoende prikkel tot nakoming worden geacht.
4.11.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben pas drie dagen voor de mondelinge behandeling, toen de voorbereidende werkzaamheden voor het kort geding reeds grotendeels waren verricht, een door hen ondertekende depotakte in het geding gebracht, terwijl Intercare reeds op 3 november 2016, bijna twee weken voor de betekening van het exploot van dagvaarding, een voorstel voor een depot had gedaan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben afgewezen. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding partijen te beschouwen als over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de depotakte (productie 16 bij dagvaarding, verbeterd op de in punt 4.10 uiteengezette wijze) binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis te ondertekenen,
5.2.
bepaalt dat, indien aan de in punt 5.1 bedoelde veroordeling niet binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis is voldaan, het te wijzen vonnis in de plaats treedt van toestemming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het beslag op te heffen,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2016.