ECLI:NL:RBGEL:2016:6946

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2683
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagenwet en gelijke behandeling van alleenstaande ouders en pleegkinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande ouder en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres ontving een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW), die per 1 januari 2015 werd verlaagd naar € 0,26 per dag. Eiseres betoogde dat deze verlaging in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat zij pleegkinderen had en de wet geen onderscheid maakte tussen biologische kinderen en pleegkinderen. Eiseres stelde dat de wijziging in de wet een ongerechtvaardigd onderscheid maakte en dat zij niet tijdig was geïnformeerd over de verlaging van haar toeslag, wat in strijd zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.

De rechtbank oordeelde dat de wijziging in de TW geen ongelijkheid creëerde tussen ouders met biologische kinderen en ouders met pleegkinderen, aangezien de wet geen onderscheid maakte. De rechtbank concludeerde dat de wijziging van de toeslag een gevolg was van een wetswijziging die in formele zin correct was bekendgemaakt. Eiseres had voldoende tijd om zich voor te bereiden op de verlaging van de toeslag, aangezien zij al in juni 2014 op de hoogte was gesteld van de aanstaande wijziging. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/2683

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] eiseres

(gemachtigde: mr. O.F.X. Roozemond),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de toeslag die eiseres ingevolge de Toeslagenwet (TW) ontving met ingang van 1 januari 2015 verlaagd naar
€ 0,26 per dag.
Bij besluit van 9 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2016. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.A. van de Berkt.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiseres heeft twee pleegkinderen. Sinds 17 juli 2002 ontvangt zij een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Sinds 1 januari 2008 ontvangt zij van verweerder daarenboven een toeslag.
Bij brief van 27 juni 2014 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de toeslag die zij ontvangt met ingang van 1 januari 2015 zal worden verlaagd. Verweerder heeft daarbij vermeld dat met ingang van deze datum het onderscheid dat in de TW wordt gemaakt tussen alleenstaanden en alleenstaande ouders zal komen te vervallen. Verweerder heeft voorts nog opgemerkt dat pas in december 2014 kan worden berekend wat de precieze hoogte van de nieuwe toeslag zal worden en dat eiseres daar dan een brief over zal krijgen. Verweerder heeft vervolgens in januari 2015 het primaire besluit genomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de wijziging in de systematiek nogmaals toegelicht. Verweerder heeft daarbij onder meer opgemerkt dat de wijziging in de TW financiële gevolgen heeft voor alle alleenstaande ouders en dat deze gevolgen deels kunnen worden gecompenseerd door een (bij de Belastingdienst aan te vragen) hoger kindgebonden budget, mits wordt voldaan aan de daarvoor geldende toekenningsvoorwaarden.
3. In beroep stelt eiseres dat per 1 januari 2015 het sociale minimum voor alleenstaande ouders gelijk is gesteld aan dat van alleenstaanden zonder kinderen en dat dit voor haar grote gevolgen heeft. Volgens eiseres is haar toeslag toen verlaagd tot € 0,26 per dag. Eiseres wijst er ook op dat zij een kindgebonden budget heeft aangevraagd, maar dat haar aanvraag door de Belastingdienst is afgewezen omdat haar twee kinderen niet haar biologische kinderen, maar haar pleegkinderen zijn en dat zij ook geen recht heeft op de alleenstaande ouderkop. Volgens eiseres zou de toeslag niet worden gekort als het om eigen kinderen ging. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er aldus een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen ouders met biologische kinderen en ouders met pleegkinderen, zodat er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in onder meer artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van het twaalfde protocol bij het EVRM. Eiseres stelt ook dat zij over de voorgenomen wetswijziging niet behoorlijk is geïnformeerd. Volgens eiseres heeft verweerder in strijd gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel door de definitieve beschikking over de hoogte van de toeslag pas in januari 2015 te versturen. Verweerder had de beschikking volgens eiseres reeds in december 2014 aan haar moeten sturen, zodat zij zich op de verlaging kon voorbereiden. Eiseres wijst erop dat in de brief van 27 juni 2014 is toegezegd dat er in december 2014 een brief zou worden gestuurd met de berekening van de toeslag en is de beschikking pas op 22 januari 2015 aan haar gestuurd. Volgens eiseres mocht zij er, nu zij de definitieve beschikking niet tijdig heeft ontvangen vanuit gaan dat haar toeslag niet zou worden verlaagd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Een toeslag ingevolge de TW is bedoeld om het inkomen van een belanghebbende aan te vullen tot een in de TW neergelegde norm. Tot 1 januari 2015 waren in artikel 8, tweede en derde lid, van de TW verschillende normen opgenomen voor alleenstaanden en voor alleenstaande ouders. Met ingang van 1 januari 2015 is met de invoering van de Wet hervorming kindregelingen (WHK) het stelsel van de TW herzien. Sindsdien geldt op grond van in artikel 8, tweede lid, van de TW voor alleenstaanden en voor alleenstaande ouders dezelfde norm.
Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de WHK is het doel van deze wijziging gelegen in een harmonisering en vereenvoudiging van de financiële ondersteuning die alleenstaande ouders krijgen. Deze financiële ondersteuning wordt sinds de wetswijziging op 1 januari 2015 niet meer vormgegeven door het hanteren van een afwijkende norm in de minimumregelingen waaronder de Toeslagenwet, maar door middel van een alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget (zie de wetsgeschiedenis van de Wet hervorming kindregelingen, Kamerstukken II 2012/2013, 33716 nr. 3, p. 5).
4.2
De rechtbank stelt vast dat, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, de wijziging die per 1 januari 2015 in de systematiek van de TW is aangebracht, financiële gevolgen heeft voor alle alleenstaande ouders. Of er sprake is van biologische kinderen of van pleegkinderen is daarbij niet van belang. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan om die reden niet slagen. In de TW wordt immers geen onderscheid gemaakt tussen ouders met biologische kinderen en ouders met pleegkinderen, zodat in zoverre van strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sprake kan zijn. De vraag of het door eiseres aangevraagde kindgebonden budget terecht is afgewezen, kan in deze procedure niet aan de orde komen, omdat het bestuursorgaan dat over de toekenning daarvan beslist niet verweerder, maar de Belastingdienst is.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank is ook van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel geen sprake. De wijziging betreft wetgeving in formele zin. Deze wetswijziging is behoorlijk bekend gemaakt. Dat is gebeurd in Stb. 2014, 227. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder eiseres reeds in juni 2014 expliciet heeft meegedeeld dat zij met ingang van 1 januari 2015 een lagere toeslag zal gaan ontvangen. Het feit dat de precieze hoogte van de toeslag die eiseres met ingang van die datum ontvangt op dat moment nog niet kon worden berekend, doet niet af aan het feit dat eiseres in ieder geval vanaf dat moment in staat was zich voor te bereiden op het ontvangen van een lagere toeslag.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en
mr. L. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.W. Blok, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.