ECLI:NL:RBGEL:2016:686

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
293573
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van productie en distributie van Bar’s producten en afrekening van opbrengsten in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 januari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de vennootschap BAR'S PRODUCTS INTERNATIONAL LTD. (BPI) en de gedaagden, waaronder de besloten vennootschap BAR'S EUROPE B.V. (BE) en een natuurlijke persoon. BPI vorderde onder andere dat gedaagden zouden stoppen met de productie en distributie van Bar’s producten, zoals Bar’s Leaks en Radiator cleaner, en dat zij de opbrengsten van deze producten zouden afdragen. BPI stelde dat er geen overeenstemming was bereikt over de wijze van afrekening en verdeling van marges, en dat gedaagden onrechtmatig handelden door zonder toestemming Bar’s producten te produceren en te verkopen. De rechtbank oordeelde dat gedaagden zich moesten onthouden van verdere productie en distributie van Bar’s producten, en dat zij binnen tien werkdagen rekening en verantwoording moesten afleggen van alle betalingen die zij na 18 mei 2015 hadden ontvangen. Tevens werd gedaagden bevolen het domein barseurope.com over te dragen aan BPI. De rechtbank wees de reconventionele vorderingen van gedaagden af, omdat er geen overeenkomst tot stand was gekomen. Gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/293573 / KG ZA 15-597 \ 57/97
Vonnis in kort geding van 18 januari 2016
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika
BAR'S PRODUCTS INTERNATIONAL LTD.,
gevestigd te Gardena, California, Verenigde Staten van Amerika
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.W.E. Vermeer te Amstelveen,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te Hattem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAR'S EUROPE B.V.,
statutair gevestigd te Apeldoorn,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat mrs. J.J.D. de Leur en T. Fokkens, beiden te Arnhem.
Eiseres zal hierna BPI genoemd worden en gedaagden [gedaagde] en BE.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de (fax)brieven van [gedaagde] en BE d.d. 16 december 2015 en 17 december 2015 met producties
- de brief van [gedaagde] en BE d.d. 17 december 2015 met de “akte tot het instellen van een reconventionele vordering”
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van BPI
- de pleitnota van [gedaagde] en BE.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BPI is eigenaar van een aantal door haar ontwikkelde producten die wereldwijd worden verhandeld onder de merknamen Bar’s, Bar’s Leaks en Bar’s Products (hierna te noemen de Bar’s producten). Op de Europese markt is BPI actief met elf producten, waarvan de meest bekende producten zijn Bar’s Leaks (een radiator lekstopper), Radiator cleaner, Engine Oil Stop Leak, Bar’s Tyre Leak en Bar’s Fuel System Treatments.
2.2.
Tot 1 juli 2015 zijn de Bar’s producten voor de Europese markt verspreid en deels ook, in licentie, vervaardigd door achtereenvolgens Valma en Turtle Wax. Turtle Wax had de productie van Bar’s producten ondergebracht bij Kemetyl B.V. te Soest. De Europese markt kent een aantal vaste grote afnemers van Bar’s producten, die van BPI de bevoegdheid hadden gekregen deze producten binnen hun regio verder te verspreiden.
De samenwerkingsovereenkomst tussen BPI en Turtle Wax is, na jarenlange onderhandelingen, per genoemde datum beëindigd.
2.3.
Vooruitlopend op de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst tussen BPI en Turtle Wax, is BPI in 2014 overleg getreden met [gedaagde] over de bediening van de Europese markt. [gedaagde] had via zijn vennootschap, destijds genaamd Synr-G B.V., thans BE, waarvan [gedaagde] Beheer B.V. enig bestuurder is, in 2011 al de productieactiviteiten (inclusief de huur van een fabrieksgebouw in Apeldoorn) overgenomen van Marinco B.V., een voormalig producent van Bar’s producten. Die overname gebeurde met het oog op de productie door Synr-G van Bar’s producten bestemd voor de toekomstige markten in het Midden-Oosten en Noord Afrika. Daarover hadden BPI en [gedaagde] op 5 januari 2011 een intentie-overeenkomst met elkaar gesloten. In verband met verwachte orders uit die regio heeft BPI in 2012 een partij Rhizex - een voor de productie van Bar’s producten benodigde grondstof - aan [gedaagde] geleverd. Omdat er op dat moment nog geen Bar’s producten buiten Europa werden verkocht en de Europese markt nog in handen was van Turtle Wax, heeft [gedaagde] deze grondstof toen niet kunnen gebruiken voor de productie van Bar’s producten.
2.4.
Bij brief van 7 augustus 2014 heeft BPI aan Synr-G en aan Pandion (een Belgische vennootschap die is opgericht om in samenwerking met BPI en Synr-G de contacten met distribiteurs in verschillende Europese landen te onderhouden) een “Proposal for Future in Europe” gedaan. Daarin staat, voor zover van belang:

(…)
We are looking to utilizePANDIONas an intermediary, or ‘only’ agent in EMEA while engagingSYNR-Gas our licensed manufacturing facility for all EMEA(Europe, Middle East & Africa; de voorzieningenrechter).
(…)
We stress: the following paragraphs are meant to be a starting point in this discussion and are certainly subject to negotiation. We invite you to provide feedback regarding the points below in aim of negotiation the specific terms of anticipated contractual agreements that will govern the performance and relationships between the parties.
I. BUSINESS RELATIONSHIPS
(…)
d. SYNRG-G Commitments
BPIdesires to engageSYNR-Gas our licensed manufacturer of Bar’s goods. In addition,BPIwill utilize warehouse space and maintain an appropriate inventory at this location as to allow it to meet the goals of the partnership.SYNR-Gwill participate in the supply of good to companies outsidePANDIONcontracted territories.
(…)”.
2.5.
Bij e-mail van 4 februari 2015 heeft BPI aan [gedaagde] geschreven:
“It was once talking to you regarding the future plans today. I am glad we have some official direction an that you remain committed to BPI as partner in the future of Bar’s in Europe.
To confirm the points of discussion, we discussed the following issues:

BPI/Synr-G business structure: determine the structure of the venture between BPI and Synr-G that will allow us to operate as a business entity ‘Bars Europe’. (…)”
2.6.
Eind februari 2015 heeft [gedaagde] de naam van Synr-G gewijzigd in “Bar’s Europe B.V.” (hierna BE te noemen). Daarover heeft hij op 26 februari 2015 aan BPI geschreven:
“today I have established a legal entity called ‘Bar’s Europe BV’ as discussed last week during our telcon.
This entity (name) also enables us to proceed with the mandatory name on the new labels and provides us all flexibility to incorporate all future shareholders (…) on a secured legal way where all parties can be incorporated through a shareholders meeting where all shares are being held or represented.
(…)
When the chamber of commerce has established this Chamber of Commerce number, a new bank account can be originated”.
2.7.
Op enig moment daarna hebben [gedaagde] en/of BE de domeinnaam “barseurope.com” geregistreerd en een website geopend.
2.8.
Op 1 april 2015 heeft BPI aan Pandion (die ook betrokken was bij de correspondentie over de oprichting van BE) aan BPI geschreven:
“As we explained, we would like each of the companies involved to remain independent for now. BPI will incorporate a new business entity in Holland (BARS PRODUCTS EUROPE B.V.) as a subsidiary of BPI. We would like this company to be the invoicing company for the EU business”.
BPI heeft Bar’s Products Europe B.V. (hierna BPE) vervolgens op 11 mei 2015 opgericht en een bankrekening ten behoeve van deze vennootschap geopend. Enig aandeelhouder van die vennootschap is [naam] , president van BPI. Op 18 mei 2015 heeft BPI daarover aan haar vaste grote afnemers in Europa geïnformeerd:
“In order to reinforce our unconditional commitment to you, as well as the future of BAR’S in the EMEA, BPI established a subsidiary in Apeldoorn, the Netherlands. This business entity, Bar’s Products Europe B.V., will work directly to support our partners more substantively in the supply, logistics, future marketing and development of the BAR’S range. Accordingly, Bar’s Products Europe will be your new primary point of contact (…)”.
In die brief wordt BE als “Production Facility” geïntroduceerd.
2.9.
In april/mei 2015 zijn BPI en [gedaagde] met elkaar blijven corresponderen over de inhoud van de tussen hen te sluiten samenwerkingsovereenkomst, waarbij BPI bij e-mail van 1 mei 2015 een concept-overeenkomst aan [gedaagde] heeft gestuurd. Ook zijn in die periode de benodigde transactie-documenten (zoals orderbevestigingen, leveringsbrieven en facturen) opgesteld, waarin BPE als handelspartij tegenover de vaste Europese afnemers werd aangemerkt en waarop uitsluitend het bankrekeningnummer van BPE stond.
2.10.
Vooruitlopend op de te sluiten samenwerkingsovereenkomst heeft BPI eind juni 2015 een partij grondstoffen, waaronder Rhizex, aan BE geleverd, bestemd voor de productie van Bar’s producten. Na 1 juli 2015, toen de samenwerkingsovereenkomst tussen BPI en Turtle Wax was beëindigd, is BE met de productie en levering van Bar’s producten aangevangen.
2.11.
In de maanden daarna is er tussen partijen en Pandion discussie geweest over de omvang van de verwachte opbrengst uit de verkopen van Bar’s producten en over de te hanteren marges en de verdeling daarvan tussen partijen.
2.12.
Bij de stukken bevindt zich een aantal facturen van BE aan dr [naam 1] Chemie GmbH (een vaste grote afnemer in Duitsland) d.d. 10 juli 2015, 19 augustus 2015 en 2 oktober 2015 in verband met de leveringen van Bar’s producten door BE aan deze afnemer. Op die facturen staat telkens het bankrekeningnummer van BE.
2.13.
Bij brief van 25 november 2015 heeft de advocaat van BPI aan [gedaagde] en BE geschreven:
“Cliënten hebben moeten merken dat u, zelf althans door gebruikmaking van de door u beheerste vennootschap Bar’s Europe BV, met misbruik van faciliteiten die waren ingericht en/of die door en namens cliënte aan u beschikbaar waren gesteld ten behoeve van deze directe verkoop, een eigen verkoopkanaal heeft ingericht, waarlangs u, zich voordoend als handelen namens en ten behoeve van BPI, in feite voor eigen gewin Bar’s producten aan de vaste Europese afnemers van deze producten verkoopt. Daarmee handelen u en uw vennootschap onrechtmatig, in strijd met de belangen van mijn cliënten en in strijd met de handelsnaam en handelsmerken van mijn cliënten.
Cliënten zullen verder geen zaken met u doen (…)”.

3.Het geschil

3.1.
BPI heeft gevorderd [gedaagde] en BE te bevelen:
I. met onmiddellijke ingang te stoppen met het vervaardigen van Bar’s producten, zoals in het bijzonder maar niet uitsluitend Bar’s Leaks, Radiator cleaner, Engine Oil Stop Leak, Bar’s Tyre Leak en Bar’s Fuel System Treatments, en die vervaardiging gestaakt te houden;
II. zich met onmiddellijke ingang te onthouden van elke daad die strekt tot vervaardiging en/of verspreiding van Bar’s producten zoals onder I bedoeld, waar ook ter wereld;
III. zich met onmiddellijke ingang te onthouden van elk gebruik in het handelsverkeer van de (handels-)naam en/of het merk “Bar’s”, zowel los als in welke woord- of beeldcombinatie dan ook;
IV. zich met onmiddellijke ingang te onthouden van elk contact met enige relatie van BPI, waaronder in ieder geval maar niet uitsluitend te verstaan de besloten vennootschap Kemetyl BV te Soest, de ondernemingen Valma en Turtle Wax en alle in deze dagvaarding (onder 6.b) genoemde vaste Europese afnemers van Bar’s producten;
V. binnen twee werkdagen na afgifte van het vonnis aan partijen volledig rekening en verantwoording af te leggen van alle betalingen die zij - ook als dat slechts één van hen beiden was - na 18 mei 2015 van enige afnemer van Bar’s producten hebben gevorderd en/of hebben ontvangen, zulks door middel van een overzicht van alle verstuurde facturen (factuurnummer, factuurdatum, factuurbedrag en geadresseerde van de factuur) en van alle ontvangsten (datum van ontvangst, ontvangen bedragen, ontvangen van wie en kenmerk(en));
VI. binnen één werkdag na de afgifte van het vonnis aan partijen het domein
barseurope.comover te dragen aan BPI (die daarvoor adres heeft aan het mailadres [mailadres] ) en BPI daartoe de juiste autorisatie-code ter beschikking te stellen en verder al datgene op eerste verzoek te verrichten dat nodig mocht blijken ten behoeve van die overdracht,
al het voorgaande op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 25.000,-- per overtreding van één van hen of door hen beiden en per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 1.000.000,--, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] en BE in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] en BE hebben het gevorderde gemotiveerd weersproken. Zij hebben van hun kant in reconventie gevorderd:
a. BPI te veroordelen tot nakoming van de tussen BE en BPI gesloten overeenkomst, onder meer inhoudende dat BE met ingang van 1 juli 2015 gedurende een periode van vijf jaar de exclusieve producent van Bar’s producten zal zijn voor de markten in Europa, Midden Oosten en Afrika en in dat kader gebruik mag maken van de ten name van BPI geregistreerde merkrechten met betrekking tot deze producten;
b. BPI te verbieden Bar’s producten direct danwel indirect via aan haar gelieerde partijen, waaronder BPE, zelf te produceren of door derden te laten produceren door andere partijen dan BE voor de markten in Europa, Midden-Oosten en Afrika,
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag, met een maximum van € 1.000.000,-- en met veroordeling van BPI in de proceskosten.
3.3.
BPI heeft het gevorderde in reconventie gemotiveerd weersproken.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn gevestigd in verschillende landen, zodat het geschil een internationaal karakter heeft. De Nederlandse rechter komt op grond van de hoofdregel van artikel 2 EEX-Verordening (EG Verordening nr. 44/2001) rechtsmacht toe, nu gedaagden hun woon- en vestigingsplaats in Nederland hebben. Die plaatsen liggen binnen het arrondissement van de rechtbank Gelderland, zodat deze rechtbank bevoegd is van het gevorderde kennis te nemen.
4.2.
Zowel BPI als [gedaagde] en BE hebben blijkens hun stellingen kennelijk willen kiezen voor de toepassing van Nederlands recht. Daarop duid ook de omstandigheid dat in artikel 19 van de hiervoor onder 2.9 genoemde concept-samenwerkingsovereenkomst tussen partijen staat dat Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing is. Tussen partijen is in de procedure ook geen discussie geweest over het toepasselijke recht. Geoordeeld wordt daarom dat op grond van een stilzwijgende rechtskeuze op de rechtsverhouding tussen partijen de vorderingen en de beoordeling daarvan Nederlands recht toepasselijk is.
4.3.
Partijen hebben gedurende langere tijd met elkaar onderhandeld over een overeenkomst die erop neer kwam dat [gedaagde] /BE Bar’s producten in de fabriek in Apeldoorn zouden produceren en deze producten ten behoeve van BPI zouden opslaan.
In zoverre zijn partijen het ook wel, zo volgt uit de hiervoor geciteerde correspondentie en de concept-overeenkomst en het (met name onder 2.10) weergegeven feitelijk handelen, met elkaar eens geworden. Over de wijze van distributie van de Bar’s producten en hoe er tussen de bij de distributie betrokken partijen ( [gedaagde] , BE, BPE en Pandion) zou worden afgerekend hebben partijen echter geen overeenstemming bereikt, ook niet nadat BE na 1 juli 2015 met de productie en levering van Bar’s producten was gestart. Zelfs over de aan de verschillende partijen toekomende marges is geen overeenstemming bereikt. Op zichzelf zijn de onderhandelingen over dat alles wel in verregaande mate voortgeschreden en in verband daarmee hebben [gedaagde] /BE in de loop van de tijd, naar voldoende aannemelijk is, ook aanmerkelijke investeringen gedaan (in materiaal en huur van een fabrieksgebouw, alsmede in manuren), maar uiteindelijk hebben partijen over deze punten geen overeenstemming met elkaar kunnen bereiken. In die situatie gaat het te ver om, zoals [gedaagde] /BE met het oog op al hun investeringen en inspanningen hebben gedaan, eigenmachtig via een soort “verkorte route” en met uitsluiting van BPI, Bar’s producten te gaan produceren en distribueren en de opbrengsten uit de verkoop van die producten op een bankrekening van BE te laten storten, zonder dat partijen daarover overeenstemming hadden bereikt. Geoordeeld moet worden dat dat in de gegeven omstandigheden jegens BPI onrechtmatig is. Het mag dan steeds de bedoeling zijn geweest dat [gedaagde] /BE de Bar’s producten zouden gaan produceren en feitelijk, in opdracht van Pandion als (beoogde) distributeur, zouden afleveren aan klanten, maar er is nooit sprake van geweest dat [gedaagde] /BE zelf als distributeur zouden gaan optreden, op eigen naam zouden factureren en op eigen bankrekening betalingen zouden ontvangen. Wat betreft dat laatste was nu juist expliciet door BPI bedongen dat de betalingen aan haar Nederlandse dochtervennootschap BPE zouden plaatsvinden. Dat het de bedoeling was dat [gedaagde] /BE de Bar’s producten zouden vervaardigen voor BPI, laat onverlet dat over de vergoeding (marge) die [gedaagde] /BE daarvoor zouden krijgen nooit overeenstemming is bereikt. Die vergoeding behoorde tot de essentialia van de te sluiten overeenkomst. Bij gebreke van wilsovereenstemming hierover zijn [gedaagde] /BE niet contractueel bevoegd de Bar’s producten te vervaardigen en zelf te verkopen. [gedaagde] en BE zullen zich op deze grond van verdere distributie van Bar’s producten aan wie dan ook moeten onthouden.
4.4.
Wat betreft de vervaardiging van de bedoelde producten, geldt het volgende.
Op zichzelf staat het [gedaagde] /BE vrij soortgelijke producten te vervaardigen als de Bar’s producten waarom het hier gaat, zij het dat zij, om redenen als hiervoor genoemd, de productie niet onder de benaming Bar’s als Bar’s producten eigenmachtig mogen verkopen. Anderzijds moet worden onderkend dat BPI de grondstof voor Bar’s producten (met een geheim receptuur) aan [gedaagde] /BE heeft geleverd met het oog op en in het kader van de beoogde samenwerking waarbij [gedaagde] /BE ten behoeve van BPI zouden produceren. Nu de partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over de samenwerking heeft te gelden dat het [gedaagde] /BE niet vrij staat met die grondstof nog verder Bar’s producten te vervaardigen ten behoeve van eigen verkoop. In zoverre is het verbod tot verdere vervaardiging ook toewijsbaar.
4.5.
Wat betreft de op intellectuele eigendomsrechten gebaseerde vorderingen van BPI (onder III en VI) wordt het volgende vooropgesteld.
Het gaat hier in de kern niet om een dergelijk geschil. Partijen zijn met elkaar in onderhandeling geweest om tot productie en distributie te komen van Bar’s producten in Europa. Dan is het onbetamelijk en dus onrechtmatig om, zoals [gedaagde] /BE hebben gedaan, op een andere dan de beoogde wijze tot distributie van die producten onder de naam Bar’s over te gaan terwijl de partijen over de inhoud van een overeenkomst (nog) geen overeenstemming met elkaar hadden bereikt. Het enkele feit dat BPI een aantal keren grondstoffen, waaronder Rhizex, voor de productie van Bar’s producten aan [gedaagde] /BE heeft geleverd en dat het hen daarom in het kader van de beoogde samenwerking was toegestaan Bar’s producten te produceren en mogelijk ook te verkopen, betekent nog niet dat [gedaagde] /BE om die reden ook bevoegd zouden zijn de (handels)naam- en/of merkrechten van Bar’s te gebruiken. In de situatie dat partijen geen overeenkomst met elkaar hebben gesloten valt ook niet in te zien waaraan [gedaagde] /BE die licentie zouden kunnen ontlenen. Ook uit het enkele feit dat [gedaagde] /BE voor de levering van Rhizex (de in de prijs daarvan begrepen) royalties aan BPI hebben betaald kan, anders dan [gedaagde] /BE hebben opgeworpen, niet worden afgeleid dat het hen daarom vrij staat de voormelde benamingen te gebruiken. Door zonder dat de partijen overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden waaronder [gedaagde] /BE aan de productie en aflevering van Bar’s producten zouden gaan deelnemen, eigenmachtig de namen van Bar en Bar’s producten te gaan gebruiken, handelen [gedaagde] /BE onrechtmatig jegens BPI, wat er verder ook zij van de intellectuele eigendomsrechten van BPI.
4.6.
Het door BPI onder IV gevorderde verbod aan [gedaagde] en BE om zich te onthouden van elk contact met enige relatie van BPI zal worden afgewezen. Tussen partijen geldt geen relatie-, geheimhoudings- of concurrentiebeding. Het staat [gedaagde] en BE dus in beginsel vrij relaties van BPI te benaderen. Dat kan onder bijzondere omstandigheden anders zijn, maar dergelijke omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken. Dat partijen met elkaar hebben onderhandeld over een samenwerkingsovereenkomst en dat dat BE gedurende enige tijd Bar’s producten heeft geproduceerd en gedistribueerd is daarvoor onvoldoende. Er is daarom geen grond voor het opleggen van het gevraagde contactverbod, zodat deze vordering moet worden afgewezen.
4.7.
De vordering van BPI onder V, strekkende tot het doen van rekening en verantwoording door [gedaagde] /BE aan haar, zal worden toegewezen.
Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen en de omstandigheid dat, zo is voldoende aannemelijk geworden, voor BPI niet inzichtelijk is welke Bar’s producten BE aan welke afnemers heeft verkocht en welke bedragen in dat verband op de bankrekening van BE zijn gestort, terwijl evenmin onduidelijk is gebleven of en zo ja tot welk bedrag BE en/of [gedaagde] de uit de verkopen ontvangen gelden ten behoeve van BPI hebben gereserveerd, heeft BPI voldoende belang bij toewijzing van die vordering.
4.8.
De gevorderde dwangsommen zijn toewijsbaar, zij het dat er aanleiding is deze te matigen en het totaal ervan aan een maximum te binden. Ten slotte is er aanleiding aan [gedaagde] /BE een langere termijn te geven dan gevorderd om aan de in het dictum onder 5.4 en 5.5 te vermelden veroordelingen te voldoen.
4.9.
[gedaagde] en BE zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BPI worden begroot op:
- dagvaarding € 107,75
- griffierecht € 613,--
- salaris advocaat
€ 816,--
Totaal € 1.536,75.
In reconventie:
4.10.
De reconventionele vorderingen van [gedaagde] en BE moeten worden afgewezen, reeds omdat, zoals hiervoor is overwogen, geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Mogelijk waren de onderhandelingen tussen partijen wel in een zodanig stadium dat zij jegens elkaar gehouden waren tot dooronderhandelen, maar een dergelijke vordering is niet ingesteld. Een belangenafweging kan dat niet anders maken. Weliswaar hebben [gedaagde] en BE, gezien hun gedane investeringen, een groot belang bij de totstandkoming van een overeenkomst, maar ook dan kunnen de vorderingen die zijn ingesteld, strekkende tot nakoming, niet worden toegewezen in een situatie waarin geoordeeld moet worden dat partijen (nog) geen overeenstemming met elkaar hadden bereikt. Als partijen het in de toekomst niet alsnog eens worden over een vorm van samenwerking, zal zich dat wat betreft [gedaagde] /BE moeten oplossen in een vordering tot schadevergoeding. Of en tot welke omvang een dergelijke vordering toewijsbaar zou zijn, staat hier niet ter beoordeling.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [gedaagde] en BE in de proceskosten worden veroordeeld. Die kosten worden aan de zijde van BPI worden begroot op € 408,-- wegens salaris van de advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] en BE met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis de vervaardiging van Bar’s producten, zoals in het bijzonder maar niet uitsluitend Bar’s Leaks, Radiator cleaner, Engine Oil Stop Leak, Bar’s Tyre Leak en Bar’s Fuel System Treatments, te staken en die vervaardiging gestaakt te houden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] en BE zich met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis te onthouden van elke daad die strekt tot vervaardiging en/of verspreiding van Bar’s producten zoals onder 5.1 bedoeld, waar ook ter wereld,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] en BE zich met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis te onthouden van elk gebruik in het handelsverkeer van de (handels-)naam en/of het merk “Bar’s”, zowel los als in welke woord- of beeldcombinatie dan ook,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] en BE binnen tien werkdagen na betekening van dit vonnis volledig rekening en verantwoording af te leggen aan BPI van alle betalingen die zij - of één van hen - na 18 mei 2015 van enige afnemer van Bar’s producten hebben gevorderd en/of hebben ontvangen, zulks door middel van het verschaffen aan BPI van een overzicht van alle verstuurde facturen (met factuurnummer, factuurdatum, factuurbedrag en geadresseerde van de factuur) en van alle ontvangsten (met datum van ontvangst, ontvangen bedragen, ontvangen van wie en kenmerk of kenmerken),
5.5.
veroordeelt [gedaagde] en BE binnen tien werkdagen na betekening van dit vonnis het domein “barseurope.com” over te dragen aan BPI (die daarvoor adres heeft aan het mailadres [mailadres] ) en BPI daartoe de juiste autorisatie-code ter beschikking te stellen en verder al datgene op eerste verzoek te verrichten dat nodig mocht blijken ten behoeve van die overdracht,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] en BE hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander daardoor zal zijn bevrijd, om aan BPI een dwangsom te betalen van € 10.000,--:
a. voor iedere keer dat zij niet aan de hiervoor onder 5.1 en/of 5.2 en/of 5.3 uitgesproken veroordelingen voldoen en
b. voor iedere dag dat zij niet aan de hiervoor onder 5.4 en/of 5.5 uitgesproken veroordelingen voldoen,
zulks tot een maximum van in totaal € 500.000,-- is bereikt,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] en BE hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander daardoor zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van BPI tot op heden begroot op € 1.536,75,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.10.
wijst het gevorderde af,
5.11.
veroordeelt [gedaagde] en BE hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander daardoor zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van BPI tot op heden begroot op € 408,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2016.