ECLI:NL:RBGEL:2016:6744

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
309333
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tot opheffing van beslag in een geschil over zonnepanelenlevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 oktober 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen ESTG B.V. en Zahit Enerji Sanayi ve Ticaret Ltd. Şti. ESTG vorderde de opheffing van conservatoir beslag dat door Zahit was gelegd op haar vermogen, naar aanleiding van openstaande vorderingen van Zahit op ESTG. De rechtbank oordeelde dat ESTG onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de vordering van Zahit ondeugdelijk was. De rechtbank overwoog dat Zahit een opeisbare vordering had op ESTG, aangezien de zonnepanelen waren geleverd en de betalingstermijn was verstreken. ESTG had weliswaar diverse gebreken aan de geleverde zonnepanelen aangevoerd, maar de rechtbank concludeerde dat deze gebreken de betalingsverplichting van ESTG niet aantastten, tenzij de koopovereenkomst zou worden ontbonden, wat niet was gebeurd. De rechtbank weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat de belangen van Zahit bij handhaving van het beslag zwaarder wegen dan die van ESTG bij opheffing. De vordering tot opheffing van het beslag werd afgewezen, maar de rechtbank stond ESTG toe om een bankgarantie te stellen ter zekerheid van de openstaande vordering, waardoor het beslag onder voorwaarden werd opgeheven. ESTG werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/309333 / KG ZA 16-461
Vonnis in kort geding van 17 oktober 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESTG B.V.,
gevestigd te Elst,
eiseres,
advocaat mr. V.M. Besters te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
ZAHIT ENERJI SANAYI VE TICARET LTD STI,
gevestigd te Adana (Turkije),
gedaagde,
advocaat mr. Y. Ersoy te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ESTG en Zahit genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 12 oktober 2016
  • het faxbericht van 13 oktober 2016 met aanvullende producties van ESTG
  • de per e-mail van 13 oktober 2016 door Zahit verstuurde producties
  • de mondelinge behandeling van 14 oktober 2016
  • de pleitnota van ESTG
  • de pleitnota van Zahit.
1.2.
In verband met het spoedeisende karakter van de zaak, is op 17 oktober 2016 uitspraak gedaan door middel van een zogenoemd kop-staart vonnis, waarbij is aangekondigd dat de uitwerking daarvan later zal volgen. Dit vonnis vormt die uitwerking.

2.De feiten

2.1.
ESTG is een groothandel in zonnepanelen en bijbehorende benodigdheden. De zonnepanelen koopt ESTG rechtstreeks in bij de fabrikanten. Zahit is een van die fabrikanten.
2.2.
Partijen hebben een raamovereenkomst gesloten voor de productie en levering van zonnepanelen door Zahit aan ESTG. In deze overeenkomst staat onder meer het volgende vermeld:
2. SUPPLY OF PRODUCTS
Section 2.1 Sale of the Products.Zahit shall sell to Buyer, and Buyer shall purchase from Zahit, the Products at the quantity as defined in the Purchase Order. The total quantity of the Products purchased bij Buyer under this Agreement and all the Purchase Order Shall be equal to 25 MWp annually. (..)

4.PRICING AND PAYMENTS

(..)
Section 4.3 Payment Terms.Buyer agrees to pay Zahit as set out in the Purchase Order. (..)

7.WARRANTIES

(..)
Section 7.3 Quality Discrepancy Claim.Buyer shall check the Products against the
packing list supplied by Zahit within fifteen (15) Calendar days after the Arrival Date. If any
apparent shortage, damage or discrepancy in respect of the Products is found during the
inspection, a detailed Written notice shell be made and provided to Zahit by representatives of
Buyer. In case that such shortage, damage or discrepancy is caused solely by Zahit, than
Zahit shall supplement or replace such damaged Products at its own expense. In case that
Zahit disagrees with Buyer’s claims under this Section, Zahit shall within two (2) weeks after
the receipt of the written notice give the reasons for its disagreement. Both Parties shall use their best efforts to resolve the disagreement. The Products shall be considered as accepted by Buyer if Buyer fails to maken any written notice known to Zahit within the said fifteen (15) calendar days period.”
2.3.
ESTG heeft op enig moment een aantal orders voor de levering van zonnepanelen geplaatst bij Zahit, zulks voor een totaalbedrag van bijna 1 miljoen euro. De betreffende orders zijn in delen geleverd. Ter zake van de laatste vijf orders, die in maart 2016 zijn geleverd, is tot op heden een bedrag van € 533.446,90 althans € 533.415,94 onbetaald gebleven. Voor de betreffende orders gold een betalingstermijn van vijf dagen na levering.
2.4.
In juni 2016 heeft tussen partijen in München een overleg plaatsgehad over de openstaande vordering, waarna ESTG een bedrag van € 100.000,00 aan Zahit betaald heeft.
2.5.
Op 12 juli 2016 heeft de heer [directeur] , de directeur van Zahit, de heer [directeur] , de directeur van ESTG, een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“we would like to thank you for the first payment that you sent it 2 weeks ago as we agreed with you at the münchen exhibition ,
I also like to remind you that you were supposed to send us the issues regading the below mentioned subjects, also i kindly ask you to make second payment for this week,
• Wartanties
• Certificates
• Dollar/euro exchange
• Aftersales issues
please let me know”
2.6.
Per e-mail van 22 juli 2016 heeft de heer [directeur van eiseres] als volgt op deze e-mail gereageerd:
“I want to inform you that the responsible colleague is on vacation. He will be back in office within the next week.
ESTG is not interested in escalating the situation with Zahit Energy. As we spoke with Mr. Zahit and you at the Inter Solar fair in Munich, we will try our best to solve this as quick as it is possible.
We will send within the next week before my vacation our thoughts and issues.”
2.7.
Na een per e-mail ontvangen betalingsherinnering heeft ESTG Zahit op 18 augustus een e-mail gestuurd, waarin onder meer het volgende vermeld staat:
“First of all we would like to let you know that we do want to pay your invoices and that we do have the money to pay you. However there are some topics that need to be clarified first. As you may well know, ESTG being the importing distributor of solar modules, is responsible for several topics and needs to be secured.
• The first delivery to ESTG was received 6 months after the initially agreed date, due to this late delivery we couldn’t supply our customers till end of the season. This resulted in a total loss of all the undertaken marketing actions, loss of turnover and loss of customers.
• Zahit Energy sold approximately 400KW of our cells (2MW) to CSUN and replaced these by new cells which were more expensive (customs and air-shipment)
•We have been confronted with an unexpected price raise by you and were forced to go along, this was not part of the agreement. This higher price resulted again in a lower margin.
• We have more then once communicated about the bad quality of the packaging. Although
improvement was promised, it was never done. We received many complaints from our customers.
• By email we have informed you about the bend modules, this topic was never solved.
• Many modules contained unacceptable color differences.
• We received different modules with the same serial number.
All the above mentioned topics let to a severe loss to ESTG of €126.000,00
Furthermore to secure a part of our aftersales obligation we need to receive documented confirmation on all the delivered modules about their unique certification status. From which date on is which serialnumber complying with the agreed TÜV and Solarif certification.”
2.8.
In verband met de openstaande vordering heeft Zahit op 3 oktober 2016 conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de Coöperatieve Rabobank U.A., kantoorhoudende te Amsterdam. Enige dagen later heeft Zahit ook beslag doen leggen op de inventaris van ESTG.
2.9.
In een e-mail afkomstig van de Rabobank Arnhem en omstreken van 4 oktober 2016 staat ten aanzien van het conservatoire derdenbeslag het volgende vermeld:
“Ten tijde van de beslaglegging bedroeg het creditsaldo EUR 1.031.369,84. Dit bedrag is geblokkeerd.”

3.Het geschil

3.1.
ESTG vordert primair de opheffing van de gelegde beslagen. Subsidiair vordert zij de gedeeltelijke opheffing van het conservatoire derdenbeslag alsmede gehele opheffing van het op haar inventaris gelede beslag. Meer subsidiair vordert ESTG naast de opheffing van het beslag op de inventaris de opheffing van het conservatoire derdenbeslag onder de opschortende voorwaarden dat ESTG middels een bankgarantie zekerheid stelt tot een bedrag van € 533.446,90 en dat in die bankgarantie als voorwaarde wordt opgenomen dat de bank pas tot uitbetaling overgaat als er een onherroepelijke uitspraak van een rechtbank is. In alle gevallen vordert ESTG Zahit op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden nieuwe beslagen te leggen op het vermogen van ESTG en veroordeling van Zahit in de kosten van deze procedure.
3.2.
Zahit voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aangezien Zahit gevestigd is in Turkije, dient eerst onderzocht te worden of de Nederlandse rechter ten aanzien van het onderhavige geschil rechtsmacht toekomt.
4.2.
Er zijn geen verdragen of verordeningen van toepassing op grond waarvan de rechtsmacht moet worden beoordeeld, zodat deze beoordeling aan de hand van de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te geschieden. Aangezien Zahit de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet betwist, komt de Nederlandse rechter in ieder geval op grond van het bepaalde in artikel 9 Rv, welk artikel overeenkomt met artikel 26 lid 1 Herschikte EEX-Verordening, rechtsmacht toe. Er is sprake van een rechtsbetrekking die ter vrije bepaling van partijen staat en voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter is een redelijk belang aanwezig.
4.3.
Op de vorderingen van ESTG is het Nederlands recht van toepassing, nu de gelegde beslagen in Nederland en naar Nederlands recht zijn gelegd. Voor wat betreft de tussen partijen gesloten koopovereenkomst geldt dat daarop het Weens Koopverdrag (WKV) van toepassing is. Beide partijen zijn gevestigd in een staat die partij is bij het Weens Koopverdrag, de koopovereenkomst heeft betrekking op roerende zaken en gesteld noch gebleken is dat partijen de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag hebben uitgesloten.
4.4.
ESTG stelt zich op het standpunt dat er een aantal formele gebreken kleven aan de gelegde beslagen en dat de beslagen vanwege deze gebreken onmiddellijk dienen te worden opgeheven. De gestelde gebreken zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
4.5.
ESTG stelt allereerst dat Zahit de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft geschonden door in het beslagrekest niet te vermelden dat ESTG de bij Zahit openstaande vordering gemotiveerd heeft weersproken. Artikel 21 Rv biedt echter als zodanig geen grondslag voor een vordering tot opheffing van een beslag. Een dergelijke vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van de daarvoor geldende criteria, zoals die onder andere in het arrest De Ruijterij/MBO-Ruiters (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481) zijn verwoord. Indien het debat tussen partijen in een opheffingskortgeding uitwijst dat het gelegde beslag gelet op deze criteria gehandhaafd dient te worden, vormt het enkele feit dat de stellingen in het beslagrekest in strijd zijn met de waarheidsplicht onvoldoende reden om tot opheffing van het beslag over te gaan. In die situatie geldt dat een volledige voorlichting van de rechter in het beslagrekest niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
4.6.
ESTG stelt ook dat de voorzieningenrechter geen verlof heeft verleend voor het leggen van beslag onder de Coöperatieve Rabobank U.A., nu in het petitum van het beslagrekest slechts verzocht is om beslag te mogen leggen onder “Rabobank” en niet is gespecificeerd welke rechtspersoon daarmee bedoeld wordt. Deze stelling wordt niet gevolgd. Het petitum van het beslagrekest moet worden uitgelegd aan de hand van het lichaam van het betreffende verzoekschrift en uit alinea 3.2 van het beslagrekest volgt dat met “Rabobank” de Coöperatieve Rabobank U.A. bedoeld wordt.
4.7.
ESTG voert ook aan dat het beslagexploot aan het verkeerde filiaal van de Rabobank, namelijk bij een nevenvestiging in Amsterdam, is betekend, nu verlof is verleend voor het leggen van beslag onder de Coöperatieve Rabobank U.A., statutair gevestigd te Utrecht, terwijl ESTG bankiert bij de Rabobank in Arnhem. Ook deze stelling wordt niet gevolgd. Op grond van het bepaalde in artikel 50 Rv kan de betekening van een exploot aan een privaatrechtelijke rechtspersoon geschieden aan het kantoor van die rechtspersoon. Het ‘kantoor’ behoeft niet samen te vallen met de statutaire zetel en is de plaats waar het bedrijf feitelijk wordt uitgeoefend. In het kader van derdenbeslag onder een bankinstelling kan betekening geschieden op elk kantoor van deze instelling, waarbij onverschillig is bij welk kantoor de beslagdebiteur zijn rekening aanhoudt. In de door ESTG aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter te Amsterdam is ten onrechte anders overwogen (vgl. Van Mierlo, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 50 aant. 3). Afgezien daarvan geldt op grond van artikel 66 lid 1 Rv dat de niet-naleving van hetgeen in onder meer artikel 50 Rv is voorgeschreven, slechts nietigheid met zich meebrengt voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot bestemd is door het betreffende gebrek onredelijk is benadeeld. Uit de hiervoor onder 2.9 genoemde e-mail blijkt dat de Rabobank te Arnhem van het gelegde beslag op de hoogte is, zodat van een dergelijke benadeling geen sprake is.
4.8.
ESTG heeft naast de in haar pleitnota genoemde formele gebreken ter zitting ook aangevoerd dat Zahit in het beslagrekest de verkeerde schuldenaar genoemd heeft, nu in het rekest in plaats van ESTG European Solar Technology Group vermeld staat, zijnde de handelsnaam van ESTG. Volgens ESTG voldoet het rekest hiermee niet aan het bepaalde in artikel 45 Rv. Dit artikel geldt echter niet ten aanzien van een verzoekschriftprocedure. De vereisten waaraan een beslagrekest dient te voldoen staan vermeld in artikel 278 lid 1 en 700 lid 2 Rv en in die artikelen staat niets vermeld ten aanzien van de naam van de gerekwestreerde. Overigens geldt er voor wat betreft de verzoekschriftprocedure ook geen regeling van nietigheden zoals die wel voor exploten geldt.
4.9.
ESTG stelt zich tot slot op het standpunt dat het beslagexploot nietig is nu daarin een exacte opgave van de vermeende vordering van Zahit op ESTG ontbreekt en in het beslagexploot ook niet vermeld staat binnen welke termijn de eis in de hoofdzaak krachtens het door de voorzieningenrechter verleende verlof moet worden ingesteld. ESTG gaat er echter ten onrechte van uit dat artikel 475 lid 1 sub c, op grond waarvan in geval van een executoriaal beslag het beslagexploot een opgave dient te bevatten van hetgeen de geëxecuteerde krachtens de titel die wordt tenuitvoergelegd aan de executant verschuldigd is, ook van toepassing is bij een conservatoir beslag. ESTG verwijst wat dit betreft naar artikel 720 Rv, maar in dit artikel is bepaald dat slechts het derde lid van artikel 475 Rv van overeenkomstige toepassing is in geval van conservatoir beslag. In het beslagexploot kon dus volstaan worden met het bedrag waarop de vordering is begroot.
In het beslagexploot staat vermeld dat de eis in de hoofdzaak “binnen veertien dagen na heden zal worden ingesteld” en het enkele feit dat in deze zin het woord “moeten” ontbreekt leidt niet tot nietigheid van het exploot.
4.10.
Nu alle formele bezwaren tegen de beslagexploten en het beslagrekest falen, wordt toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van ESTG.
4.11.
In dit kader zal eerst ingegaan worden op de stelling van ESTG dat Zahit op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 47 en 63 WKV tijdelijk niet bevoegd was om tot beslaglegging over te gaan. Zij stelt daartoe dat Zahit haar verplichtingen uit de koopovereenkomst niet goed is nagekomen - waarover later meer - en dat op grond van lid 1 van artikel 47 en 63 WKV partijen het recht toekomt om in een dergelijk geval aanvullende afspraken te maken over hoe alsnog kan worden nagekomen. Volgens ESTG hebben partijen tijdens de hiervoor onder 2.4 genoemde bespreking in München alternatieve afspraken gemaakt over de wederzijdse nakoming, daaruit bestaande dat ESTG een bedrag van € 100.000,00 aan Zahit zou betalen en haar klachten ten aanzien van de geleverde zonnepanelen op papier zou zetten, hetgeen gebeurd is. ESTG stelt dat op grond van het bepaalde in lid 2 van artikel 47 en 63 WKV gedurende de periode dat de in lid 1 bedoelde aanvullende afspraken gelden geen rechten ter zake van de niet nakoming mogen worden uitgeoefend en dat Zahit in strijd met deze bepaling toch beslag heeft laten leggen.
4.12.
De situatie van artikel 47 lid 2 WKV doet zich in casu niet voor, nu deze bepaling ziet op door de koper uit te oefenen rechten ter zake van niet-nakoming. Ten aanzien van artikel 63 WKV geldt dat niet blijkt dat Zahit ESTG een aanvullende termijn van redelijke duur voor het nakomen van haar betalingsverplichtingen heeft gesteld als bedoeld in lid 1. Integendeel, Zahit betwist dat er in München überhaupt aanvullende afspraken over de nakoming zijn gemaakt, waarover ook later meer. Er is in casu ook niet zonder meer sprake van de uitoefening van rechten ter zake van niet nakoming, maar van een bewarende maatregel ter zekerheidsstelling van betaling. Het beroep dat ESTG doet op artikel 63 WKV faalt dus.
4.13.
Op grond van het bepaalde in art. 705 lid 2 Rv dient een conservatoir beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (zie het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad van 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.14.
Voorop gesteld wordt dat niet in geschil is dat Zahit de door ESTG bestelde zonnepanelen heeft geleverd, dat de betalingstermijn ter zake van deze panelen is verstreken en dat Zahit dus in beginsel een opeisbare vordering op ESTG heeft.
4.15.
ESTG betoogt dat Zahit haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten koopovereenkomst op meerdere punten niet is nagekomen. Volgens ESTG heeft Zahit ten aanzien van de geleverde panelen niet de juiste kwaliteitscertificaten verstrekt zodat ESTG voor die panelen geen verzekering voor productaansprakelijkheid kan afsluiten, heeft Zahit de zonnepanelen zes maanden te laat geleverd en vertonen de panelen kleurverschillen. ESTG stelt ook dat de zonnepanelen in sommige gevallen krom/gebogen waren als gevolg van ondeugdelijk verpakkingsmateriaal, dat diverse geleverde panelen dezelfde serienummers in plaats van een uniek serienummer hadden en dat Zahit na het sluiten van de overeenkomst de prijzen heeft verhoogd. Volgens ESTG is er door deze gebreken sprake van schuldeisersverzuim aan de zijde van Zahit en heeft dat tot gevolg dat ESTG niet in verzuim kan raken. ESTG kan zich vanwege de gebreken ook op een opschortingsrecht beroepen en van enige opeisbare vordering van Zahit op ESTG is geen sprake, aldus ESTG. Zahit betwist de door ESTG gestelde gebreken en stelt zich ook op het standpunt dat ESTG ten aanzien van deze gebreken niet tijdig geklaagd heeft.
4.16.
Ook indien juist is dat er sprake is van diverse gebreken ten aanzien van de door Zahit aan ESTG geleverde zonnepanelen, geldt dat dit op zichzelf de betalingsverplichting van ESTG ter zake van de koopsom niet aantast. Alleen indien ESTG de koopovereenkomst vanwege de gestelde gebreken ontbindt, komt haar betalingsverplichting te vervallen. ESTG is tot op heden niet tot ontbinding van de koopovereenkomst overgegaan en heeft zich evenmin op het standpunt gesteld dat deze ontbonden moet worden. Dit betekent dat Zahit een opeisbare vordering heeft op ESTG.
4.17.
Voor wat betreft het beroep dat ESTG doet op opschorting, geldt dat een terecht beroep op opschorting een bestaande betalingsverplichting niet aantast. Een dergelijk beroep geeft de schuldenaar alleen de bevoegdheid zijn prestatie uit te stellen zonder daardoor in verzuim te raken. Maar dit maakt de vordering van de beslaglegger niet zonder meer ondeugdelijk. Afgezien van het voorgaande geldt dat thans niet vastgesteld kan worden dat ESTG haar betalingsverplichtingen bevoegdelijk heeft opgeschort. Zahit betwist de door ESTG gestelde gebreken en zonder bewijslevering, waarvoor in kort geding geen plaats is, kan niet vastgesteld worden of de geleverde panelen non-conform zijn en zo ja, in welke mate. Ook voor wat betreft de aan ESTG verstrekte certificaten kan niet vastgesteld worden of deze al dan niet beantwoorden aan de ter zake op Zahit rustende verplichting. In dit kader kan evenmin vastgesteld worden tot wat voor gevolgen het ontbreken van de juiste certificaten zou kunnen leiden, in aanmerking genomen dat ESTG de zonnepanelen heeft doorverkocht, dat deze zijn verwerkt en dat zich daarbij kennelijk geen problemen hebben voorgedaan.
4.18.
Zoals aangegeven stelt ESTG zich ook op het standpunt dat partijen tijdens de bespreking in München hebben afgesproken dat ESTG haar klachten over de geleverde zonnepanelen op een rij zou zetten. Volgens ESTG zou Zahit vervolgens haar standpunt kenbaar maken en zouden partijen hierna verder zoeken naar een oplossing. Zahit heeft echter niet op de klachten van ESTG gereageerd en heeft uit het niets beslag laten leggen, aldus ESTG. Zahit betwist dat ESTG haar klachten op een rij zou zetten en betwist ook dat ESTG dit gedaan heeft.
4.19.
Uit de hiervoor onder 2.5 en 2.6 genoemde e-mails lijkt te volgen dat partijen in München inderdaad hebben afgesproken dat ESTG haar klachten op een rij zou zetten en uit de hiervoor onder 2.7 genoemde e-mail van 18 augustus 2016 blijkt dat ESTG dit ook daadwerkelijk gedaan heeft. Zahit betwist echter de ontvangst van deze laatste e-mail. Wat hier ook van zij, feit is dat deze e-mail tot niets heeft geleid. In dit kort geding kan niet vastgesteld worden dat partijen in München hebben afgesproken dat de betalingsverplichting van ESTG werd opgeschort en/of dat er voorlopig geen incassomaatregelen genomen zouden worden. Vast staat slechts dat tussen de partijen geen overeenstemming bestaat over de betaling van de openstaande facturen.
4.20.
Ten aanzien van de klachtplicht wijst Zahit er terecht op dat op grond van artikel 7.3 van de tussen partijen gesloten raamovereenkomst gebreken aan de zonnepanelen binnen vijftien dagen na levering schriftelijk aan Zahit gemeld dienden te worden. De voorzieningenrechter kan niet vaststellen of ESTG overeenkomstig deze bepaling heeft gehandeld. ESTG heeft wat dit betreft nog aangevoerd dat niet alle gebreken binnen deze termijn geconstateerd hadden kunnen worden, maar ook dit kan thans niet vastgesteld worden.
4.21.
De conclusie uit het voorgaande is dat ESTG onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van Zahit ondeugdelijk is.
4.22.
In het kader van de te maken belangenafweging geldt dat op zichzelf wel aannemelijk is dat ESTG door de gelegde beslagen aanmerkelijk in haar bedrijfsvoering is getroffen, nu het conservatoire derdenbeslag voor een bedrag van ruim 1 miljoen euro doel heeft getroffen. Zahit heeft er echter belang bij tot zekerheid van haar vordering op ESTG bewarende maatregelen te treffen, zeker nu deze vordering ruim een half miljoen euro bedraagt. ESTG heeft weliswaar aangevoerd dat zij een financieel gezond bedrijf is, maar zij heeft niet onderbouwd met verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat Zahit na een toewijzend vonnis ook zonder beslag mogelijkheden zal hebben de openstaande vordering te verhalen. De belangen van Zahit bij handhaving van het beslag wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook zwaarder dan de belangen van ESTG bij opheffing daarvan. Dit betekent dat de vordering tot opheffing van de gelegde beslagen zal worden afgewezen.
4.23.
Aangezien een gedeeltelijke opheffing van een beslag niet mogelijk is omdat dit in strijd zou zijn met het systeem van beslag- en executierecht, zal de subsidiaire vordering van ESTG ook worden afgewezen.
4.24.
Op grond van het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv kan een conservatoir beslag ook worden opgeheven indien voor de vordering waarvoor het beslag is gelegd, voldoende zekerheid wordt gesteld. ESTG heeft aangeboden deze zekerheid te stellen, zodat het conservatoire derdenbeslag zal worden opgeheven onder de opschortende voorwaarde dat ESTG zekerheid stelt door middel van een bankgarantie. Bepaald zal worden dat ESTG zekerheid dient te stellen voor een bedrag van € 533.446,90, met dien verstande dat niet bepaald zal worden dat de bankgarantie pas ingeroepen kan worden indien onherroepelijk is beslist. De bankgarantie zal ingeroepen moeten kunnen worden indien en voor zover ESTG bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling is veroordeeld. Tot zekerheid van het verschil tussen het bedrag van € 533.446,90 en de in het beslagrekest begrote vordering inclusief rente en kosten van € 700.000,00 dient het beslag op de inventaris van ESTG te blijven liggen. De opheffing van dat beslag wordt dus afgewezen. De vordering tot het verbieden van Zahit tot het leggen van nieuwe beslagen moet gelet op al het voorgaande eveneens worden afgewezen en gaat overigens ook te ver.
4.25.
ESTG zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Zahit worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 3 oktober 2016 ten laste van ESTG onder de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. gelegde conservatoire derdenbeslag onder de opschortende voorwaarde dat ESTG middels een bankgarantie van een te goeder naam en faam bekend staande Nederlandse bank zekerheid stelt voor een bedrag van € 533.446,90, met als voorwaarde dat deze bankgarantie kan worden ingeroepen zodra en voor zover de vordering van Zahit op ESTG in een bodemprocedure bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is toegewezen,
5.2.
veroordeelt ESTG in de proceskosten, aan de zijde van Zahit tot op heden begroot op € 1.435,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad op alle dagen en uren,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2016, terwijl de motivering van voormelde beslissing afzonderlijk op schrift is gesteld op 26 oktober 2016.
Coll. MD