In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2013, berekend op een belastbaar inkomen van € 2.242. De inspecteur had de aanslag en de belastingrente bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2015 verminderd tot nihil, waarbij het verzamelinkomen op € 254 was vastgesteld. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 14 december 2015 zijn de argumenten van beide partijen besproken. Eiseres stelde dat de aanslaggrens niet van toepassing was, omdat het te betalen bedrag onder de grens van € 45 lag. De rechtbank oordeelde echter dat de aanslaggrens niet van toepassing was, aangezien de aanslag al was opgelegd en de situatie niet meer onder de regeling viel. De rechtbank concludeerde dat eiseres te veel heffingskortingen had ontvangen op basis van een onjuiste aangifte en dat zij € 20 moest terugbetalen.
De rechtbank heeft ook geoordeeld over de proceskostenvergoeding, waarbij werd vastgesteld dat verweerder op 1 april 2015 een bedrag van € 244 had betaald. De rechtbank concludeerde dat er geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente waren aangevoerd, waardoor deze in stand bleef. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.