In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 december 2016 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag BPM die aan eiser was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had op 19 januari 2015 een personenauto gekocht in België en deed aangifte voor de BPM, waarbij hij een taxatierapport overlegde. De inspecteur stelde echter een hogere handelsinkoopwaarde vast en legde een naheffingsaanslag op van € 701, naast een boete van € 350. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing.
De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat bij de verweerder ligt. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat eiser te weinig BPM had voldaan op basis van de door hem gebruikte koerslijst. De rechtbank stelde vast dat de auto, die slechts vier maanden oud was met een lage kilometerstand, herstel naar nieuwstaat rechtvaardigde. Dit leidde tot de conclusie dat de waardevermindering als gevolg van schade 100% moest zijn, wat resulteerde in een verschuldigde BPM van € 437.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de rol van bewijslast en de voorwaarden voor taxatierapporten in het belastingrecht.