ECLI:NL:RBGEL:2016:6517

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
308553 / KG ZA 16-430
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inlichtingen omtrent voor verhaal vatbare goederen in kort geding tussen Provincie Gelderland en Willemsen-De Koning B.V.

Op 2 december 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in een kort geding uitspraak gedaan tussen de Provincie Gelderland en Willemsen-De Koning B.V. De Provincie vorderde inlichtingen over voor verhaal vatbare goederen van Willemsen-De Koning, met het oog op verhaal voor een eerder toegewezen vordering van € 3.415.189,72. De rechtbank oordeelde dat Willemsen-De Koning verplicht is om de gevraagde informatie te verstrekken, waaronder gegevens over debiteuren, bedrijfsinventaris, voorraden en bankrekeningen. De rechtbank stelde vast dat de Provincie een rechtmatig belang had bij deze informatie, gezien de mogelijkheid dat Willemsen-De Koning vermogen aan verhaal zou kunnen onttrekken. Willemsen-De Koning voerde verweer en stelde dat de gevraagde informatie vertrouwelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat de vertrouwelijkheid niet in de weg stond aan de verplichting tot verstrekking. De rechtbank legde een dwangsom op van € 5.000,00 per dag voor het geval Willemsen-De Koning niet aan de veroordeling voldeed, tot een maximum van € 1.000.000,00. De proceskosten werden aan de zijde van de Provincie begroot op € 1.518,55, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/308553 / KG ZA 16-430
Vonnis in kort geding van 2 december 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelend te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. D. van Tilborg te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILLEMSEN-DE KONING B.V.,
statutair gevestigd te Velp en kantoorhoudende te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. R.F. Feenstra te Ede.
Partijen zullen hierna de provincie en Willemsen-De Koning genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de provincie
  • de pleitnota van Willemsen-De Koning.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In augustus 2012 heeft de provincie in een Europese openbare aanbesteding ten behoeve van het taxivervoer op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en openbaar vervoer in de provincie (Aanbesteding Regiotaxi Gelderland 2013-2015 Vervoer), de ‘percelen’ Rivierenland, De Vallei, Stedendriehoek en Achterhoek gegund aan Willemsen-De Koning. Op 14 augustus 2012 hebben de provincie en Willemsen-De Koning vier vervoersovereenkomsten gesloten.
2.2.
Nadat Willemsen-De Koning op 1 januari 2013 was gestart met de uitvoering van de opdracht is gebleken dat de in de praktijk gerealiseerde vervoersvolumes sterk achterbleven bij de door de provincie in oktober 2012 opgegeven volumes.
2.3.
Op 21 mei 2013 heeft de provincie Willemsen-De Koning een bedrag van € 408.927,00 betaald als voorlopig voorschot, vooruitlopend op de definitieve vaststelling van een compensatiebedrag. Partijen zijn vervolgens met elkaar in overleg getreden, waarna de provincie nog een bedrag van € 335.582,00 aan Willemsen-De Koning heeft betaald.
2.4.
Willemsen-De Koning en nog zestien andere vennootschappen behorende tot de Willemsen-De Koninggroep hebben bij pandakte getekend op 1 oktober 2013 respectievelijk 18 september 2013 al hun huidige en toekomstige voorraden en vorderingen aan ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) verpand. Bij pandakte getekend op 29 september 2015 respectievelijk 7 september 2015 hebben Willemsen-De Koning en veertien andere tot de Willemsen-De Koninggroep behorende vennootschappen opnieuw al hun huidige en toekomstige voorraden en vorderingen aan ABN AMRO verpand.
2.5.
Willemsen-De Koning heeft bij dagvaarding van 25 november 2013 een bodemprocedure tegen de provincie aanhangig gemaakt bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (zaak- en rolnummer C/05/254989 / HA ZA 13-781), en gevorderd dat de provincie een bedrag van € 4.730.150,00 aan schadevergoeding aan haar zou betalen. Tevens heeft zij gevorderd dat de haar opgelegde boetes van € 1.156.600,11 zouden worden terugbetaald en heeft zij een verbod gevorderd tot het opleggen van bepaalde boetes. Hangende de bodemprocedure heeft Willemsen-De Koning bij incidentele vordering een voorschot op de gevorderde schadevergoeding gevorderd. Bij vonnis van 23 april 2014 is deze incidentele vordering afgewezen.
2.6.
Willemsen-De Koning heeft de provincie bij brief van 3 juni 2014 gesommeerd binnen 48 uur afdoende tegemoetkomingen te doen, bij gebreke waarvan de dienstverlening voor Regiotaxi Gelderland vanaf 5 juni 2014 zou worden gestaakt. Naar aanleiding hiervan heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden, hetgeen heeft geleid tot het sluiten van een overeenkomst (overbruggingsregeling) door de provincie, Willemsen-De Koning en Willemsen-De Koning Taxiservice Gelderland B.V. op 25 juli 2014. Partijen zijn overeengekomen dat de vervoersovereenkomsten per 1 juli 2015 zouden worden beëindigd.
De provincie heeft zich, naast het reeds betaalde voorschot van € 1.080.092,99, verbonden om maandelijks een voorschot van € 225.000,00 aan Willemsen-De Koning betaalbaar te stellen en aan Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. te betalen. Tevens is in de overeenkomst vastgelegd dat de betaalde voorschotten, te vermeerderen met wettelijke rente, binnen veertien dagen aan de provincie dienen te worden terugbetaald indien de vorderingen van Willemsen-De Koning door de rechtbank zouden worden afgewezen. Ook is opgenomen dat het instellen van hoger beroep tegen het eindvonnis van de rechtbank de op Willemsen-De Koning rustende betalingsverplichting onverlet laat. De provincie kan de overbruggingsregeling met onmiddellijke ingang beëindigen indien ten aanzien van Willemsen-De Koning, Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. of een dochtervennootschap het faillissement wordt aangevraagd/uitgesproken dan wel indien Willemsen-De Koning tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de vervoersovereenkomsten. Beëindiging van de overeenkomst op een van deze gronden heeft tot gevolg dat Willemsen-De Koning gehouden is om binnen veertien dagen de betaalde voorschotbedragen als onverschuldigd in één keer terug te betalen.
2.7.
Na het sluiten van de overbruggingsregeling heeft Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. over de periode juli 2014 tot en met december 2014 maandelijks een factuur à € 225.000,00 aan de Provincie gezonden. De provincie heeft deze facturen voldaan.
2.8.
Bij vonnis van 17 december 2014 van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, in de onder 2.5. vermelde bodemprocedure, zijn de vorderingen van Willemsen-De Koning integraal afgewezen. Willemsen-De Koning heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
Op 1 december 2016 staat de zaak voor pleidooi gepland bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
2.9.
Bij e-mailbericht van 19 december 2014 aan de provincie heeft Willemsen-De Koning een aantal voorwaarden geformuleerd waaronder zij bereid was het vervoer te continueren, te weten:
  • de provincie continueert de overeengekomen betalingsverplichting en doet afstand van haar recht van verrekening.
  • tot 1 juli 2015 zal Willemsen-De Koning geen ontvangen voorschotten, opgelegde en nog op te leggen boetes terugbetalen, terugbetaling nadien is afhankelijk van een nog overeen te komen betalingsregeling.
Indien de provincie niet akkoord zou gaan, zou Willemsen-De Koning gaan onderzoeken welke insolventieprocedure het meeste recht zou doen aan de situatie.
2.10.
De provincie heeft naar aanleiding hiervan het standpunt ingenomen dat de gestelde voorwaarden in strijd zijn met de vervoersovereenkomsten en met de overbruggingsregeling. Zij heeft wel aangegeven dat zij bereid was om in januari 2015 met Willemsen-De Koning in overleg te treden, indien daar geen voorwaarden door Willemsen-De Koning aan zouden worden gesteld en indien de continuïteit van het vervoer zou worden gegarandeerd. Omdat Willemsen-De Koning hier niet akkoord mee wilde gaan, heeft de provincie haar in kort geding gedagvaard om een bevel te krijgen dat Willemsen-De Koning de verplichting om vervoersactiviteiten te verrichten zou (blijven) nakomen. De avond voorafgaand aan het geëntameerde kort geding (dat op 23 december 2014 zou plaatsvinden) hebben partijen alsnog een regeling bereikt, zodat het kort geding geen doorgang behoefde te vinden. Onderdeel van die regeling was de toezegging van Willemsen-De Koning om het vervoer tot 1 juli 2015 te continueren en de bereidheid van de provincie om de maand januari 2015 te benutten voor overleg met Willemsen-De Koning in het kader van een verkenning van mogelijkheden ten aanzien van de op Willemsen-De Koning rustende terugbetalingsverplichting als gevolg van het vonnis van 17 december 2014.
2.11.
Op 30 december 2014 heeft Willemsen-De Koning de door haar in Willemsen-De Koning Taxiservices B.V., Willemsen-De Koning Taxiservices Utrecht B.V. en Willemsen-De Koning Personenvervoer B.V. gehouden aandelen verkocht aan Willemsen-De Koning Groep B.V. De levering van die aandelen heeft op 15 januari 2015 plaatsgevonden. Op 13 mei 2015 is een addendum bij die overeenkomsten opgesteld, waarin is opgenomen dat partijen zijn overeengekomen dat de artikelen 3.1 en 3.2 van de overeenkomsten worden gewijzigd, in die zin dat de koopprijs niet langer gelijk is aan de intrinsieke waarde van de vennootschap per 1 mei 2015, maar aan de reële waarde van de vennootschap per 1 januari 2015 en zal worden voldaan zodra die reële waarde is bepaald, doch niet later dan op 30 juni 2015.
2.12.
Tijdens diverse overleggen in januari 2015 heeft Willemsen-De Koning te kennen gegeven dat zij uitsluitend tot het treffen van een betalingsregeling (inhoudende 40 maandelijkse termijnen van € 25.000,00) bereid is, als de provincie ongeveer € 2.300.000,00 van het totaalbedrag van € 3.300.000,00 (volgens Willemsen-De Koning bestaande uit € 2.430.000,00 dat als voorschot door de provincie is betaald voor de compensatie van verliezen en voor het overige bestaande uit een bedrag, met rente, aan verbeurde boetes wegens het niet nakomen van bepaalde eisen zoals weergegeven in het bestek) kwijtscheldt. Het overleg heeft niet tot een oplossing geleid.
2.13.
De heer [afdelingsmanager], afdelingsmanager Uitvoering Werken bij de provincie, heeft bij brief van 29 januari 2015 aan Willemsen-De Koning bericht dat de provincie de maandelijkse bevoorschotting van Willemsen-De Koning per 15 februari 2015 zal stopzetten.
2.14.
Bij brief van 5 februari 2015 heeft Willemsen-De Koning de provincie aangezegd dat het regiotaxivervoer per 11 februari 2015 zal worden gestaakt indien niet uiterlijk op 10 februari 2015 door de provincie de schriftelijke toezegging wordt gedaan dat:
  • de maandelijkse bevoorschotting van het vervoer tot 1 juli 2015 zal worden gecontinueerd,
  • tegen finale kwijting wordt ingestemd met een terugbetalingsregeling, waarbij Willemsen-De Koning vanaf 1 juli 2015 in 40 maandelijkse termijnen van € 25.000,00 een bedrag van € 1.000.000,00 terug zal betalen.
2.15.
Bij brief van 9 februari 2015 aan mevrouw [X], lid van de Gedeputeerde Staten van de provincie, heeft Willemsen-De Koning voornoemde aanzegging nogmaals herhaald.
2.16.
Gedeputeerde Staten hebben in hun vergadering van 10 februari 2015 besloten niet akkoord te gaan met het door Willemsen-De Koning gedane voorstel over een beperkte terugbetalingsregeling. Naar aanleiding van de aankondiging van Willemsen-De Koning om het vervoer te staken, heeft de provincie haar in kort geding gedagvaard.
2.17.
Bij kort gedingvonnis van 11 februari 2015 van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is Willemsen-De Koning bevolen met onmiddellijke ingang de verplichting uit artikel 3.1 van de vervoersovereenkomst, bestaande uit het verrichten van de in het bestek vermelde vervoersactiviteiten, te continueren en te blijven continueren tot 1 juli 2015, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per perceel voor iedere dag dat zij dit nalaat.
2.18.
Bij brief van 12 februari 2015 heeft de provincie Willemsen-De Koning in staat gesteld om de provincie uiterlijk 12 februari 2015 vóór 10:00 uur te berichten dat zij het vonnis van 11 februari 2015 zal respecteren, met ingang van 13 februari 2015 om 06:00 uur het vervoer weer zal starten en dit zal blijven uitvoeren tot 1 juli 2015. Willemsen-De Koning heeft de gevraagde toezegging niet gegeven. Daarop heeft de provincie het kort gedingvonnis van 11 februari 2015 aan Willemsen-De Koning laten betekenen.
2.19.
Op 13 februari 2015 heeft de rechtbank Gelderland het faillissement uitgesproken van Willemsen-De Konings dochtervennootschap Taxiservice Gelderland B.V., alsmede van vier dochtervennootschappen van Taxiservice Gelderland B.V., te weten Taxiservices De Achterhoek B.V., Taxiservices De Vallei B.V., Taxiservices Rivierenland B.V. en Taxiservices Stedendriehoek B.V.
2.20.
Bij brief van 13 februari 2015 heeft de provincie de vier met Willemsen-De Koning gesloten vervoersovereenkomsten met onmiddellijke ingang ontbonden. Tevens heeft zij Willemsen-De Koning aansprakelijk gesteld voor alle schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de beslissing van Willemsen-De Koning om de verplichtingen uit de vervoersovereenkomsten met ingang van 11 februari 2015 blijvend niet meer na te komen.
2.21.
Eveneens bij brief van 13 februari 2015 heeft de provincie de overbruggingsregeling met ingang van 13 februari 2015 beëindigd met een beroep op art. 8 van de overbruggingsregeling (inhoudende dat de betaalde voorschotbedragen in één keer dienen te worden terugbetaald).
2.22.
Bij brief van 17 februari 2015 heeft de provincie Willemsen-De Koning verzocht om binnen veertien dagen een bedrag van € 3.106.819,19 aan haar te betalen.
2.23.
Willemsen-De Koning is niet tot betaling overgegaan. Bij brief van 3 maart 2015 heeft zij gereageerd op de brieven van de provincie van 13 en 17 februari 2015.
2.24.
Op 6 maart 2015 hebben partijen telefonisch overleg gehad teneinde te bezien of zij tot afspraken konden komen. Dat bleek niet het geval.
2.25.
Bij brief van 10 maart 2015 heeft Willemsen-De Koning een betalingsregeling voorgesteld, die de provincie bij brief van 11 maart 2015 heeft afgewezen.
2.26.
Op 12 maart 2015 heeft de provincie ten laste van Willemsen-De Koning conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO Bank N.V., [Y] Vastgoed B.V., Willemsen-De Koning Touringcars B.V., Willemsen-De Koning Taxiservices Utrecht B.V., Donau Exploitatie B.V., Willemsen-De Koning Taxiservices B.V. en Willemsen-De Koning Personenvervoer B.V. Eveneens op 12 maart 2015 heeft de provincie ten laste van Willemsen-De Koning Taxiservices B.V. conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO Bank N.V., Willemsen-De Koning en Willemsen-De Koning Groep B.V. Uit de verstrekte derdenverklaringen is gebleken dat er tussen
Willemsen-De Koning Taxiservices B.V. en Willemsen-De Koning, tussen Willemsen-De Koning en Willemsen-De Koning Taxiservices B.V., tussen Willemsen-De Koning en Willemsen-De Koning Personenvervoer B.V. en tussen Willemsen-De Koning en Taxiservices Utrecht B.V. geen rechtsverhouding bestaat uit hoofde waarvan die derden een schuld hebben aan Willemsen-De Koning. Tussen Willemsen-De Koning en Donau Exploitatie B.V. bestaat een rekening courantverhouding van € 405.748,00 en tussen Willemsen-De Koning en Willemsen-De Koning Touringcars B.V. een rekening courantverhouding van € 679.075,00, maar deze vorderingen zijn verpand aan ABN AMRO. Bij brief van 9 april 2015 heeft ABN AMRO verklaard dat tussen Willemsen-De Koning en haar een rekening courantovereenkomst bestaat, dat Willemsen-De Koning een bedrag van ruim € 4.200.000,00 is verschuldigd aan ABN AMRO, dat de vorderingen van Willemsen-De Koning op de bank zijn verpand aan de bank en dat de debet- en creditsaldi zijn verrekend op het moment van beslaglegging.
2.27.
Bij brief van 13 maart 2015 heeft de provincie Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. gesommeerd om uiterlijk 20 maart 2015 een bedrag van € 2.491.606,35 aan haar te betalen. Dit bedrag betreft de aan Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. betaalde voorschotbedragen, vermeerderd met rente. Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. heeft niet aan deze sommatie voldaan.
2.28.
Omdat betaling door Willemsen-De Koning is uitgebleven, heeft de provincie
bij dagvaarding van 25 maart 2015 een bodemprocedure tegen Willemsen-De Koning en Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. aanhangig gemaakt bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (zaak- en rolnummer C/05/281022 / HA ZA 15-188) en gevorderd dat Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. en Willemsen-De Koning hoofdelijk worden veroordeeld om een bedrag van € 1.080.092,99 en een bedrag van € 1.350.000,00 (welke bedragen als voorschot door de provincie aan Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. zijn betaald) en Willemsen-De Koning een bedrag van € 608.372,33 (wegens verbeurde boetes) aan de provincie betalen. Tevens heeft de provincie gevorderd om Willemsen-De Koning en Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de beslissing van Willemsen-De Koning om de verplichtingen uit de vervoersovereenkomsten in de periode 11 februari 2015 tot en met 30 juni 2015 niet langer na te komen, welk bedrag is begroot op € 2.449.435,56, althans nader dient te worden opgemaakt bij staat.
In reconventie heeft Willemsen-De Koning gevorderd dat
- voor recht wordt verklaard dat de provincie tekort is geschoten in de nakoming van de vervoersovereenkomsten en de provincie uit dien hoofde wordt veroordeeld tot betaling van de geleden en nog te lijden schade begroot op € 3.345.854,00,
- voor recht wordt verklaard dat de provincie onrechtmatig heeft gehandeld jegens Willemsen-De Koning en de provincie uit dien hoofde wordt veroordeeld tot betaling van de geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat,
- de rechtbank de vervoersovereenkomsten met terugwerkende kracht vernietigt op grond van dwaling en de provincie wordt veroordeeld tot betaling van de werkelijke waarde van de door Willemsen-De Koning reeds geleverde prestaties ten bedrage van € 1.894.065,00,
- voor recht wordt verklaard dat uit de redelijk en billijkheid voortvloeit dat de provincie is gehouden de nadelige financiële gevolgen als gevolg van het tegenvallende vervoersvolume te neutraliseren,
- voor recht wordt verklaard dat de provincie is gehouden tot het in overleg treden met Willemsen-De Koning op grond van de afspraken zoals vastgelegd in het bestek en de vervoersovereenkomsten nu zich een negatieve afwijking van meer dan 20% heeft voorgedaan, voor recht wordt verklaard dat de boetes voor het overtreden van de duurzaamheidsverplichting onterecht zijn opgelegd en de provincie wordt veroordeeld tot betaling van € 23.088,00,
- voor recht wordt verklaard dat de boetes voor het niet behalen van de servicegraad onterecht zijn opgelegd en de provincie wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.108.663,42 en
- voor recht wordt verklaard dat de boetes voor 644 gegrond verklaarde klachten onterecht zijn opgelegd en de provincie wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 64.400,00.
2.29.
Hangende die bodemprocedure heeft de provincie bij incidentele vordering ex artikel 843a Rv gevorderd dat Willemsen-De Koning en Willemsen-De Koning Taxiservices B.V. afschriften verstrekken van, althans inzage geven in onder meer notariële aktes tot levering van aandelen in Willemsen-De Koning Taxiservices Utrecht B.V., in Willemsen-De Koning Personenvervoer B.V. en in Willemsen-De Koning Taxiservices B.V. door Willemsen-De Koning, alsook in de bijbehorende overeenkomsten tot koop en verkoop van die aandelen, en een pagina uit de jaarrekeningen van Willemsen-De Koning en Willemsen-De Koning Groep B.V. over 2014. De rechtbank heeft bij vonnis van 9 september 2015 het volgende overwogen en beslist:
3.1.
Wil een vordering ex art. 843a Rv toewijsbaar zijn, dan moet zij zich in ieder geval richten op ‘bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij (degene die de vordering instelt,
de rechtbank) of zijn rechtsvoorgangers partij zijn’.
3.2.
De vraag is allereerst of er sprake is van een rechtsbetrekking waarbij de Provincie Gelderland partij is. Aan deze eis is volgens de Provincie Gelderland reeds voldaan als de bescheiden relevant zijn voor de beoordeling van het geschil met het oog waarop verstrekking ervan wordt gevorderd. Deze opvatting acht de rechtbank met verweerders te ruim, maar hun stelling, die erop neer komt dat de rechtsbetrekking een overeenkomst zou moeten zijn waarbij de Provincie Gelderland partij is, is te eng.
3.3.
Ook de verbintenis uit onrechtmatige daad – en dat is uiteindelijk waar de Provincie Gelderland zich hier op beroept – kan echter een rechtsbetrekking zijn in de zin van art. 843a Rv, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis van het artikel (Parlementaire Geschiedenis Herziening van het Burgerlijk Procesrecht (…), Deventer, 2002, p. 554, aangehaald bij de verduidelijking van art. 843a Rv met de woorden ‘Onder “een rechtsbetrekking” worden alle burgerrechtelijke betrekkingen tussen private partijen verstaan. Daaronder vallen vanzelfsprekend overeenkomsten tussen partijen, maar ook verbintenissen uit ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling. De verbintenis uit onrechtmatige daad levert eveneens een rechtsbetrekking op’ (MvT wetsvoorstel 33079, p. 9)).
3.4.
Als Willemsen-de Koning en/of Willemsen-de Koning Taxiservices de Provincie Gelderland als schuldeiser hebben/heeft benadeeld door aandelen onder de prijs te verkopen onder de dreiging van de vorderingen van de Provincie Gelderland, dan hebben/heeft zij daarmee onrechtmatig jegens de Provincie Gelderland gehandeld, zo is de redenering van laatstgenoemde. De koopcontracten en overdrachtsaktes waarvan hier sprake is, zijn in dit verband onmiskenbaar bescheiden aangaande de rechtsbetrekking waarin de Provincie Gelderland partij is. Aan het vereiste van de rechtsbetrekking waarbij zij partij is, is dan ook volgens de rechtbank voldaan.
3.5.
Art. 843a Rv eist vervolgens dat degene die op grond van dit artikel afgifte van bescheiden vordert ‘daarbij rechtmatig belang’ heeft. Dit ligt volgens de Provincie Gelderland in de mogelijkheid maatregelen te treffen die haar benadeling door de aandelenoverdracht ongedaan maken, bijvoorbeeld een eiswijziging in de hoofdzaak. Dit is iets anders dan wat verweerders als ‘de enkele interesse in stukken’ aanduiden.
3.6.
De vrees van de Provincie Gelderland is niet uit de lucht gegrepen, gelet op het feit dat het de rechtbank ambtshalve bekend is – en dus ook advocaten bekend is – dat regelmatig vermogensverschuivingen, waaronder gerekend verkopen tegen een te lage prijs, plaatsvinden in het licht van dreigende betalingsverplichtingen tegenover schuldeisers. Een tegenvallende rechterlijke uitspraak is daarbij nogal eens de doorslaggevende reden om vermogensbestanddelen weg te sluizen. Door de onder 2.3 en 2.4 weergegeven feiten kan de vrees hiervoor bij de Provincie Gelderland gevoed zijn, waarmee uiteraard niet gezegd is dat er werkelijk sprake is van een onrechtmatig handelen jegens haar. De mededelingen van [Y] zijn op zichzelf onvoldoende om deze vrees te kunnen wegnemen.
3.7.
Het is gelet op de bedragen waarom het hier gaat, voor de Provincie Gelderland, zoals haar stellingen terecht impliceren, van groot belang de mogelijkheden tot betaling of verhaal niet te laten verdwijnen. Daarom heeft zij een rechtmatig belang bij de kennisneming van de stukken die haar inzicht kunnen geven in de rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad waarin zij mogelijk partij is.
3.8.
Afgifte van de bescheiden kan worden gevorderd van degene die ze tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Volgens de Provincie Gelderland heeft Willemsen-de Koning de bescheiden onder haar berusting omdat zij als verkoper van de aandelen verplicht is deze in haar administratie te houden. Tegenover haar kan de incidentele vordering dan ook worden toegewezen. Over de positie van Willemsen-de Koning Taxiservices laat de Provincie Gelderland zich in dit verband niet uit en hoewel zij in ieder geval de aktes waarbij zij partij is onder haar berusting zal hebben, ziet de rechtbank geen grond aanwezig ook haar te veroordelen tot afgifte hiervan.
3.9.
De incidentele vordering ligt op grond van het voorgaande in beginsel gereed voor toewijzing. Subsidiair verzoeken verweerders de rechtbank de Provincie Gelderland een geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 29 Rv op te leggen omdat de bescheiden vertrouwelijke bedrijfsinformatie bevatten. Dit verzoek acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Mogelijk, waarschijnlijk zelfs, heeft vertrouwelijke informatie binnen de groep ondernemingen waarin de aandelenoverdrachten plaatsvonden, een rol gespeeld bij de voorbereiding van de verkoop en overdracht van aandelen, maar het is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet waarschijnlijk dat deze in de koopaktes of de overdrachtsaktes is opgenomen.
3.10.
Verweerders verzetten zich tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis omdat hierdoor de mogelijkheid van hoger beroep illusoir gemaakt zou worden. Strikt genomen zou dit betekenen dat een vordering ex art. 843a Rv nooit toegewezen kan worden bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. De mogelijk bestaande onomkeerbaarheid van een uitspraak is echter op zichzelf geen grond om een uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Bovendien kan in deze zaak de voortgang van de hoofdzaak, die de rechtbank dient te bewaken, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad gediend zijn. De rechtbank zal dit incidentele vonnis dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
(…)

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
beveelt Willemsen-de Koning om binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis de Provincie Gelderland door middel van het verschaffen van volledig leesbare kopieën van de in de incidentele vordering onder 19 en 20 en in dit vonnis onder 2.2 bedoelde bescheiden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag – een gedeelte van een dag als een hele dag gerekend – dat aan dit bevel niet geheel en volledig wordt voldaan, tot een maximum van € 4.000.000,00,
(…)
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.4.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad,
2.30.
Willemsen-De Koning heeft aan het vonnis voldaan, maar de provincie heeft zich bij brief van 4 november 2015 op het standpunt gesteld dat zij op grond van de verstrekte stukken niet kan vaststellen of in verband met de overdracht van de aandelen een reële waarde is betaald en heeft verzocht om de waarderingsrapporten aan haar te verstrekken.
Tevens heeft de provincie de vernietigbaarheid ingeroepen van de overdrachten door Willemsen-De Koning van de aandelen in Willemsen-De Koning Personenvervoer B.V. en Willemsen-De Koning Taxiservices B.V. aan Willemsen-De Koning Groep B.V.
2.31.
Bij brief van 16 november 2015 heeft Willemsen-De Koning de provincie bericht dat niet is voldaan aan de vereisten zoals gesteld in artikel 3:45 BW, dat de provincie niet is benadeeld door de transacties, dat er een waarderingsrapport bestaat, maar dat Willemsen-De Koning niet gehouden is dit over te leggen.
2.32.
Op 12 april 2016 heeft Willemsen-De Koning de door haar gehouden aandelen in Willemsen-De Koning Airportservice B.V. verkocht en geleverd aan Willemsen-De Koning Groep B.V.
2.33.
Bij vonnis van 3 augustus 2016 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem,
- Willemsen-De Koning veroordeeld om aan de provincie te betalen een bedrag van € 1.080.092,99 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW,
- Willemsen-De Koning en Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. hoofdelijk veroordeeld om aan de provincie te betalen een bedrag van € 1.350.000,00, vermeerderd met de samengestelde rente overeenkomstig IBOR te vermeerderen met een opslag van 1000 basispunten voor zover het Willemsen-De Koning betreft, en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW voor zover het Willemsen-De Koning Taxiservices Gelderland B.V. betreft,
- Willemsen-De Koning veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 608.372,33, vermeerderd met 6% btw voor de opgelegde boetes ten aanzien van de (eisen omtrent) duurzaamheid en de beperkte inzet van de lagevloer minibus,
- Willemsen-De Koning veroordeeld tot betaling van een bedrag, nader op te maken bij staat, voor de geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de beslissing van Willemsen-De Koning om de verplichtingen uit de vervoersovereenkomsten in de periode 11 februari 2015 tot en met 30 juni 2015 blijvend niet meer na te komen.
Het vonnis is ten aanzien van deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De reconventionele vorderingen van Willemsen-De Koning zijn afgewezen. De door Willemsen-De Koning ingestelde incidentele vordering strekkende tot het verstrekken van afschriften van bescheiden (rittenbakken en vervoersovereenkomsten met derden voor het WMO- en OV-vervoer over de periode van februari tot en met juni 2015) is afgewezen.
2.34.
Bij brief van 31 augustus 2016 heeft de provincie Willemsen-De Koning gesommeerd om aan haar binnen veertien dagen een bedrag van in totaal € 3.415.189,72 te betalen, om informatie te verstrekken over haar inkomens- en vermogenspositie en de voor verhaal vatbare goederen van Willemsen-De Koning, alsook om informatie te verstrekken om de provincie in staat te stellen te beoordelen of zij is benadeeld als gevolg van het verkopen van de verschillende aandelen.
2.35.
De advocaat van Willemsen-De Koning heeft contact opgenomen met de provincie voor overleg, maar daartoe is de provincie niet langer bereid.
2.36.
Willemsen-De Koning heeft het aan de provincie verschuldigde bedrag niet voldaan en heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 3 augustus 2016.

3.Het geschil

3.1.
De provincie vordert dat de voorzieningenrechter
1. Willemsen-De Koning veroordeelt om binnen een termijn van twee weken te
rekenen vanaf de datum van betekening van dit vonnis:
( a) opgave te doen aan de provincie van alle debiteuren, met naam, adres, grondslag en
hoogte van de vordering en de bankrekening waarop is of moet worden betaald. Onder
debiteuren worden uitdrukkelijk ook begrepen bestuurders, gewezen bestuurders,
aandeelhouders, voormalig aandeelhouders en verbonden vennootschappen van Willemsen
De Koning, alsmede alle vennootschappen waarvan de aandelen geheel of gedeeltelijk direct
of indirect worden gehouden door de heer [Y]. Voor zover sprake is van
bestaande rechtsverhoudingen met debiteuren die voor Willemsen-De Koning leiden tot
periodieke inkomsten, dient tevens opgave te worden gedaan per welke tijdseenheid (maand, kwartaal etc.) de betreffende debiteur welk bedrag aan Willemsen-De Koning verschuldigd is,
( b) opgave te doen van de bedrijfsinventaris van Willemsen-De Koning per datum opgave
onder vermelding van de waarde daarvan per die datum,
( c) opgave te doen van de voorraden van Willemsen-De Koning per datum opgave onder vermelding van de waarde daarvan per die datum,
( d) afschrift te verstrekken van alle per datum opgave met de ABN AMRO en (eventueel) andere banken gesloten (krediet)overeenkomsten waarbij Willemsen-De Koning (al dan niet als derde) partij is,
( e) afschrift te verstrekken van alle akten waarbij door Willemsen-De Koning goederen in
pand zijn gegeven aan ABN AMRO of enige andere derde, onder in voorkomend geval
verstrekking van de in het kader van die pandakten opgemaakte pandlijsten,
( f) gespecificeerd opgave te doen van alle overige (niet onder a-e begrepen) goederen
waarop verhaal door de provincie mogelijk is, waaronder saldi bij enige in Nederland of het
buitenland gevestigde bank met vermelding bij elk saldo afzonderlijk van het
rekeningnummer en de bank (naam en adres) waar de rekening gehouden wordt, alle
deelnemingen van Willemsen-De Koning in Nederlandse en buitenlandse vennootschappen,
onroerende en roerende zaken, effecten en andere vorderingsrechten enzovoort steeds
onder vermelding van de plaats waar deze goederen zich bevinden,
( g) eigendomsbewijzen, rekeningafschriften en andere stukken te verstrekken waaruit de
gerechtigdheid van Willemsen-De Koning tot de onder (a) tot en met (f) bedoelde
vermogensbestanddelen blijkt dan wel waardoor deze vermogensbestanddelen
geïdentificeerd kunnen worden,
( h) de waarderingsrapporten te verstrekken met betrekking tot de bepaling van de koopprijs
van de door Willemsen-De Koning aan Willemsen-De Koning Groep B.V. verkochte en
geleverde aandelen in Willemsen-De Koning Personenvervoer B.V., Willemsen-De Koning
Taxiservices B.V. en Willemsen-De Koning Taxiservices Utrecht B.V.,
( i) onderbouwd met schriftelijke stukken, waaronder in ieder geval alle
bankrekeningafschriften over de periode van 22 mei 2015 tot het moment waarop aan deze
veroordeling wordt voldaan, aan te tonen dat en globaal hoe de door Willemsen-De Koning
in verband met de verkoop en levering van de onder (h) bedoelde aandelen ontvangen
koopprijs ten behoeve van de lopende exploitatie is aangewend, en wel zodanig dat
daarmee is uitgesloten dat dit bedrag op enigerlei wijze binnen of buiten de onderneming
van Willemsen-De Koning beschikbaar is,
( j) de notariële akte tot levering van de aandelen in Willemsen-De Koning Airportservice B.V. te verstrekken,
( k) de overeenkomst tot koop en verkoop door Willemsen-De Koning van de aandelen in
Willemsen-De Koning Airportservice B.V te verstrekken,
( l) het waarderingsrapport te verstrekken met betrekking tot de bepaling van de koopprijs
van de door Willemsen-De Koning aan Willemsen-De Koning Groep BV. verkochte en
geleverde aandelen in Willemsen-De Koning Airportservice BV.,
( m) onderbouwd met schriftelijke stukken, waaronder in ieder geval alle
bankrekeningafschriften over de periode van 12 april 2016 tot het moment waarop aan deze
veroordeling wordt voldaan, aan te tonen dat en globaal hoe de door Willemsen-De Koning
in verband met de verkoop en levering van de onder (j) bedoelde aandelen ontvangen
koopprijs ten behoeve van de lopende exploitatie is aangewend, en wel zodanig dat
daarmee is uitgesloten dat dit bedrag op enigerlei wijze binnen of buiten de onderneming
van Willemsen-De Koning beschikbaar is.
II. Willemsen-De Koning veroordeelt om aan de provincie een dwangsom te betalen van
€ 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet — volledig heeft voldaan aan
de verplichtingen als bedoeld onder (a) tot en met (m), tot een maximum van
€ 3.415.189,72 is bereikt,
-
III. Willemsen-De Koning veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf twee weken van de uitspraak van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling en veroordeling van Willemsen-De Koning in de na dit vonnis ontstane kosten aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Willemsen-De Koning niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van de betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
3.2.
Willemsen-De Koning voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van de provincie bestaan uit twee onderdelen. In de eerste plaats wenst de provincie inlichtingen van Willemsen-De Koning omtrent voor verhaal vatbare goederen met het oog op verhaal voor haar vordering op Willemsen-De Koning op grond van het vonnis van 3 augustus 2016 waarbij Willemsen-De Koning tot betaling van een bedrag van in totaal € 3.415.189,72 (incl. wettelijke rente) aan de provincie is veroordeeld. In de tweede plaats wenst de provincie overlegging van stukken die een licht kunnen werpen op de verkopen en leveringen door Willemsen-De Koning aan derden van aandelen in diverse dochtervennootschappen waardoor mogelijk benadeling van de provincie als schuldeiser heeft plaatsgevonden in verband waarmee de provincie de vernietigbaarheid van deze aandelenoverdrachten heeft ingeroepen. Beide onderdelen van de vordering komen hierna afzonderlijk aan de orde. Voor beide onderdelen geldt dat de provincie daarbij een voldoende spoedeisend belang heeft. De pogingen van de provincie om het hiervoor genoemde vonnis ten uitvoer te leggen, hebben tot op heden niets opgeleverd. Uitstel van het verkrijgen van inlichtingen omtrent voor verhaal vatbare goederen brengt het risico met zich dat de vermogenspositie van Willemsen-De Koning intussen verslechtert, hetzij door bedrijfseconomische omstandigheden, hetzij doordat Willemsen-De Koning goederen aan verhaal voor de vordering van de provincie zou kunnen onttrekken of aanwezige middelen zou kunnen aanwenden voor de voldoening van andere crediteuren van gelijke rang als de provincie. Gezien de verkopen van de aandelen in de groepsmaatschappijen die hebben plaatsgevonden, is zo’n scenario niet denkbeeldig. Voor zover zich daardoor een benadeling heeft voorgedaan, heeft de provincie er belang bij dat zij die op korte termijn kan doen terugdraaien.
4.2.
Wat betreft het eerste onderdeel van de vordering moet het volgende worden voorop gesteld. Een schuldenaar is in beginsel verplicht een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen. Die verplichting gaat echter niet zover dat de schuldenaar door het overleggen van bescheiden in feite rekening en verantwoording moet afleggen omtrent zijn financiële handel en wandel (HR 20 september 1991, NJ 1992/552). Uit dit laatste volgt niet dat de schuldenaar niet tot het verschaffen van bescheiden gehouden kan zijn ter voldoening aan zijn inlichtingenplicht. Hoever de verplichting tot het geven van inlichtingen en het verstrekken van bescheiden gaat zal per geval moeten worden bepaald.
4.3.
Geconstateerd moet worden dat het vonnis waarbij Willemsen-De Koning in de bodemprocedure is veroordeeld tot betaling van € 3.415.189,72 uitvoerbaar bij voorraad is. Niettegenstaande het hoger beroep dat Willemsen-De Koning daartegen heeft ingesteld, kan het vonnis ten uitvoer worden gelegd, behoudens voor zover dat misbruik van bevoegdheid zou opleveren, bijvoorbeeld omdat het op een klaarblijkelijke feitelijke of juridische fout zou berusten. Daaromtrent is niets gesteld. Voor het overige kan de juistheid van het vonnis in deze procedure niet ter discussie staan en kan evenmin worden vooruitgelopen op de kans van slagen van het hoger beroep. Dit vonnis staat overigens niet los van het eerdere vonnis van 17 december 2014 van deze rechtbank waarbij de vordering tot schadevergoeding van Willemsen-De Koning is afgewezen en waartegen eveneens hoger beroep is ingesteld en waarin het pleidooi bij het gerechtshof alhier op 1 december 2016 zal plaatsvinden. Voor dat vonnis geldt echter hetzelfde, te weten dat de juistheid daarvan in dit kort geding niet ter discussie kan staan. Ter zitting is gebleken dat de bestuurder/aandeelhouder van Willemsen-De Koning, de heer [Y], het geheel oneens is met dit laatste vonnis. Mogelijk is hij het terecht oneens met de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding, maar daarover zal in hoger beroep moeten worden geoordeeld. Zolang het hof niet anders heeft geoordeeld, moet van het vonnis van de rechtbank worden uitgegaan. Dat volgt nu eenmaal uit de geldende rechtsregels. Uitgaande van dit een en ander moet worden beoordeeld of en in hoeverre Willemsen-De Koning inlichtingen en bescheiden moet verstrekken aangaande haar vermogenspositie in verband met verhaal voor de vordering die bij vonnis van 3 augustus 2016 is toegewezen.
4.4.
De provincie heeft in de eerste plaats gesteld dat uit de slotbalans per 31 december 2014 blijkt dat tot het vermogen van Willemsen-De Koning vorderingen op debiteuren en groepsmaatschappen behoren tot een totaal beloop van € 6.828.542,-. Volgens Willemsen-De Koning zijn al deze vorderingen aan de ABN AMRO Bank en ABN AMRO Lease verpand. De provincie heeft daartegenover aangevoerd dat daarmee nog niet gezegd is dat er na uitwinning van de pandrechten en voldoening van ABN AMRO geen vorderingen meer overblijven waarop zij verhaal zou kunnen nemen. Hetgeen de provincie daaromtrent in de dagvaarding heeft gesteld, is ter zitting namens Willemsen-De Koning niet weersproken. Kort gezegd komt dat erop neer dat uit de verklaringen van ABN AMRO na beslaglegging is gebleken dat ABN AMRO tegoeden van Willemsen-De Koning heeft verrekend met vorderingen die ABN AMRO op Willemsen-De Koning heeft, waarna ABN AMRO per saldo circa € 2.197.000,- te vorderen overhield. Het is bij deze stand van zaken heel wel denkbaar dat vorderingen op debiteuren en groepsmaatschappijen nog (ruim) mogelijkheden voor verhaal zouden kunnen opleveren voor de vordering van de provincie. De provincie heeft daarom enerzijds belang bij informatie omtrent die debiteuren en groepsmaatschappen en anderzijds bij gegevens waaruit blijkt hoeveel ABN AMRO precies uit hoofde van uitstaande kredieten van de Willemsen-De Koning te vorderen heeft en/of in hoeverre Willemsen-De Koning goederen heeft verpand tot zekerheid voor eigen schulden of schulden van derden. Daarnaast heeft de provincie belang bij informatie over de bedrijfsinventaris en de voorraden (waarbij het zoals ter zitting bleek gaat om de voorraad brandstoffen) en de waarde daarvan met het oog op verhaal. Ten slotte heeft de provincie eveneens belang bij opgave van hetgeen Willemsen-De Koning verder aan goederen heeft. Het doen van opgave van dit een en ander en het verstrekken van gegevens daaromtrent gaat niet het kader te buiten van waartoe Willemsen-De Koning gehouden kan zijn. Hetgeen de provincie in dit verband onder a t/m g vordert, ziet op het verschaffen van concrete informatie onderbouwd met concrete stukken ten aanzien van voor verhaal vatbare goederen. Die vordering gaat niet verder dan dat en komt niet neer op het doen van rekening en verantwoording en/of een algehele openlegging van de administratie. In beginsel is het gevorderde daarmee toewijsbaar. Hoewel het mogelijk is dat Willemsen-De Koning de pandaktes thans niet in haar bezit heeft, moet worden aangenomen dat zij in staat is afschriften daarvan binnen de hierna te bepalen termijn waarbinnen zij de provincie de informatie moet verschaffen van de bank te verkrijgen. Hierna zal nog aan de orde komen in hoeverre vertrouwelijkheid van de gevraagde gegevens en/of bescheiden aan de toewijsbaarheid in de weg staat.
4.5.
Het tweede gedeelte van de vordering is gebaseerd op art. 843a Rv. In het incidentele vonnis van 9 september 2015 van deze rechtbank in de bodemprocedure is reeds gemotiveerd dat en waarom Willemsen-De Koning op grond van deze bepaling gehouden was de toen gevraagde informatie met betrekking tot de aandelenvervreemdingen te verstrekken. De voorzieningenrechter ziet in dit kort geding geen aanleiding voor een ander oordeel. De provincie is partij bij een rechtsbetrekking, te weten de door haar ingeroepen vernietigbaarheid van de aandelentransacties wegens benadeling en het mogelijk onrechtmatig handelen van Willemsen-De Koning dienaangaande. De bescheiden waarom de provincie vraagt zijn voldoende bepaald, ook voor zover het niet om exact aangeduide stukken gaat. Dat laatste is immers niet vereist. Voldoende is dat de gevorderde stukken betrekking hebben op een onderwerp dat nauwkeurig is afgebakend en er een redelijke grond is om aan te nemen dat de stukken bestaan (HR 26 oktober 2012 ECLI:NL:HR:2012:BW9244, NJ 2013/220). De gevorderde stukken onder i en m voldoen aan die eis. Het is duidelijk dat het om stukken gaat waaruit blijkt wat er met de ontvangen prijs voor de aandelen is gebeurd. De provincie heeft er een rechtmatig belang bij met het oog op de door haar ingeroepen vernietigbaarheid van de aandelentransacties om aan de hand van de door haar verlangde bescheiden te kunnen vaststellen of sprake is geweest van benadeling. Het gewicht van dat belang berust mede daarop dat de vervreemding van aandelen in groepsmaatschappijen recentelijk heeft plaatsgevonden voor en na het verkrijgen van een executoriale titel door de provincie en dat er aanwijzingen zijn dat de prijs waarvoor die aandelen zijn vervreemd later is bijgesteld. Dit een en ander biedt grond voor de mogelijkheid dat Willemsen-De Koning doende is geweest vermogen aan verhaal te onttrekken of bepaalde (concurrente) crediteuren te voldoen boven anderen. Het is niet gezegd dat dit zo is, maar de vordering van de provincie strekt er juist toe vast te kunnen stellen of van een dergelijke benadeling sprake is geweest. Op grond van dit een en ander zijn in beginsel ook de vorderingen onder h t/m m toewijsbaar, behoudens voor zover de vertrouwelijkheid van de gevraagde informatie daaraan in de weg zou staan.
4.6.
Omtrent dat laatste heeft Willemsen-de Koning zich erop beroepen dat alle informatie waar de provincie om vraagt, zowel in verband met de inlichtingenplicht als op grond van art. 843a Rv, vertrouwelijk is. Op zichzelf zou de vertrouwelijkheid van informatie aan een verplichting tot verstrekking daarvan in de weg kunnen staan. Willemsen-De Koning heeft zich er vooral op beroepen dat de gevraagde gegevens bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie betreffen. Welke risico’s zich concreet zouden kunnen voordoen waardoor Willemsen-De Koning nadeel in haar bedrijfsvoering door derden zou kunnen worden toegebracht indien de informatie wordt prijsgegeven, heeft zij niet duidelijk kunnen maken toen daarnaar ter zitting ten aanzien van elk onderdeel van de vordering is gevraagd. Hoewel op zichzelf begrijpelijk is dat Willemsen-De Koning informatie over haar bedrijf liever niet wil prijsgegeven, valt ten aanzien van de gevraagde informatie zonder nadere toelichting niet in te zien dat en waarom concurrenten van Willemsen-De Koning daarvan ten nadele van Willemsen-De Koning in de concurrentiestrijd gebruik zouden kunnen maken. Daarbij komt dat de informatie aan de provincie, die geen concurrent is, moet worden verstrekt en niet in de openbaarheid wordt gebracht. Van de provincie mag worden verwacht dat zij prudent met de verkregen informatie omgaat voor het doel waarvoor zij die heeft gekregen. Dat is ter zitting ook namens de provincie bevestigd. De enige kans dat de informatie in de openbaarheid zou komen is via een WOB-verzoek van een derde. Namens de provincie is echter uiteengezet dat zij in geval van zo’n verzoek Willemsen-De Koning op grond van de WOB in de gelegenheid zal stellen een zienswijze in te dienen, waarna Willemsen-De Koning zo nodig een voorlopige voorziening tegen afgifte zou kunnen vragen bij de bestuursrechter. De voorzieningenrechter vindt het op deze gronden niet aannemelijk dat zich zwaarwegende bezwaren tegen verstrekking van de gevraagde informatie verzetten.
4.7.
Voor het subsidiair gevorderde mededelingenverbod op grond van art. 29 Rv is geen grond. Deze bepaling heeft betrekking op de inhoud van processtukken en mededelingen die bij een mondelinge behandeling zijn gedaan. Daar gaat het hier niet om. Het gaat juist om informatie die Willemsen-De Koning krachtens het ten deze te wijze vonnis aan de provincie moet verstrekken. Daarop ziet art. 29 Rv niet. Afgezien daarvan volgt uit het voorgaande dat de vertrouwelijkheid van de informatie niet aan de verplichting tot verstrekking daarvan in de weg staat.
4.8.
Willemsen-De Koning heeft zich bij herhaling, ook ter zitting, erop beroepen dat de provincie niet bereid is het gesprek met haar aan te gaan over een oplossing, maar haar slechts langs de weg van procedures vervolgt, waarbij degene die over het meeste geld beschikt en de knapste advocaat heeft, wint. Dat standpunt houdt er echter geen rekening mee dat op de provincie een plicht rust om rechtsregels op het gebied van aanbestedingsrecht en verboden staatssteun in acht te nemen. Daarbij heeft zij niet alleen met belangen van Willemsen-De Koning rekening te houden, maar ook met belangen van anderen en met het algemeen belang. Het is vanuit dat oogpunt begrijpelijk dat de provincie zich ervan wenst te vergewissen of terugbetaling kan worden verkregen van de bedragen waarmee zij -bij de huidige stand van zaken in de procedures- onverschuldigd heeft gesubsidieerd. Er is op voorhand geen aanleiding om aan te nemen dat de provincie misbruik maakt van haar bevoegdheid om verstrekking van informatie daarvoor te verlangen. De provincie hoeft geen genoegen te nemen met alleen een door Willemsen-De Koning aangeboden accountantsonderzoek. Dat alles laat onverlet dat van de provincie wel mag worden verwacht dat zij welwillend blijft staan tegenover verzoeken van Willemsen-De Koning voor gesprekken over een regeling van de geschillen binnen de grenzen van het mogelijke. Anderzijds mag van Willemsen-De Koning ook worden verwacht dat zij binnen de grenzen van haar mogelijkheden loyaal tracht na te leven waartoe zij op grond van overeenkomsten met de provincie en vonnissen van deze rechtbank is verplicht.
4.9.
De provincie heeft gevorderd Willemsen-De Koning te veroordelen om binnen een termijn van twee weken na betekening van het vonnis de informatie te verstrekken. Die termijn moet voldoende worden geacht voor Willemsen-De Koning om aan de veroordeling te kunnen voldoen. In aanmerking genomen dat Willemsen-De Koning tot op heden niet bereid is geweest vrijwillig de gevraagde informatie te verstrekken, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een dwangsom aan de veroordeling te verbinden. Die zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna weer te geven.
4.10.
Willemsen-De Koning zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de provincie worden begroot op:
- dagvaarding € 83,55
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.518,55
4.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Willemsen-De Koning om binnen twee weken na betekening van dit vonnis:
( a) opgave te doen aan de provincie van alle debiteuren, met naam, adres, grondslag en
hoogte van de vordering en de bankrekening waarop is of moet worden betaald, waarbij onder debiteuren ook worden begrepen bestuurders, gewezen bestuurders, aandeelhouders, voormalig aandeelhouders en verbonden vennootschappen van Willemsen-De Koning, alsmede alle vennootschappen waarvan de aandelen geheel of gedeeltelijk direct
of indirect worden gehouden door de heer [Y], en voor zover sprake is van
bestaande rechtsverhoudingen met debiteuren die voor Willemsen-De Koning leiden tot
periodieke inkomsten, dient tevens opgave te worden gedaan per welke tijdseenheid
(maand, kwartaal etc.) de betreffende debiteur welk bedrag aan Willemsen-De Koning
verschuldigd is,
( b) opgave te doen van de bedrijfsinventaris van Willemsen-De Koning per datum opgave
onder vermelding van de waarde daarvan per die datum,
( c) opgave te doen van de voorraden van Willemsen-De Koning per datum opgave onder vermelding van de waarde daarvan per die datum,
( d) afschrift te verstrekken van alle per datum opgave met de ABN AMRO Bank en (eventueel) andere banken gesloten (krediet)overeenkomsten waarbij Willemsen-De Koning (al dan niet als derde) partij is,
( e) afschrift te verstrekken van alle akten waarbij door Willemsen-De Koning goederen in
pand zijn gegeven aan ABN AMRO Bank of enige andere derde, onder in voorkomend geval verstrekking van de in het kader van die pandakten opgemaakte pandlijsten,
( f) gespecificeerd opgave te doen van alle overige (niet onder a-e begrepen) goederen
waarop verhaal door de provincie mogelijk is, waaronder saldi bij enige in Nederland of het
buitenland gevestigde bank met vermelding bij elk saldo afzonderlijk van het
rekeningnummer en de bank (naam en adres) waar de rekening gehouden wordt, alle
deelnemingen van Willemsen-De Koning in Nederlandse en buitenlandse vennootschappen,
onroerende en roerende zaken, effecten en andere vorderingsrechten steeds onder vermelding van de plaats waar deze goederen zich bevinden,
( g) eigendomsbewijzen, rekeningafschriften en andere stukken te verstrekken waaruit de
gerechtigdheid van Willemsen-De Koning tot de onder (a) tot en met (f) bedoelde
vermogensbestanddelen blijkt dan wel waardoor deze vermogensbestanddelen
geïdentificeerd kunnen worden,
( h) de waarderingsrapporten te verstrekken met betrekking tot de bepaling van de koopprijs
van de door Willemsen-De Koning aan Willemsen-De Koning Groep B.V. verkochte en
geleverde aandelen in Willemsen-de Koning Personenvervoer B.V., Willemsen-de Koning
Taxiservices B.V. en Willemsen-de Koning Taxiservices Utrecht B.V.,
( i) onderbouwd met schriftelijke stukken, waaronder in ieder geval alle
bankrekeningafschriften over de periode van 22 mei 2015 tot het moment waarop aan deze
veroordeling wordt voldaan, aan te tonen dat en globaal hoe de door Willemsen-De Koning
in verband met de verkoop en levering van de onder (h) bedoelde aandelen ontvangen
koopprijs ten behoeve van de lopende exploitatie is aangewend, en wel zodanig dat
daarmee is uitgesloten dat dit bedrag op enigerlei wijze binnen of buiten de onderneming
van Willemsen-De Koning beschikbaar is,
( j) de notariële akte tot levering van de aandelen in Willemsen-De Koning Airportservice B.V. te verstrekken,
( k) de overeenkomst tot koop en verkoop door Willemsen-De Koning van de aandelen in
Willemsen-de Koning Airportservice B.V te verstrekken,
( l) het waarderingsrapport te verstrekken met betrekking tot de bepaling van de koopprijs
van de door Willemsen-De Koning aan Willemsen-De Koning Groep BV. verkochte en
geleverde aandelen in Willemsen-de Koning Airportservice BV.,
( m) onderbouwd met schriftelijke stukken, waaronder in ieder geval alle
bankrekeningafschriften over de periode van 12 april 2016 tot het moment waarop aan deze
veroordeling wordt voldaan, aan te tonen dat en globaal hoe de door Willemsen-De Koning
in verband met de verkoop en levering van de onder (j) bedoelde aandelen ontvangen
koopprijs ten behoeve van de lopende exploitatie is aangewend, en wel zodanig dat
daarmee is uitgesloten dat dit bedrag op enigerlei wijze binnen of buiten de onderneming
van Willemsen-De Koning beschikbaar is,
5.2.
veroordeelt Willemsen-De Koning om aan de provincie een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan een van de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordelingen (a t/m m) voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt Willemsen-De Koning in de proceskosten, aan de zijde van de provincie tot op heden begroot op € 1.518,55, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Willemsen-De Koning in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Willemsen-De Koning niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 2 december 2016.