1.2Hangende de beroepsprocedure bij deze rechtbank hebben partijen een vaststellingovereenkomst gesloten, met de ondertekening waarvan eiseres heeft verzocht om eervol ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en op basis waarvan verweerder eiseres een stimuleringspremie heeft toegekend ter hoogte van € 8.937,44. Met ingang van 1 april 2015 heeft verweerder eiseres eervol ontslag verleend. In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen elkaar over en weer finale kwijting verleend.
2. Met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst bestaat niet langer belang bij de beoordeling van het geschil inzake de niet-plaatsing. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit, voor zover inhoudende handhaving van het primaire besluit tot niet-plaatsing, zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Gebleken is dat partijen hebben beoogd het beroep voor zover betrekking hebbend op het functieonderhoud niet onder de finale kwijting als verleend in de vaststellingsovereenkomst te begrijpen. Gelet hierop zal de rechtbank tot beoordeling van het daarop betrekking hebbende geschil overgaan.
4. Vooreerst oordeelt de rechtbank dat de e-mail van 20 mei 2014 dient te worden aangemerkt als het primaire besluit waarbij het verzoek om functieonderhoud is afgewezen. Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt, waarna verweerder de beslissing heeft gehandhaafd in het bestreden besluit.
5. Aan het bestreden besluit heeft verweerder, voor zover thans van belang, onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de Bezwarencommissie personele aangelegenheden infrastructuur en milieu ten grondslag gelegd dat er geen reden is om middels achterstallig onderhoud een andere uitgangspositie aan eiseres toe te kennen, omdat eiseres niet voldeed aan alle vereisten, nu zij haar werkzaamheden uitgaande van haar eigen verklaringen niet heeft aangevangen vóór juli 2011.
6. Eiseres heeft in beroep ten aanzien van het functieonderhoud betoogd dat haar uitgangspositie niet formeel aan haar is voorgelegd. Voorst heeft zij betoogd dat zij eerst in 2014 bekend is geraakt met het Rapport onderzoek functies managementassistenten van 18 december 2010. Zou eiseres eerder van de functieherwaardering op de hoogte zijn geraakt, dan zou zij hebben geageerd tegen het indelingsbesluit uit 2011 en het toedelingsbesluit uit 2013. Eiseres is van mening dat zij op de peildatum 1 juli 2011 voldeed aan de voorwaarden, zodat haar uitgangspositie had moeten worden aangepast op grond van het Organisatie Plan Rijkswaterstaat 2015. De pool van managementondersteuners, de zogenaamde “Maspool”, bestaat pas vanaf 1 september 2013, hetgeen zijdens verweerder op de hoorzitting van 13 oktober 2013 is bevestigd. Eiseres kon derhalve, net als de andere managementondersteuners, niet op de peildatum 1 juli 2011 voldoen aan de voorwaarden van deelname aan een pool.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het indelingsbesluit uit 2011 en het toedelingsbesluit van 2013 waarin haar uitgangspositie is opgenomen, zodat deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn. In februari 2014 heeft eiseres voor het eerst mondeling verzocht om functieonderhoud en dit verzoek gebaseerd op de omstandigheid dat zij eerst in 2014 bekend is geraakt met het Rapport onderzoek functies managementassistenten.
8. Gelet op de in rechte onaantastbaarheid van de voornoemde besluiten uit 2011 en 2013 is de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE0650, van oordeel dat het verzoek van eiseres van 14 februari 2014 om functieonderhoud per -zoals zij ter zitting heeft aangegeven- 2011, dient te berusten op nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom moet de vraag beantwoord worden of het Rapport onderzoek functies managementassistenten, waarvan eiseres heeft gesteld dat zij eerst in 2014 daarvan op de hoogte is geraakt, in dit verband als novum kan worden aangemerkt 9. De rechtbank stelt vast dat het Rapport onderzoek functies managementassistenten is afgesloten met een aantal adviezen. De rechtbank stelt voorts vast dat het bestuur van Rijkswaterstaat in mei 2011 (onder andere en voor zover hier van belang) heeft besloten het merendeel van deze adviezen c.q. aanbevelingen over te nemen en heeft besloten tot een terugwerkende kracht daarvan tot 1 januari 2011.
10. Ter zitting zijn de gemachtigden van verweerder er niet in geslaagd opheldering te verschaffen over de vraag of het rapport is gepubliceerd en, indien dat het geval is, op welk moment dat heeft plaatsgevonden en op welke wijze. De rechtbank is van oordeel dat het niet kunnen verschaffen van duidelijkheid op deze punten voor rekening van verweerder dient te komen. Dit in acht nemende is de rechtbank van oordeel dat zij geen aanknopingspunten heeft om te twijfelen aan de stelling van eiseres dat zij eerst in 2014 met het bestaan van het rapport en in de inhoud ervan bekend is geraakt. De rechtbank zal het rapport derhalve in dit geval aanmerken als een nieuw gebleken feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
11. Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of dit nieuw gebleken feit tot een andere uitkomst leidt, in die zin dat tot inwilliging van het verzoek om functieonderhoud moet worden overgegaan en vanaf wanneer.
12. In dit verband is van belang dat in het rapport, in advies 6, wordt geadviseerd om de managementassistenten van de directeuren en de hoofdingenieur-directeur (HID) op schaal 7 te waarderen indien zij aan een samenwerkingsverband deelnemen waarbij zij elkaar volledig moeten kunnen vervangen.
13. Tussen partijen is niet in geschil dat (eerst) in september 2013 een pool van managementondersteuners is ingesteld. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat de pool is opgericht in het kader van de reorganisatie met de bedoeling om het werk anders te organiseren en dit werk met minder mensen uit te voeren.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, nu een pool van managementondersteuners in de periode van 2011 tot september 2013 ontbrak, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er in die periode sprake was van een volledige onderlinge uitwisselbaarheid van eiseres met haar collega-managementondersteuners van andere directeuren en dat zij daarmee voldeed aan de vereisten om in aanmerking te komen voor functieonderhoud. De stelling van eiseres tijdens de hoorzitting dat zij van het begin af aan tot september 2013 haar collega, de managementondersteuner van de directeur Wegen en Verkeer/Netwerk Management verving en vice versa, is in dit kader onvoldoende. Eiseres had deze stelling dienen te onderbouwen, te meer nu verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in de periode van 2011 tot 2014 voor één directeur heeft gewerkt, en nu enkel op basis van deze stelling volledige uitwisselbaarheid met alle collega-managementondersteuners niet kan worden aangenomen dan wel aannemelijk kan worden geacht. Dit in aanmerking nemende kan het Rapport niet tot inwilliging van het verzoek om functieonderhoud over de periode 2011 tot september 2013 leiden. Mitsdien is er geen aanleiding om terug te komen op het indelingsbesluit uit 2011 en het toedelingsbesluit uit 2013 en is het verzoek om functieonderhoud voor zover betrekking hebbend op de periode tot september 2013 terecht afgewezen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
15. Het vorenstaande kan evenwel niet zonder meer worden aangenomen ten aanzien van het verzoek om functieonderhoud voor zover betrekking hebbend op de periode vanaf september 2013. Ter zitting is van de zijde van verweerder naar voren gebracht dat eiseres vanaf september 2013 geschikt kan worden geacht voor deelname aan deze pool, maar dat zij feitelijk om redenen van praktische aard eerst in juli 2014 in de pool is gaan werken. Gelet hierop en met inachtneming van het meergenoemde Rapport, kan de weigering van functieonderhoud omdat eiseres daarvoor niet gekwalificeerd zou zijn, vanaf september 2013 geen stand houden.
16. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op de weigering van functieonderhoud vanaf september 2013, vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en verweerder opdragen om met in achtneming van het bepaalde in deze uitspraak opnieuw te beslissen op het verzoek om functieonderhoud betrekking hebbend op de periode vanaf september 2013.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
19. Het verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu eiseres de gestelde schade niet heeft onderbouwd, ook niet ter zitting.