ECLI:NL:RBGEL:2016:5312

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
289042
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verpanding van aandelen en verhypothekering van landgoed met onrechtmatige daad als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Staalbankiers N.V. en verschillende gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De kern van het geschil betreft de verpanding van aandelen door [gedaagde 2] aan Staalbankiers, waarbij de aandelen de enige zekerheid vormden voor een kredietovereenkomst. Later heeft [gedaagde 2] een recht van hypotheek op het landgoed van [gedaagde 1] gevestigd ten behoeve van [gedaagde 3], wat leidde tot een vermindering van de waarde van de verpande aandelen. Staalbankiers vorderde vernietiging van deze rechtshandelingen en stelde dat [gedaagde 1] onrechtmatig had gehandeld door mee te werken aan de verhypothekering van het landgoed, waardoor de waarde van de aandelen als onderpand was aangetast. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 2] in strijd had gehandeld met de pandakte en de Algemene Bankvoorwaarden, wat leidde tot de onmiddellijke opeisbaarheid van de schuld aan Staalbankiers. De rechtbank verklaarde [gedaagde 1] onrechtmatig jegens Staalbankiers en veroordeelde haar tot schadevergoeding van € 1.546.732,84. De vorderingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in reconventie werden afgewezen, met uitzondering van de verklaring dat Staalbankiers ten onrechte een andere rentevergoeding in rekening had gebracht. De rechtbank wees de proceskosten toe aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/289042 / HA ZA 15-511
Vonnis van 28 september 2016
in de zaak van
de naamloze vennootschap
STAALBANKIERS N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Bedaux te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. A.V. Paardekooper te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Staalbankiers, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 december 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 april 2016
  • de conclusie van antwoord in reconventie van Staalbankiers
  • de akte inbreng producties tevens houdende akte wijziging en vermeerdering van eis van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
  • de aanvullende akte inbreng producties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
  • de antwoordakte overlegging producties en wijziging van eis in reconventie van Staalbankiers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 september 2004 komt een kredietovereenkomst tot stand tussen Staalbankiers enerzijds en aan de andere kant [gedaagde 2] en zijn echtgenote, J.E.M. [naam 1] . De achtergrond hiervan vormt het gegeven dat [gedaagde 2] een schuld heeft aan zijn holding, [bedrijf 1] (verder: [bedrijf 1] ). Het bedrag hiervan is aangewend voor beleggingen. De kredietovereenkomst, vastgelegd in een door [gedaagde 2] en zijn echtgenote voor akkoord ondertekende offerte van Staalbankiers, houdt onder meer in:
Soort & doel financiering
Deze kredietfaciliteit wordt u verstrekt in de vorm van een roll-over lening met als doel de reeds bestaande financiering bij [bedrijf 1] af te bouwen (…).
Hoofdsom & looptijd
Een bedrag aan te houden in Zwitserse Franken als equivalent van het bedrag van € 2.000.000,00 (…) tegen de dagkoers op het moment van verstrekking.
Tijdens de looptijd van de financiering kunt u kiezen uit rentevastperioden van drie, zes of twaalf maanden. De financiering dient in ieder geval na maximaal 30 jaar geheel afgelost te zijn. De kredietfaciliteit dient uiterlijk op 17 oktober 2004 in zijn geheel te zijn opgenomen.
Rente & betalingswijze
Afhankelijk van uw keuze zal de rente op basis van drie, zes of twaalf maands LIBOR (…) worden vastgesteld. Deze rente wordt verhoogd met een opslag van 1,30% (…).
Wij wijzen u hierbij op het risico van een lening in Zwitserse Franken, namelijk het risico dat u ondanks het gunstige Libor-rentetarief, als gevolg van koersschommelingen van de Zwitserse Frank ten opzichte van de Euro, per saldo ongunstiger uit zou kunnen zijn dan in het geval de lening verstrekt zou zijn in Euro’s, gecombineerd met het Euribor-rentetarief. Door ondertekening van deze offerte bevestigt u dat u bekend bent met voornoemde financiële risico’s.
2.2.
In het kader van de voorbereiding van deze kredietovereenkomst is aan de orde gekomen hoe [gedaagde 2] zekerheid kan stellen. De enige zekerheid viel te vinden in het landgoed [gedaagde 1] (verder: het landgoed) dat vrijwel het gehele vermogen van [gedaagde 1] vormt. [gedaagde 2] is enig aandeelhouder van [gedaagde 1] . De waarde van het landgoed waarvan de partijen bij de onder 2.1 bedoelde overeenkomst uitgingen, was in 2004 ongeveer € 4.000.000,00.
2.3.
De statuten van [gedaagde 1] bevatten destijds in art. 2 als doelomschrijving:
Het doel van de vennootschap is het verkrijgen, beheren, instandhouden en exploiteren van een of meer landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet negentienhonderd achtentwintig, alles in de ruimste zin van het woord.
De partijen bij de onder 2.1 bedoelde overeenkomst waren van mening dat deze bepaling in de weg stond aan het vestigen van een recht van hypotheek op het landgoed ten behoeve van Staalbankiers tot zekerheid van de schuld van [gedaagde 2] .
2.4.
De onder 2.1 bedoelde overeenkomst vermeldt onder ‘zekerheden’:
Tot zekerheid voor de terugbetaling van al hetgeen u ons op enig moment schuldig bent of zal zijn, verstrekt u ons de volgende zekerheden:
 Verpanding van de aandelen van het [gedaagde 1] met hierin het landgoed gelegen aan de [adres] te [plaats 1] .
2.5.
De desbetreffende akte van verpanding van aandelen wordt op 2 september 2004 verleden; partij bij de akte zijn Staalbankiers, [gedaagde 2] en [gedaagde 1] . In de pandakte is onder meer opgenomen:
Artikel 1.
Tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling voor de pandgever en/of mevrouw [naam 1] [gedaagde sub 2], hierna genoemd, aan de Bank van al hetgeen de Bank nu of te eniger tijd te vorderen heeft of mocht hebben van de Pandgever en of mevrouw [naam 1] [gedaagde sub 2], zo van hen tezamen als van ieder van hen afzonderlijk, uit welken hoofde dan ook, zowel in als buiten rekening-courant, al of niet in het gewone bankverkeer en al of niet onder voorwaarde of tijdsbepaling vestigt de Pandgever ten behoeve van de Bank een eerste recht van pand op de Aandelen, welk recht van pand de Bank hierbij aanvaardt. (…)
Artikel 4.
(…) De Pandgever zal zich onthouden van enige handeling die leidt of kan leiden tot een waardevermindering van de Aandelen of die de afdwingbaarheid van de pandrechten van de Bank krachtens deze akte kan bemoeilijken.
2.6.
De onder 2.1 bedoelde kredietovereenkomst bevat onder ‘Algemene voorwaarden’ de tekst:
Voor zover in deze offerte hiervan niet is afgeweken, zijn de bijgaande Algemene Voorwaarden van de Nederlandse Vereniging van Banken en de Algemene Bepalingen van Geldlening, welke zijn gepasseerd bij akte op 18 december 2001, op deze overeenkomst mede van toepassing.
2.7.
In de Algemene Voorwaarden van de Nederlandse Vereniging van Banken (hierna: de Algemene Bankvoorwaarden) is onder meer opgenomen:
Artikel 2 Zorgplicht bank en cliënt
1. De bank neemt bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de cliënt. Geen van de bepalingen van deze algemene bankvoorwaarden of van de door de bank gebruikte bijzondere voorwaarden kan aan dit beginsel afbreuk doen.
2. De cliënt neemt jegens de bank de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de bank. (…)
Artikel 26 Zekerheden
1. Door het van toepassing worden van deze algemene bankvoorwaarden heeft de cliënt
zich jegens de bank verbonden om voor alle bestaande en alle toekomstige vorderingen
van de bank op de cliënt, uit welken hoofde ook, op eerste verzoek van de bank, ten
genoegen van de bank, (aanvullende) zekerheid te stellen. (…)
Artikel 27 Onmiddellijke opeisbaarheid
Als de cliënt in verzuim is met de nakoming van enige verplichting jegens de bank, mag de bank haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar maken, tenzij dit gelet op de geringe betekenis van het verzuim niet gerechtvaardigd is. Een dergelijke opzegging geschiedt schriftelijk met vermelding van de reden.
Artikel 28 Bijzondere kosten
1. (…)
2. Alle overige bijzondere kosten van de bank voortvloeiend uit de relatie met de cliënt komen voor rekening van de cliënt voor zover dit redelijk is.
2.8.
In de Algemene Bepalingen Geldleningen Staalbankiers (hierna: de Algemene Bepalingen Geldleningen) is onder meer bepaald:
5. Vervroegde opeisbaarheid
In afwijking van het bepaalde in artikel 3 is het door de Debiteur aan de bank uit hoofde van de Overeenkomst verschuldigde alsmede al het overige verschuldigde te allen tijde terstond en in zijn geheel opeisbaar zonder enige sommatie of ingebrekestelling in geval:
a. Van verzuim van de Debiteur in de nakoming van enigerlei van zijn verplichtingen ingevolge de Overeenkomst of ingevolge enigerlei andere daarmee verhoudende overeenkomst, zoals bijvoorbeeld ter zake van door de Debiteur of derden aan de Bank verleende zekerheden, zoals pand en hypotheek of uit garantie (…)
h. Een naar het oordeel van de Bank belangrijk deel van het vermogen van de Debiteur zonder voorafgaande toestemming van de Bank wordt vervreemd, is teniet gegaan, beschadigd, onteigend of geconfisqueerd of anderszins bezwaard; (…)
7. Kosten
Alle kosten voortvloeiende uit of op enigerlei wijze verbandhoudende met de Overeenkomst, daaronder mede begrepen door de Bank gemaakte kosten ter uitoefening of bescherming van haar rechten en eventuele belastingen die aan de Bank worden opgelegd, komen voor rekening van de Debiteur. (…)
9. Informatieverschaffing
9.1
De Debiteur verplicht zich jegens de Bank om deze zowel op haar eerste verzoek als ongevraagd inzage te verschaffen in zijn boeken en bescheiden en de Bank alle informatie (waaronder begrepen kopieën van aangiften vennootschaps-, inkomsten- en/of vermogensbelasting) te verschaffen die de Bank redelijkerwijze van de Debiteur verlangt teneinde de Bank in staat te stellen een goed inzicht te krijgen in de vermogenspositie van de Debiteur en ontwikkelingen in diens bedrijfsvoering die op die vermogenspositie een belangrijke invloed kunnen hebben. Voor zover hiertoe de medewerking van derden vereist is, is de Debiteur verplicht al het nodige te verrichten om die derden die medewerking te laten verlenen. (…)
2.9.
In 2010 leent [gedaagde 2] € 2.500.000,00 van [naam 2] . Laatstgenoemde cedeert in 2012 zijn vordering op [gedaagde 2] uit deze geldlening aan [gedaagde 3] . Deze heeft in voorafgaande besprekingen, waarbij ook [gedaagde 2] betrokken was, aangegeven dat [gedaagde 2] zekerheid dient te stellen.
2.10.
Op 8 februari 2012 worden de statuten van [gedaagde 1] in die zin gewijzigd dat de doelomschrijving in art. 2 vanaf die wijziging luidt:
Het doel van de vennootschap is het verkrijgen, beheren, instandhouden en exploiteren van een of meer landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet negentienhonderd achtentwintig, alsmede het ter leen opnemen en ter leen verstrekken van gelden en het stellen van zekerheid ook ten behoeve van derden, alles in de ruimste zin van het woord.
2.11.
[gedaagde 1] verleent op 10 februari 2012 een recht van eerste hypotheek op het landgoed aan [gedaagde 3] tot zekerheid van de onder 2.9 bedoelde vordering van € 2.500.000,00.
2.12.
Op 22 augustus 2012 schrijft [naam 3] , bestuurder van [gedaagde 3] , aan Staalbankiers:
Bij dezen benader ik u over een financiering die de heer [naam 2] (…) in mei 2010 verstrekt heeft aan de heer [gedaagde 2] (…).
De omvang van de lening is € 2,5 mio. en dient op korte termijn afgelost te worden. Hoewel het doel van de lening beperkt was tot het beleggen in aandelen genoteerd op Euronext Amsterdam en volledig verpand waren aan de heer [naam 2] , blijkt de heer [gedaagde 2] in 2010 de gelden als dekking voor een lening in Zwitserse franken bij Staalbankiers te hebben ondergebracht.
Het komt op ons over alsof er sprake zou kunnen zijn van een “dubbele verpanding”. Wellicht dat u of een van uw medewerkers bereid is ons hier nader over te informeren (…).
2.13.
Vervolgens komt Staalbankiers op de hoogte van de onder 2.11 bedoelde hypotheekverlening aan [gedaagde 3] . Zij stelt zich op het standpunt dat [gedaagde 2] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de kredietovereenkomst, waardoor zij grond heeft het krediet op te eisen. De raadsman van Staalbankiers schrijft op 21 september 2012 aan [gedaagde 2] en zijn vrouw onder meer:
Cliënte Staalbankiers (…) heeft op 2 september 2004 een kredietovereenkomst met u beiden gesloten. Uit hoofde van die kredietovereenkomst heeft Staalbankiers een bedrag in Zwitserse Franken aan u verstrekt. Uit hoofde van die lening bent u thans een bedrag van EUR € 2.546.732,84 verschuldigd. De openstaande rente bedraagt per heden EUR 1.841,93. Op de kredietovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Geldleningen van toepassing.
Tot zekerheid voor de terugbetaling van de schuld uit de kredietovereenkomst aan Staalbankiers, heeft de heer [gedaagde 2] een pandrecht gevestigd op aandelen die hij houdt in [gedaagde 1] (“ [gedaagde 1] ”). Het vermogen van [gedaagde 1] bestaat (vrijwel) geheel uit het landgoed (…). Daarom is de waarde van de aan Staalbankiers verpande aandelen (vrijwel) gelijk aan de (verkoop)waarde van het landgoed. Overigens kon Staalbankiers ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst geen recht van hypotheek vestigen op het landgoed, omdat de statuten van [gedaagde 1] daar toentertijd niet in voorzagen.
In art. 4 van de pandakte tussen Staalbankiers, de heer [gedaagde 2] en [gedaagde 1] is bepaald dat de heer [gedaagde 2] zich dient te onthouden van handelingen die leiden of kunnen leiden tot een waardevermindering van de aandelen die de heer [gedaagde 2] houdt in [gedaagde 1] . Die verplichting heeft de heer [gedaagde 2] geschonden. De heer [gedaagde 2] heeft namelijk een recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van [gedaagde 3] (“ [gedaagde 3] ”) op het landgoed tot zekerheid van een lening die hij verschuldigd is aan [gedaagde 3] . Daardoor is de waarde van de aandelen gereduceerd tot (vrijwel) nihil.
Vestiging van een recht van hypotheek ten behoeve van [gedaagde 3] was mogelijk omdat de heer [gedaagde 2] de statuten van [gedaagde 1] – plotseling en ogenschijnlijk uitsluitend ten behoeve van de vestiging van een recht van hypotheek voor [gedaagde 3] – wijzigde. Voor die statutenwijziging heeft Staalbankiers geen toestemming gegeven. U hebt bovendien nagelaten Staalbankiers te informeren omtrent de statutenwijziging. Ook hebt u nagelaten toestemming te vragen voor de vestiging van het recht van hypotheek en nagelaten Staalbankiers daaromtrent te informeren.
Die omstandigheden – en het feit dat de verpande aandelen thans (vrijwel) geen waarde meer vertegenwoordigen – leiden ertoe dat u het vertrouwen van Staalbankiers ernstig heeft geschonden.
In een gesprek op 3 september jl. en bij brief van 5 september jl. verzocht Staalbankiers u voorstellen te doen met betrekking tot nieuw te stellen zekerheden, omdat de waarde van de aandelen van de verpande aandelen thans (vrijwel) nihil is. Die voorstellen zijn echter door Staalbankiers tot op heden niet ontvangen.
Door (i) in strijd te handelen met art. 4 van de pandakte, (ii) geen aanvullende zekerheid te verstrekken, (iii) de verpanden aandelen (indirect) te bezwaren en (iv) het vertrouwen van Staalbankiers ernstig te schaden, is uw schuld aan Staalbankiers terstond en geheel opeisbaar blijkens art. 5 Algemene Bepalingen van Geldleningen.
Gezien uw weigering mee te werken aan een oplossing buiten rechte, heb ik opdracht een procedure tegen u aanhangig te maken. (…) Om een procedure af te wenden sommeer ik u namens Staalbankiers uiterlijk woensdag 26 september 2012 om 12.00 uur (i) uw schuld aan Staalbankiers (…) te vermeerderen met de contractuele rente (…) te voldoen dan wel voldoende (vervangende of aanvullende) zekerheden te verschaffen, (ii) inzicht te verschaffen in alle voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen en (iii) de kosten (…) te vergoeden die Staalbankiers maakt om haar vordering buiten rechte voldaan te krijgen.
2.14.
[gedaagde 2] en [naam 1] voldoen niet aan de sommaties van Staalbankiers. Tot zekerheid van haar hiervoor gestelde vordering op hen legt Staalbankiers conservatoir derdenbeslag onder ING Bank N.V., ABN AMRO Bank N.V., Van Lanschot Bankiers N.V. en Coöperatieve Rabobank Rijk van Nijmegen U.A. Voorts neemt Staalbankiers roerende zaken op het landgoed in conservatoir beslag.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Staalbankiers vordert, samengevat,
in de procedure voor zover gevoerd tegen [gedaagde 1]
een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens Staalbankiers heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade van Staalbankiers die door dit onrechtmatig handelen is ontstaan,
veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 2.536.368,10,
en in de procedure voor zover gevoerd tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2]
3. vernietiging van de rechtshandelingen (overeenkomst tot vestiging van het recht van hypotheek en het pandrecht en de vestiging van zekerheidsrechten) die hebben geleid tot benadeling van Staalbankiers als schuldeiser van [gedaagde 1] ,
een en ander vermeerderd met rente en kosten waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
Het standpunt van Staalbankiers komt overeen met wat zij schrijft in haar onder 2.13 geciteerde brief. Zij verwijt [gedaagde 1] onrechtmatig handelen jegens haar en is van mening dat bij de vestiging van het hypotheekrecht ten behoeve van [gedaagde 3] paulianeus is gehandeld in die zin dat Staalbankiers als schuldeiser van [gedaagde 2] daarbij benadeeld werd.
3.3.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voeren verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen, samengevat
  • een verklaring voor recht dat Staalbankiers ten onrechte de CHF-kredietovereenkomst van 2 september 2004 met [gedaagde 2] en zijn echtgenote heeft opgezegd en beëindigd,
  • een verklaring voor recht dat Staalbankiers ten onrechte aanspraak maakt op betaling door [gedaagde 2] (en zijn echtgenote) van € 2.536.368,10 als restant hoofdsom uit hoofde van de opgezegde en beëindigde kredietovereenkomst,
  • een verklaring voor recht dat Staalbankiers jegens [gedaagde 2] (en zijn echtgenote) tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst door als adviseur niet te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur, in gelijke omstandigheden, verwacht mocht worden,
  • een verklaring voor recht dat Staalbankiers jegens [gedaagde 2] (en zijn echtgenote) onrechtmatig heeft gehandeld,
  • een verklaring voor recht dat Staalbankiers [gedaagde 2] (en zijn echtgenote) per 21 september 2012 ten onrechte een rentevergoeding van EURIBOR + 1.30% opslag in rekening heeft gebracht en brengt in plaats van het overeengekomen LIBOR tarief + 1.30% opslag en dat Staalbankiers daarom jegens [gedaagde 2] (en zijn echtgenote) tekortgeschoten is en tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst,
  • veroordeling van Staalbankiers tot vergoeding van schade die [gedaagde 2] (en zijn echtgenote) heeft geleden en nog zal lijden als op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
  • een verklaring voor recht dat het door Staalbankiers gelegde conservatoire beslag ten laste van [gedaagde 1] vexatoir is,
  • Staalbankiers te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle ten laste van [gedaagde 2] (en zijn echtgenote) en [gedaagde 1] gelegde beslagen op te heffen en opgeheven te houden,
  • Staalbankiers te bevelen binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle ten laste van [gedaagde 2] (en zijn echtgenote) en [gedaagde 1] getroffen executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden op verbeurte van een dwangsom,
  • veroordeling van Staalbankiers tot betaling aan [gedaagde 2] van € 901,45,
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
De standpunten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] blijken uit de door hen gevorderde verklaringen voor recht. Staalbankiers voert verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Wijziging van de statuten van [gedaagde 1] bleek op 8 februari 2012 mogelijk terwijl zij in 2004 kennelijk niet mogelijk was. De rechtbank laat dit in het midden. Of [gedaagde 2] nu wel of niet aan Staalbankiers had laten weten dat de statuten van [gedaagde 1] niet gewijzigd konden worden, hij en [gedaagde 1] , die zelf betrokken was bij de verpanding van de aandelen en de verhypothekering van haar landgoed, wisten, althans behoorden begrepen te hebben dat de zekerheid die de verpanding van de aandelen bood, bepaald werd door de waarde van het vermogen dat zo goed als geheel – het restant is volgens alle betrokkenen verwaarloosbaar – werd gevormd door de waarde van het tot dat vermogen behorende landgoed.
4.2.
Ten tijde van de vestiging van het pandrecht op aandelen was de waarde van het landgoed volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ongeveer € 4.000.000,00. Daarmee was, ook volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 1] een voldoende zekerheid verschaft voor de verplichtingen van [gedaagde 2] uit het krediet van op dat moment € 2.000.000,00.
4.3.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] stellen dat door de verhypothekering van het landgoed ten behoeve van [gedaagde 3] de waarde van het onderpand, namelijk het pakket aandelen van [gedaagde 2] in [gedaagde 1] , niet veranderd is. Dit is onjuist. Het verhaalsobject – het aandelenpakket – is hetzelfde gebleven. De intrinsieke waarde van dit aandelenpakket werd en wordt vrijwel uitsluitend gevormd door de waarde van het landgoed. De waarde van het landgoed in het economisch verkeer is behoudens fluctuaties, waaronder de fluctuaties die de economische crisis meebracht, door de verhypothekering niet aangetast, maar de waarde van het aandelenpakket als onderpand is dat wel. Was immers de intrinsieke waarde van het aandelenpakket voor de pandhouder Staalbankiers de waarde van het landgoed, na verhypothekering hiervan is, wanneer zich aan de zijde van [gedaagde 2] betalingsproblemen gaan voordoen, de intrinsieke waarde van het aandelenpakket voor de pandhouder het restant van de waarde van het landgoed na voldoening van de hypotheekhouder.
4.4.
[gedaagde 2] heeft dan ook door een recht van hypotheek op het landgoed te verlenen aan [gedaagde 3] gehandeld in strijd met de bepalingen van art. 4 van de pandakte en art. 2 van de Algemene Bankvoorwaarden.
4.5.
Het resultaat van de verhypothekering van het landgoed is dus enerzijds geweest de uitholling van de waarde van Staalbankiers’ pandrecht en anderzijds een toerekenbare tekortkoming van de zijde van [gedaagde 2] tegenover Staalbankiers waaraan de artikelen 27 van de Algemene Bankvoorwaarden en 5, onder a, van de Algemene Bepalingen Geldleningen de onmiddellijke opeisbaarheid van het krediet verbindt. Terecht trekt Staalbankiers deze conclusies in haar brief van 21 september 2012 aan [gedaagde 2] .
4.6.
De positie van [gedaagde 1] is die van een zelfstandige entiteit, een rechtspersoon. Zij was op de hoogte van de verpanding als partij bij de pandakte en van de hypotheekverlening als hypotheekgever. De kennis die [gedaagde 2] had van de verpanding van haar aandelen en het inzicht in de invloed van de verhypothekering van het landgoed op de waarde van die aandelen had dus ook [gedaagde 1] zelf.
4.7.
Daarnaast staat de vraag of de wetenschap die [gedaagde 2] had over de positie van Staalbankiers en zijn verplichtingen jegens Staalbankiers kan worden toegerekend aan [gedaagde 1] . De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend om de volgende redenen. [gedaagde 2] is in de eerste plaats de enige aandeelhouder en de bestuurder van [gedaagde 1] , wier vrijwel enige activiteit bestond in het uitoefenen van het eigendomsrecht op het landgoed, dat in de periode waarover het in de feiten 2.1-2.11 gaat, het woonhuis van [gedaagde 2] en zijn echtgenote was. Hieruit volgt dat de activiteiten van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zeer nauw verweven waren en dat het bezit van informatie die betrekking had op de verpanding van de aandelen bij [gedaagde 2] toegerekend kan worden aan [gedaagde 1] .
4.8.
Dit betekent dat [gedaagde 1] , op de hoogte van de waarde van haar landgoed, van de verpanding van haar aandelen aan Staalbankiers en van [gedaagde 2] verplichtingen als schuldenaar/kredietnemer tegenover Staalbankiers heeft meegewerkt aan de verhypothekering ten behoeve van [gedaagde 3] . Zij maakte hierbij geen gebruik van de wanprestatie van [gedaagde 2] tegenover Staalbankiers. Zij handelde wel in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid die haar betaamde tegenover Staalbankiers. Dit deed zij door zich als noodzakelijk meewerkend persoon en bewust van de positie van Staalbankiers te lenen voor het uithollen van de waarde van de door het pandrecht verschafte zekerheid, kennelijk enkel ten behoeve van [gedaagde 2] , van wie zij wist dat hij daarmee wanprestatie pleegde, en zonder hierbij zelf enig belang te hebben (zie bijvoorbeeld HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:740). Daardoor heeft zij zelf door onrechtmatig jegens Staalbankiers te handelen, Staalbankiers schade berokkend. Deze dient zij te vergoeden.
4.9.
Er is overigens, anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betogen, geen sprake van afgeleide schade, maar van een directe materiële aantasting van de aan Staalbankiers verleende zekerheid door de intrinsieke waarde van die zekerheid te verminderen met het bedrag waarvoor zekerheid werd verleend aan [gedaagde 3] . Het is niet zo dat Staalbankiers getroffen is in haar belang als rechthebbende op de aandelen doordat nadeel is toegebracht aan [gedaagde 1] met vermindering van de waarde van de aandelen als gevolg. Het gaat in dit geval om een handeling van [gedaagde 1] en van [gedaagde 2] die er op gericht was de waarde van het landgoed in de eerste plaats aan te wenden voor het verschaffen van zekerheid aan [gedaagde 3] , waarbij zij Staalbankiers in de positie brachten van degene die pas na [gedaagde 3] bij een eventuele verkoop uit de opbrengst van het landgoed voldaan kon worden. Daarmee is de schade van Staalbankiers niet afgeleid, maar het directe en beoogde gevolg van het handelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
4.10.
Het voorgaande betekent dat de verklaring voor recht dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Staalbankiers en aansprakelijk is voor de schade van Staalbankiers die door dit onrechtmatig handelen is ontstaan, toewijsbaar is. Ook de vordering tot vergoeding van schade, zo volgt uit het voorgaande, is toewijsbaar.
4.11.
De rechtbank berekent de door Staalbankiers geleden schade als volgt. Het resultaat van het onrechtmatig handelen is dat [gedaagde 3] zich met voorrang op de waarde van landgoed, het enige relevante vermogensbestanddeel van [gedaagde 1] , kan verhalen. Het bedrag van haar vordering vermeerderd met de eventuele uitwinningskosten komt dus in mindering op de waarde van de aandelen voor zover deze overeenkomt met de waarde van het landgoed. Het resultaat noemt de rechtbank hier de restantwaarde van de aandelen. Uitgaande van het onweersproken gegeven dat de verkoopwaarde van het landgoed zowel bij het aangaan van de kredietovereenkomst als op het moment dat Staalbankiers’ vordering op [gedaagde 2] opeisbaar wordt, de vordering van Staalbankiers ruim overtrof, bestaat de schade van Staalbankiers in het bedrag waarvoor de opbrengst van de aandelen [gedaagde 1] tekortschiet voor de voldoening van Staalbankiers voor zover dit tekort niet zou hebben bestaan zonder de verlening van hypotheek aan [gedaagde 3] .
4.12.
Uitgaande van een waarde van het landgoed in 2004 van € 4.000.000,00 en in 2012 van ongeveer € 3.500.000,00, de vordering van € 2.500.000,00 van [gedaagde 3] – ten aanzien van de lening van [gedaagde 3] is noch van aflossingen die dit bedrag zouden verlagen noch van achterstallige rentebetalingen of andere kosten gebleken en daarom gaat de rechtbank uit van dit bedrag – en de vordering van € 2.546.732,84 van Staalbankiers is het bedrag waarvoor de opbrengst van de aandelen [gedaagde 1] tekortschiet voor de voldoening van Staalbankiers (€ 3.500.000,00 – € 2.500.000,00) – 2.546.732,84 = – € 1.546.732,84. Dit tekort zou niet hebben bestaan zonder de verlening van hypotheek aan [gedaagde 3] , waar er dan immers nog steeds een overwaarde in het landgoed zat (€ 3.500.000,00 – € 2.546.732,84 = € 953.267,16).
De rechtbank stelt vast dat uit het voorgaande tevens blijkt dat het waardeverschil van de onroerende zaak tussen 2004 en 2012 niet relevant is en het gehele tekort bij de voldoening van Staalbankiers veroorzaakt is door het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
4.13.
De vordering tot schadevergoeding is, zo volgt uit het voorgaande toewijsbaar voor € 1.546.732,84.
4.14.
Staalbankiers beroept zich tegenover [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] kort gezegd op paulianeus handelen. Dit vereist in ieder geval wetenschap van de benadeling van schuldeiser Staalbankiers aan de zijde van [gedaagde 3] ten tijde van de hypotheekvestiging. Daarvoor is om te beginnen wetenschap vereist van het bestaan van de verpanding van de aandelen [gedaagde 1] aan Staalbankiers. Van geen van beide vormen van wetenschap is in deze zaak gebleken. De stelling van [gedaagde 3] dat zij eerst kort voordat zij de brief van 22 augustus 2012 aan Staalbankiers zond, op de hoogte was gekomen van de verhouding tussen [gedaagde 2] en Staalbankiers is op zichzelf plausibel – welk belang zou zij hebben gehad bij het waarschuwen van Staalbankiers als zij wel op de hoogte was geweest en dus behoorde te begrijpen dat er in de ogen van Staalbankiers paulianeus gehandeld kon zijn? – maar, dat is belangrijker, niet gemotiveerd weersproken. Daarmee staat vast dat [gedaagde 3] pas tussen 10 februari 2012 en 22 augustus 2012 van de verpanding aan Staalbankiers op de hoogte is gekomen. Dit betekent dat het beroep op de pauliana wordt verworpen.
4.15.
Het laatste betekent dat de vorderingen tot vernietiging van de rechtshandelingen die hebben geleid tot benadeling van Staalbankiers als schuldeiser van [gedaagde 1] – bedoeld zal overigens zijn “als schuldeiser van [gedaagde 2] ” – moeten worden afgewezen.
4.16.
Staalbankiers vordert [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering zal worden afgewezen. Het beslag is weliswaar onnodig noch onrechtmatig gelegd, maar uit de redenering van Staalbankiers, zoals opgenomen in de dagvaarding onder 3.21, volgt dat zij uit het beslagene inmiddels de beslagkosten voldaan heeft gekregen.
4.17.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld van de procedure voor zover tegen hen gevoerd. De kosten aan de zijde van Staalbankiers worden begroot op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 3.864,00
- salaris advocaat
6.422,00(2,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 10.363,84
4.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.19.
Voor zover de procedure is gevoerd tegen [gedaagde 3] wordt Staalbankiers als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. De kosten aan de zijde van [gedaagde 3] worden begroot op:
  • griffierecht € 613,00
  • salaris advocaat
€ 7.035,00
in reconventie
4.20.
Uit het hierboven in conventie overwogene, dat de rechtbank hier voor zover nodig overneemt, volgt dat de vordering tot verklaring voor recht dat Staalbankiers ten onrechte de CHF-kredietovereenkomst van 2 september 2004 met [gedaagde 2] en zijn echtgenote heeft opgezegd en beëindigd, moet worden afgewezen.
4.21.
Hetzelfde geldt voor de vordering tot verklaring voor recht dat Staalbankiers ten onrechte aanspraak maakt op € 2.536.368,10 als restant hoofdsom uit hoofde van de opgezegde en beëindigde kredietovereenkomst.
4.22.
Een ander onderdeel van de reconventionele vordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betreft de vordering tot verklaring voor recht dat Staalbankiers jegens [gedaagde 2] (en zijn echtgenote) tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst door als adviseur niet te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur, in gelijke omstandigheden, verwacht mocht worden. Parallel hiermee loopt het verwijt van onrechtmatig handelen omdat Staalbankiers buitencontractuele verplichtingen jegens [gedaagde 2] en diens echtgenote zou hebben geschonden.
4.23.
Kort samengevat is de achtergrond hiervan dat [gedaagde 2] belegde met van [bedrijf 1] geleend geld en daarbij, zoals hij stelt, ‘gefaciliteerd’ werd door Staalbankiers. De rechtbank erkent dat deze constructie risicovol is. Het risico echter is veroorzaakt doordat [gedaagde 2] voordat hij geld leende bij Staalbankiers is gaan beleggen met van zijn holding geleend geld. De zekerheid die Staalbankiers in dit verband bood, zo blijkt uit de onder 2.1 bedoelde overeenkomst, dient juist ter dekking van het risico dat wordt gelopen doordat [gedaagde 2] een nieuwe lening afsluit bij Staalbankiers zodat [gedaagde 2] de schuld die was ontstaan door het lenen van [bedrijf 1] kon aflossen. Er is dus geen sprake van een lening die wordt aangewend om te gaan beleggen, maar een lening primair ter aflossing van een andere schuld.
Gelet op de verschafte zekerheid, het pandrecht op de aandelen, wist [gedaagde 2] exact welk risico hij liep tegenover Staalbankiers: uitwinning van het aandelenpakket, dat overigens in 2004 een forse overwaarde vertoonde. Het nadien ontstane risico is het gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] tegenover Staalbankiers, dat resulteerde in de rechtmatige opzegging van de kredietovereenkomst door Staalbankiers. De ontwikkeling die tot aan het moment van opzegging had plaatsgevonden in de CHF-koers verandert daaraan niets.
4.24.
Ten aanzien de door [gedaagde 2] aangevoerde waarschuwingsplicht van Staalbankiers voor valutaschommelingen overweegt de rechtbank als volgt.
De lening in Zwitserse Franc ter aflossing van een andere schuld mag op zichzelf een ongebruikelijk financieel product zijn, daarmee is het nog geen complex product of een product met een bijzonder risico. Hierbij komt dat onweersproken is dat [gedaagde 2] een vermogende klant was, met ervaring in beleggen en het gebruik van financiële producten, dat hij ook gedurende de looptijd van de lening nog meerdere malen is gewezen op de mogelijkheid van omzetting van de lening naar een lening in Euro en dat hij daar niet op is ingegaan. Ook dit draagt bij tot het oordeel van de rechtbank dat Staalbankiers met de waarschuwing in de offerte van de kredietovereenkomst, zoals weergegeven onder 2.1., ook ten opzichte van het door [gedaagde 2] genoemde risico van de valutaschommelingen heeft voldaan aan haar zorgplicht.
4.25.
Reeds om deze reden verwerpt de rechtbank het beroep op schending van enige zorgplicht door Staalbankiers. De desbetreffende onderdelen van de vordering, gegrond op tekortschieten en op onrechtmatig handelen, zullen worden afgewezen.
4.26.
Bij de onder 4.20-4.24 bedoelde vorderingen, evenals bij verschillende hierna nog te bespreken vorderingen, noemt [gedaagde 2] steeds tussen haken zijn echtgenote als eveneens benadeelde partij, maar nu zij geen procespartij is kan de vordering wat haar betreft niet worden toegewezen.
4.27.
Toewijsbaar is de vordering tot verklaring voor recht dat Staalbankiers [gedaagde 2] per 21 september 2012 ten onrechte een rentevergoeding van EURIBOR + 1.30% opslag in rekening heeft gebracht en brengt in plaats van het overeengekomen LIBOR tarief + 1.30% opslag en dat Staalbankiers daarom jegens [gedaagde 2] tekortgeschoten is en tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst. De overeenkomst noemt immers met nadruk het LIBOR-tarief als toepasselijk uitgangspunt voor de rente.
4.28.
Staalbankiers zal in verband met de onder 4.26 bedoelde verklaring voor recht worden veroordeeld tot vergoeding van schade die [gedaagde 2] heeft geleden en nog zal lijden als op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet als gevolg van deze tekortkoming.
4.29.
Gelet op het voorgaande, waarbij de rechtbank voor zover nodig het in conventie overwogene hier overneemt, bestaat er geen grond voor toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht dat het door Staalbankiers gelegde conservatoire beslag ten laste van [gedaagde 1] vexatoir is. Hetzelfde geldt voor de vordering Staalbankiers te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle ten laste van [gedaagde 2] (en zijn echtgenote) en [gedaagde 1] gelegde beslagen op te heffen en opgeheven te houden en binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle ten laste van [gedaagde 2] (en zijn echtgenote) en [gedaagde 1] getroffen executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden op verbeurte van een dwangsom.
4.30.
Om de vorderingen die hierboven onder 4.20-4.24 zijn bedoeld, te onderbouwen, heeft [gedaagde 2] advies ingewonnen. Uit de afwijzing van de vorderingen volgt dat de vordering tot vergoeding van de kosten hiervan ad € 901,45 niet voor toewijzing in aanmerking kan komen.
4.31.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Staalbankiers worden begroot op € 4.013,75 (2,5 punten × factor 0,5 × tarief € 3.211,00) voor salaris advocaat.
4.32.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens Staalbankiers heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade van Staalbankiers die door dit onrechtmatig handelen is ontstaan,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Staalbankiers te betalen een bedrag van € 1.546.732,84 (één miljoen vijfhonderdzesenveertigduizend zevenhonderdtweeëndertig euro en vierentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 26 september 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van Staalbankiers voor zover de procedure tegen hen is gevoerd, tot op heden begroot op € 10.363,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van Staalbankiers, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt Staalbankiers in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 3] voor zover de procedure tegen haar is gevoerd, tot op heden begroot op € 7.035,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie onder 5.2, 5.3, 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
verklaart voor recht dat Staalbankiers [gedaagde 2] per 21 september 2012 ten onrechte een rentevergoeding van EURIBOR + 1.30% opslag in rekening heeft gebracht en brengt in plaats van het overeengekomen LIBOR tarief + 1.30% opslag en dat Staalbankiers daarom jegens [gedaagde 2] tekortgeschoten is en tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst,
5.9.
verklaart voor recht dat Staalbankiers in verband met de onder 5.8 bedoelde verklaring voor recht de schade dient te vergoeden die [gedaagde 2] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de daarin bedoelde tekortkoming, als op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.10.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt, ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Staalbankiers tot op heden begroot op € 4.013,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.11.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.12.
verklaart dit vonnis in reconventie onder 5.10 en 5.11 uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. J.B. Spath en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2016.