Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.vennootschap onder firma[eiseres] ,
1.De procedure
- het verwijzingsvonnis in het incident van 6 juli 2016 van de rechtbank Midden-Nederland, alsmede het herstelvonnis van 31 augustus 2016 in de procedure met zaaknummer/rolnummer C/16/412159 / HA ZA 16-231
- het oproepingsexploot na verwijzing, tevens incidentele conclusie tot voeging en verwijzing ex artikel 220 Rv van de [eiseressen]
- de incidentele conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing van Dormio.
2.De beoordeling in het incident
Midden-Nederland bevoegd is om van onderhavige zaak kennis te nemen. De vraag van bevoegdheid is hiermee beantwoord en kan niet opnieuw ter discussie worden gesteld (artikel 110 lid 3 Rv). De volgende vraag die voorligt is of deze zaak op grond van artikel 220 Rv moet worden verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze vraag wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord. Daartoe wordt als volgt overwogen. Anders dan Dormio betoogt, was het voor de [eiseressen] niet mogelijk om zich in het bevoegdheidsincident bij de rechtbank Midden-Nederland te beroepen op artikel 220 Rv (verknochtheid). Verwijzing ingevolge artikel 220 Rv kan immers alleen worden gevorderd indien de zaak bij een àndere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is. De rechtbank Midden-Nederland heeft zich niet uitgelaten over de vraag of de hoofdzaak en onderhavige zaak dermate verknocht zijn dat behandeling door dezelfde rechter is aangewezen. Nu deze beoordeling niet heeft plaatsgevonden bij de rechtbank Midden-Nederland, zoals ook uit overweging 5.8 van het vonnis van 6 juli 2016 blijkt, is dan ook geen sprake van een verkapt hoger beroep zoals Dormio aanvoert. Ook het beroep van Dormio op artikel 25 EEX-II kan niet slagen, nu dit de verwijzingsbevoegdheid ex artikel 220 Rv onverlet laat.
3.De beslissing
Midden-Nederland, locatie Utrecht, sector civiel,