Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
- [eiseres] als “ [gedaagde] ”;
- het [verweerder] als “het college”;
- [belanghebbende] en overige hierboven onder 2 tot en met 26 genoemde partijen als [bedrijf 1] .
Rechtbank Gelderland
Op 23 september 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de opheffing van een voorlopige voorziening die eerder was getroffen in verband met een omgevingsvergunning voor de bouw van een winkelcentrum met woningen en een ondergrondse parkeergarage. De voorlopige voorziening was op 15 augustus 2016 getroffen omdat niet kon worden aangetoond dat het bouwplan voldeed aan de parkeernorm. Echter, uit nieuwe parkeerberekeningen bleek dat het bouwplan nu wel in voldoende parkeerbehoefte voorziet. De voorzieningenrechter oordeelde dat bij vervangende nieuwbouw alleen rekening hoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte ten opzichte van de reeds bestaande parkeerbehoefte van het te slopen pand.
Tijdens de zitting op 16 september 2016 werd het verzoek tot opheffing van de voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat de nieuwe parkeerberekeningen, die een toename van het aantal parkeerplaatsen van 508 naar 518 aantonen, een nieuw feit vormen dat de opheffing van de voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter benadrukte dat de uitspraak van 15 augustus 2016 een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening toegewezen, de kosten van de procedure aan het college opgelegd en bepaald dat het college het griffierecht aan de gedaagde moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.