ECLI:NL:RBGEL:2016:5116

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
05/820209-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door aanmerkelijke onvoorzichtigheid van bestuurder

Op 23 september 2016 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 67-jarige automobilist uit St. Michielsgestel. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 30 september 2015 in Rossum, waarbij een fietsster gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de man aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden door niet goed op de weg te letten en een doorgetrokken streep te overschrijden. De verdachte reed met zijn auto gedeeltelijk op de fietsstrook, waardoor hij de fietsster aanreed, die daarbij haar kuitbeen brak. De rechtbank legde een geldboete van 1000 euro op en een voorwaardelijke rijontzegging van vier maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks de laagstaande zon, onvoldoende op de verkeerssituatie had gelet en dat zijn gedrag als een aanmerkelijke verkeersfout werd gekwalificeerd. De rechtbank achtte het letsel van de fietsster niet als zwaar lichamelijk letsel, maar als letsel dat tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van normale bezigheden veroorzaakte. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de blanco strafdocumentatie van de verdachte en de impact van het ongeval op hem.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820209-15
Datum uitspraak : 23 september 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
raadsman: mr. H.M.A. van den Boogaard, advocaat te Uden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 30 september 2015 te Rossum, gemeente Maasdriel, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto,
komende uit de richting Rossum (centrum) en/of gaande in de richting van het/de rotonde/het verkeersplein Alem, daarmede rijdende over de weg, Burgemeester van Randwijckstraat, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij, verdachte de verkeersituatie aldaar kende en/of het zicht voor hem, verdachte door de laagstaande zon enigszins werd belemmerd, in strijd met het gestelde in artikel 10 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, gebruik heeft gemaakt van een fietsstrook, die middels een op de rijbaan van die weg (Burgemeester van
Randwijckstraat)aangebrachte doorgetrokken streep was afgescheiden van de rijbaan en/of niet of in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Burgemeester van Randwijckstraat) en/of niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte
die weg (Burgemeester van Randwijckstaat) kon overzien en waarover deze vrij was en/of met dat motorrijtuig (personenauto)geheel of gedeeltelijk over die op die weg (Burgemeester van Randwijckstraat) aangebrachte fietsstrook is gereden en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte uit op die fietsstrook van die weg (Burgemeester van Randwijckstraat) langzamer rijdende fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 september 2015 te Rossum, gemeente Maasdriel, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, komende uit de richting
Rossum (centrum) en/of gaande in de richting van het/de rotonde/het
verkeersplein Alem, daarmede heeft gereden over de weg, de Burgemeester van
Randwijckstraat en in strijd met het gestelde in artikel 10 lid 2 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990, gebruik heeft gemaakt van een
fietsstrook, die middels een op de rijbaan van die weg (Burgemeester van
Randwijckstraat)aangebrachte doorgetrokken streep was afgescheiden van de
rijbaan en/of met dat motorrijtuig (personenauto)geheel of gedeeltelijk over die op die weg
(Burgemeester van Randwijckstraat) aangebrachte fietsstrook is gereden en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte
uit op die fietsstrook van die weg (Burgemeester van Randwijckstraat)
langzamer rijdende fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge
waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 30 september 2015 reed verdachte in zijn personenauto op de Burgemeester van Randwijckstraat in Rossum. Verdachte kwam uit de richting Rossum centrum en reed richting verkeersplein Alem. Hij was bekend met de verkeerssituatie ter plaatse. Er was sprake van een laagstaande zon, waar verdachte tegenin moest kijken. Op een gegeven moment is verdachte daar tegen een fietser, [slachtoffer 1] , gebotst, die op de fietsstrook aan de rechterkant van de weg reed. [slachtoffer 2] is daardoor ten val gekomen en heeft daarbij een kuitbeenbreuk, een hersenkneuzing en een snijwond in het gezicht opgelopen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, met dien verstande dat er sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De verdediging voert daartoe ten aanzien van het primair tenlastegelegde aan dat uit het dossier geen concrete omstandigheden naar voren zijn gekomen die wijzen op aanmerkelijke onvoorzichtigheid van verdachte, nu de toedracht van het ongeval onduidelijk is. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde voert de verdediging aan dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte op het fietspad heeft gereden en dat het fietspad wordt begrensd door een onderbroken streep, zodat verdachte door op de fietsstrook te rijden geen verkeersregel heeft overtreden.
Beoordeling door de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Door de politie is een verkeersongevallenanalyse van het ongeval gemaakt. Daarin wordt onder meer het volgende geconcludeerd.
Ter plaatse lag naast de rijbaan een fietsstrook die door middel van een doorgetrokken streep was gescheiden van de rijbaan. [3] Aan de hand van de schades en de aangetroffen sporen op de voertuigen en het wegdek wordt vastgesteld dat de bestuurster van de fiets met haar fiets in het midden van de fietsstrook reed. De bestuurder van de [merk auto] (verdachte) reed met de rechterzijde van de auto ook op deze fietsstrook. [4]
De verdediging heeft gesteld dat de positie van de bandensporen van de fiets op de weg niets zeggen over de plaats van de aanrijding omdat de bandensporen kunnen zijn begonnen iets later dan het moment van de aanrijding. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de accuraatheid van de verkeersongevallenanalyse, waarbij zij ten overvloede opmerkt dat getuige [getuige] heeft verklaard dat de fietsster in ieder geval op het fietspad reed. [5]
De verdediging stelt dat de betreffende fietsstrook niet door een doorgetrokken streep wordt begrensd maar door een onderbroken streep.
Die stelling is niet juist. In de “Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen", uitgebracht door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Dienst Verkeerskunde (december 1991) wordt op blz. 29 over doorgetrokken strepen in de lengterichting het volgende opgemerkt: "Bij doorgetrokken strepen in de lengterichting kunnen afwateringsproblemen ontstaan indien markeringsmateriaal met een dikte van meer dan 1 mm wordt gebruikt, bijvoorbeeld thermoplastisch materiaal. Water, dat tegen de randen van dit materiaal kan blijven staan, levert aquaplaning of opvriezingsgevaar op voor de weggebruiker. Het verdient daarom aanbeveling om bij toepassing van dit materiaal de doorgetrokken strepen te onderbreken (bijvoorbeeld om de 1,00 m) door het aanbrengen van een afwateringssleuf van 30 tot 50 mm breed."
Bepalend voor de weggebruiker is of de wegmarkering zich aan de gemiddelde weggebruiker voordoet als een doorgetrokken streep in de zin van artikel 76 RVV 1990 (vgl. Gerechtshof Leeuwarden, ECLI:NL:GHLEE:2004:AS7604). Gezien de foto’s uit de verkeersongevallenanalyse [6] kan de bewuste wegmarkering zich redelijkerwijs slechts voordoen aan en door de gemiddelde weggebruiker worden ervaren als een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990, omdat de streep bij het vooruitkijken als een doorgetrokken streep oogt. De rechtbank gaat dan ook uit van een fietspad met een doorgetrokken streep.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank het volgende met betrekking tot verdachtes verkeersgedrag:
  • verdachte heeft gedeeltelijk op de fietsstrook gereden, terwijl dat niet toegestaan was;
  • verdachte heeft onvoldoende op de weg vóór hem gelet, anders had hij immers de fietser moeten zien.
Aan verkeersdeelnemers worden hoge eisen gesteld. Van hen wordt verwacht dat zij zich bewust zijn van hun omgeving, de verkeersomstandigheden en de overige verkeersdeelnemers. Verdachte kende de situatie ter plaatse en wist dus dat er fietsers op de fietsstrook konden rijden. Hij heeft verklaard de aanrijding pas te hebben bemerkt toen hij een ster in de ruit zag.
Kennelijk heeft verdachte desondanks dusdanig slecht voor zich gekeken dat hij én teveel naar rechts, dus op de fietsstrook, is gaan rijden én de voor hem rijdende fietser niet heeft opgemerkt én zelfs de aanrijding zelf niet heeft gemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit worden gekwalificeerd als een aanmerkelijke verkeersfout in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank acht dan ook het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank beschouwt het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel. Voor de genezing van de kuitbeenbreuk is geen operatie nodig geweest. Wel kwalificeert de rechtbank het als letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan. Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij 9 dagen in het ziekenhuis heeft moeten verblijven en daarna naar een revalidatie-centrum is gegaan. [7]

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Primair
hij op
of omstreeks30 september 2015 te Rossum, gemeente Maasdriel, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto,
komende uit de richting Rossum (centrum) en
/ofgaande in de richting van
het/de rotonde/het verkeersplein Alem, daarmede rijdende over de weg, Burgemeester van Randwijckstraat
, zeer,althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij, verdachte de verkeersituatie aldaar kende en
/ofhet zicht voor hem, verdachte door de laagstaande zon enigszins werd belemmerd, in strijd met het gestelde in artikel 10 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, gebruik heeft gemaakt van een fietsstrook, die middels een op de rijbaan van die weg (Burgemeester van
Randwijckstraat) aangebrachte doorgetrokken streep was afgescheiden van de rijbaan en
/ofniet of in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Burgemeester van Randwijckstraat)
en/of niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte
die weg (Burgemeester van Randwijckstaat) kon overzien en waarover deze vrij wasen
/ofmet dat motorrijtuig (personenauto) geheel of gedeeltelijk over die op die weg (Burgemeester van Randwijckstraat) aangebrachte fietsstrook is gereden en
/ofis gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen meteen voor hem, verdachte uit op die fietsstrook van die weg (Burgemeester van Randwijckstraat) langzamer rijdende fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] )
zwaar lichamelijk letsel ofzodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 90 uren werkstraf subsidiair 45 dagen hechtenis en voorts tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie is daarbij uitgegaan van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in geval van bewezenverklaring rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zijn auto nodig heeft voor zijn activiteiten als oppas voor zijn kleinkinderen en vrijwilliger voor de visvereniging, met de impact die het ongeval op verdachte heeft gehad en met verdachtes blanco documentatie.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 15 juli 2016.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een aanmerkelijke verkeersfout begaan ten gevolge waarvan een ander letsel heeft opgelopen waardoor dit slachtoffer in het ziekenhuis is opgenomen en langere tijd haar normale bezigheden niet heeft kunnen uitvoeren. Nu de rechtbank anders dan de officier van justitie het letsel niet beschouwt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, acht zij een werkstraf niet op zijn plaats. De rechtbank zal daarom aan verdachte een geldboete van na te noemen hoogte en een voorwaardelijke rijontzegging van na te noemen duur opleggen, waarbij zij rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
geldboetevan
€ 1000.- (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
 ontzegt verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
4 (vier) maanden
 bepaalt, dat deze bijkomende straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. G.M.L. Tomassen en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 september 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015477724-1, gesloten op 13 oktober 2015, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 september 2016; medische informatie GGD Gelderland-Zuid
3.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 20
4.Ibidem
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 42.
6.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 20-21.
7.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 40.