In deze zaak heeft de eiseres, die in een strafprocedure is veroordeeld tot schadevergoeding aan haar ex-echtgenoot wegens onttrekking van kinderen aan het ouderlijk gezag, een kort geding aangespannen. De eiseres vordert dat de gedaagde, haar ex-echtgenoot, aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) verklaart dat zijn vordering door verrekening is tenietgegaan. De eiseres stelt dat zij gemeenschappelijke schulden heeft voldaan die dateren van vóór de afgesproken peildatum van 30 juli 2009, en dat zij een regresvordering op de gedaagde heeft die het bedrag dat zij volgens het strafarrest aan de gedaagde moet betalen overtreft.
De gedaagde heeft verweer gevoerd en aangevoerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, aangezien hij in België woont. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de gedaagde bevoegd is, omdat hij is verschenen en inhoudelijk verweer heeft gevoerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd door de eiseres om te concluderen dat haar schuld aan de gedaagde door verrekening is tenietgegaan. De eiseres heeft veel stukken overgelegd, maar er is geen duidelijke toelichting gegeven op de betekenis van deze stukken, en de gedaagde heeft betwist dat het om gemeenschappelijke schulden gaat.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk is om in kort geding vast te stellen of de vorderingen van de eiseres op de gedaagde bestaan en of deze vorderingen de schuld aan de gedaagde overtreffen. Daarom zijn de vorderingen van de eiseres afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.