ECLI:NL:RBGEL:2016:4772

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
294790
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringszaak met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en uitkering door verzekeraar

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen Wiproma Holding BV en N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij over de uitkering van een verzuimverzekering. Wiproma, de eiseres, stelt dat haar werknemer, de heer [naam 1], gedurende een bepaalde periode arbeidsongeschikt was en dat Bovemij, als verzekeraar, gehouden is om uitkeringen te doen voor de loonkosten die Wiproma heeft gemaakt in verband met deze arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waarbij onder andere rapporten van verschillende deskundigen zijn betrokken. De rechtbank concludeert dat Bovemij niet gehouden is tot het doen van uitkeringen over de betwiste periodes, omdat de oordelen van de door Bovemij aangewezen deskundigen leidend zijn. Wiproma heeft niet kunnen aantonen dat de heer [naam 1] in de relevante periodes arbeidsongeschikt was volgens de voorwaarden van de verzekering. De rechtbank wijst de vorderingen van Wiproma af en veroordeelt haar in de proceskosten van Bovemij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/294790 / HA ZA 15-711
Vonnis van 27 juli 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WIPROMA HOLDING BV,
gevestigd te Sittard -Geleen,
eiseres,
advocaat mr. J.A.M.G. Vogels te Maastricht,
tegen
naamloze vennootschap
N.V. SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ BOVEMIJ,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. P.E. Bloemendal te Arnhem
Partijen zullen hierna Wiproma en Bovemij genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 februari 2016
  • de ten behoeve van de comparitie van partijen bij brief van 28 april 2016 door Wiproma in het geding gebrachte nadere producties (24 t/m 27)
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 mei 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Verzekering

2.1.
[bedrijf] te [plaats] (verder: [bedrijf] ) heeft per
1 januari 2009 een verzuimverzekeringspakket “Maetis All-in” afgesloten bij Bovemij. Onder dit verzuimverzekeringspakket valt onder meer een Ziekteverzuimverzekering (verder: de verzekering).
2.2.
In artikel 2 van de op de verzekering van toepassing zijnde Bijzondere
Voorwaarden Ziekteverzuimverzekering (de Bijzondere Voorwaarden) is onder het kopje ‘strekking van de verzekering’ het volgende opgenomen:
“De verzekering heeft tot doel uitkering te verlenen aan verzekeringnemer voor loonschade na de eigen risicoperiode gedurende het eerste en/of tweede jaar van arbeidsongeschiktheid van de werknemer, (…), een en ander met inachtneming van het in deze voorwaarden en op het polisblad bepaalde.”
2.3. ‘
Arbeidsongeschiktheid’ wordt in artikel 1 lid 8 van de Polisvoorwaarden als volgt gedefinieerd:
“Ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden wegens ziekte of ongeval. Bij de definitie van arbeidsongeschiktheid wordt aangesloten bij hetgeen in het Burgerlijk Wetboek is vermeld. (…)”
2.4.
In artikel 3 lid 2 van de Bijzondere Voorwaarden staat onder het kopje ‘uitsluitingen’, voor zover van het belang, het volgende:
“Er bestaat geen recht op uitkering indien de verzekerde:
(…)
b. niet bereid is de overeengekomen arbeid te verrichten waartoe hij door de deskundige van Maetis in staat wordt geacht;
(…)
d. situationeel arbeidsongeschikt is. (…)”
2.5. ‘
Situationele arbeidsongeschiktheid’ wordt in artikel 1 lid 3 van de Bijzondere Voorwaarden als volgt gedefinieerd:
“Arbeidsongeschiktheid die haar oorsprong niet vindt in medische of fysieke gronden maar bijvoorbeeld verband houdt met een conflict met verzekeringnemer, met een door verzekeringnemer aangekondigd ontslag of met een aangekondigde reorganisatie.”
2.6.
In artikel 3 lid 2 van de Polisvoorwaarden staat, voor zover van belang, nog het volgende:
“Er bestaat geen recht op uitkering indien verzekeringnemer:
(…)
f. de werknemer niet in staat stelt de overeengekomen arbeid waartoe hij door de deskundige van Maetis in staat wordt geacht te verrichten;”
[naam 1]
2.7.
Op 1 mei 1986 is de heer [naam 1] (verder: [naam 1] ) bij [bedrijf] in dienst getreden. Laatstelijk werkte hij als elektrotechnisch projectleider.
2.8.
Op 7 januari 2013 heeft [naam 1] zich ziek gemeld.
2.9.
[naam 1] is diverse malen onderzocht door verschillende (bedrijfs)artsen / arbeidsdeskundigen. In de in verband hiermee opgemaakte rapporten staat, voor zover van belang, (in chronologische volgorde) het volgende:
2.9.1.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 18 januari 2013 (prod. 5a):
“Op dit ogenblik is hij medisch niet belastbaar voor werk.”
2.9.2.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 11 februari 2013 (prod. 5b):
“(…) [naam 1] heeft medisch gezien op dit moment geen tot marginaal benutbare mogelijkheden.”
2.9.3.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 18 maart 2013 (prod. 5c):
“De behandelingen zijn pas gestart. Er is nog geen structurele verbetering. (…)
Ik raad aan om een aantal malen per week naar de werkplek te gaan en dan rustig taken/werkzaamheden te doen. (…)
In overleg kunt u dan ook de uren verder opbouwen.”
2.9.4.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 29 april 2013 (prod. 5d):
“Hij heeft een terugval door werkgerelateerde factoren (vertelt uw werknemer).
Hij wil terug starten en opbouwen, maar hij vindt niet genoeg taken. (…)
Ik zou samen een opbouwschema met taken en uren maken om tot volledige arbeidsgeschiktheid te komen over maximaal 6-8 weken in eigen werk.
2.9.5.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 3 juni 2013 (prod. 5e):
“Op dit ogenblik kan hij 20 uur/week werken in eigen werk.
Ik raad aan de uren en taken structureel (tijdcontingent) op te bouwen tot een volledig arbeidsgeschiktheid na maximaal 2-3 maanden.”
2.9.6.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 15 juli 2013 (prod. 5f):
“Hij heeft nog beperkingen door een medische aandoening.
Hij heeft nog behandelingen. (…)
Uw werknemer heeft in de voorbije weken ongeveer 6 uur/dag gewerkt. Ik raad aan de uren en taken verder op te bouwen tot volledige arbeidsgeschiktheid per 1-9-2013.
2.9.7.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 28 augustus 2013 (prod. 5g):
“Hij heeft een terugval gehad door werkgerelateerde factoren (u bekend).
Dit is ook samen uitgebreid besproken.
Verder gaan de behandelingen eindigen in de komende weken en verwacht ik geen medische beperkingen meer in de komende weken.
Ik raad aan om vanaf 2-9 te starten met 5 keer 2 uur/week in eigen werk en dan elke week 1 uur extra per dag te werken tot een volledig herstel over een 6 tal weken.
2.9.8.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 20 september 2013 (prod. 5h):
“Ik raad aan om samen met een mediator gesprekken te voeren, zodat er ook geen stagnatie optreedt in de reintegratie.
Medisch gezien zou hij kunnen starten met een aantal uren en ik raad aan om tijdcontingent de uren op te bouwen tot een volledig herstel over 6 tal weken maximaal.
2.9.9.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 30 december 2013 (prod. 5i):
“Er is sprake van een verschil van mening gepaard gaande met een verzuimmelding tussen werkgever en werknemer. (…)
Uw werknemer heeft klachten door werkgerelateerde factoren.
Dus hij is medisch gezien niet ziek op dit ogenblik.
Wel kan hij ziek worden op termijn als deze stress aanhoudt op langere termijn.”
2.9.10.
Deskundigenoordeel UWV d.d. 21 februari 2014 (prod. 5j):
“U heeft op 5 februari 2014 een deskundigenoordeel aangevraagd over uw arbeids(ongeschiktheid). (…) Ons oordeel is dat u uw eigen werk op 3 februari 2014 inderdaad niet kon doen.”
2.9.11.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 18 maart 2014 (prod. 5k):
“Uit het deskundigenoordeel en tijdens het gesprek met uw werknemer kan ik afleiden dat hij psychische beperkingen heeft door werkgerelateerde factoren. Hierbij geeft de verzekeringsarts van het UWV aan dat hij nu arbeidsongeschikt is voor eigen werk, maar wel geschikt voor passend werk. (…) Dus ik raad aan om aan de hand van zijn beperkingen passend werk aan te bieden.
Verder raad ik aan om de werkgerelateerde factoren op te lossen.
Als deze zijn opgelost verwacht ik ook geen beperkingen meer.”
2.9.12.
Rapport arbeidsdeskundig onderzoek door B’oord arbeidsmanagement (verder B’oord) d.d. 4 april 2014 (prod. 5l):

Conclusie:
1. Betrokkene is geschikt voor de uitoefening van het oorspronkelijke eigen werk als elektrotechnisch projectleider.
2. Het eigen werk is passend, echter niet meer voorhanden.
3. Gezien er geen andere passende werkzaamheden structureel en duurzaam beschikbaar zijn, is spoor 2 aan de orde.”
2.9.13.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 23 april 2014 (prod. 5m):
“Uit het deskundigenoordeel en het arbeidsdeskundig onderzoek blijkt dat uw werknemer niet meer kan werken in uw bedrijf.
Hij ervaart klachten die veroorzaakt worden door werk. (…)
Dus ik raad dan ook aan om samen met de mediator tot structurele oplossingen te komen.
Dit kan spoor 2 traject zijn of samen andere afspraken maken om tot een oplossing te komen. (…)
Dus ik raad aan de Stecr richtlijn te volgen.
Aangezien er geen ziekte is, ga ik ook geen spreekuur meer inplannen.”
2.9.14.
Werkhervattingsadvies door [naam 3] van WVM Bedrijfsartsen d.d. 2 juli 2014 (prod. 5n):
“Werknemer is nog altijd aangewezen op psychisch beperkt belastende werkzaamheden met beperkingen ten aanzien van overmatige stress en werkdruk, conflicthantering en leidinggeven. Op grond hiervan is hij dan ook arbeidsongeschikt te achten voor de eigen functie.”
2.9.15.
Rapport bedrijfsarts [naam 4] van Maetis van 28 augustus 2014 (prod. 50):
“Medisch gezien is de situatie niet veranderd, de klachten worden volgens betrokkene in stand gehouden door de (werk)situatie.
Ik heb geen reden om de eerder gegeven adviezen te wijzigen. Ik verwijs bij deze naar vorige correspondentie (arbeidsdeskundig onderzoek en de laatste terugkoppeling van mevrouw [naam 2] ).”
2.9.16.
Rapport bedrijfsarts [naam 2] van Maetis van 15 september 2014 (prod. 5p):
“Werknemer is volledig arbeidsgeschikt voor eigen werk (weliswaar niet bij deze werkgever) gezien de arbeidsverhoudingen. (…)
Er zijn nog verstoorde arbeidsverhoudingen. (…)
Hij heeft geen beperkingen meer.”
2.9.17.
Rapport van [naam 3] van WVM Bedrijfsartsen d.d. 29 september 2014 (prod. 5q):
“Volgens het UWV is wn aangewezen op psychisch beperkt belastende werkzaamheden met beperkingen ten aanzien van overmatige stress en werkdruk, conflicthantering en leidinggeven. Op grond hiervan werd hij arbeidsongeschikt geacht voor de eigen functie. Gezien de arbeidsongeschiktheid voortduurt en er geen passend structureel en duurzaam ander werk beschikbaar is, was spoor 2 aan de orde.”
2.9.18.
Arbeidsdeskundig onderzoek UWV in het kader van de WIA-beoordeling d.d. 21 november 2014 (prod. 5r):
“De verzekeringsarts (…) heeft (…) de functionele mogelijkheden van de heer [naam 1] vastgesteld. (…) M.b.t. de psychische belastbaarheid geldt dat cliënt is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige deadlines/productiepieken, geen veelvuldige storingen/onderbrekingen en geen vereist frequent face- to face conflicthantering. (…)
De heer [naam 1] is thans nog niet geschikt voor de volledige uitoefening van de maatgevende arbeid. Zijn belastbaarheid ten opzichte van de belasting in de functie wordt overschreden. Door beperkte psychische belastbaarheid tgv langdurige mentale overbelasting en werkgerelateerde spanningen kan hij dit werk vooralsnog niet in de volledige omvang doen. Als gevolg van nog bestaande
(rest-)beperkingen t.a.v. de aspecten veelvuldige storingen / onderbrekingen, veelvuldige deadlines, conflicthantering en afbreukrisico wordt cliënt thans nog ongeschikt beschouwd voor de volledige uitoefening van de maatgevende functie. (…)
T.a.v. reïntegratie/bemiddeling zij aangegeven dat, gelet op de medische prognose, cliënts ongeschiktheid voor het eigen werk pas zal veranderen wanneer er een adequate oplossing wordt gevonden voor de huidige patstelling tussen cliënts (bedrijfs-)visie en die van zijn werkgever, danwel wanneer reïntegratie in passende arbeid is ingezet. (…)”
2.9.19.
Werkhervattingsadvies door [naam 3] van WVM Bedrijfsartsen d.d. 12 januari 2015 (prod. 5t):
“Er is nog altijd sprake van een arbeidsongeschiktheid voor werkzaamheden bij de eigen werkgever door medische problematiek. De klachten lijken de laatste tijd alleen maar te zijn toegenomen en derhalve is de behandeling die hij reeds had geïntensiveerd.”
2.10.
Op 3 februari 2015 is door het UWV toestemming verleend aan [bedrijf] om de arbeidsovereenkomst met [naam 1] op te zeggen in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid. In de beslissing van het UWV staat, onder meer, het volgende:
“Uit de stukken blijkt dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid voor werkzaamheden bij de eigen werkgever en tevens dat het niet de verwachting is dat er nog terugkeermogelijkheden bij u zijn. Wij vinden daarmee dat u aannemelijk heeft gemaakt dat werknemer arbeidsongeschikt is voor het eigen werk en binnen 26 weken niet zal herstellen voor het eigen werkgever.”
2.11.
[bedrijf] heeft het dienstverband met [naam 1] opgezegd per 31 mei 2015.
2.12.
Bovemij heeft op grond van de verzekering de loonkosten van [naam 1] over de periode van 7 januari 2013 tot 21 oktober 2013 en over de periode van 5 februari 2014 tot 12 mei 2014 vergoed aan [bedrijf] . Over de periode van 21 oktober 2013 tot en met 4 februari 2014 en over de periode vanaf 12 mei 2014 heeft Bovemij geen uitkeringen in het kader van de verzekering gedaan.
Wiproma
2.13.
Bij de stukken bevindt zich een onderhandse pandakte van 21 oktober 2010
waarin [bedrijf] een (eerste) stil pandrecht verleent aan Wiproma op
“alle vorderingen (waaronder begrepen eventuele andere rechten) van de pandgever die thans reeds bestaan of zullen voortvloeien uit een thans reeds bestaande rechtsverhouding terzake van de uitoefening door de pandgever van zijn onderneming (…)”.
2.14.
Bij brief van 1 juni 2015 heeft [bedrijf] haar debiteurenlijst ter registratie aangeboden bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft bij brief van 9 juni 2015 meegedeeld dat een tweetal akten is geregistreerd.
2.15.
Bij vonnis van de rechtbank Limburg van 16 juni 2015 is [bedrijf] in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. D.E.A.F. Aertssen tot curator.
2.16.
Bij brief van 17 juli 2015 heeft de curator aan de debiteuren van [bedrijf] laten weten dat het pandrecht van Wiproma op de debiteurenvorderingen van [bedrijf] wordt erkend. Aangegeven wordt dat Wiproma inningsbevoegd is ten aanzien van deze vorderingen, de debiteuren worden er op gewezen dat zij niet langer bevrijdend kunnen betalen aan [bedrijf] .
2.17.
Bij brieven van 3 juni 2015, 5 juni 2015 en 9 juni 2015 heeft (de volmacht van) Bovemij aan [bedrijf] laten weten op grond van de verzekering bedragen van respectievelijk € 5.420,82, € 6.503,16 en € 2.718,32 uit te zullen keren aan [bedrijf] .
Bij drie afzonderlijke brieven van 20 oktober 2015 heeft de curator aan Bovemij meegedeeld dat eerder genoemde bedragen - in verband met het faillissement van [bedrijf] en het pandrecht van Wiproma - bevrijdend kunnen worden betaald aan Wiproma.
Bij de stukken bevindt zich een drietal betalingsbewijzen waaruit blijkt dat de bedragen vervolgens op 11 november 2015 door Bovemij zijn uitgekeerd aan Wiproma.
2.18.
Bij de stukken bevindt zich een door de curator ondertekende verklaring van
26 april 2016 waarin de curator uitdrukkelijk aangeeft dat het ten behoeve van Wiproma gevestigde pandrecht wordt erkend, voor zover de vorderingen en voorraden zien op de periode voor 9 juni 2015. De curator geeft aan dat (ook) de vorderingen terzake niet uitbetaald ziekengeld van [naam 1] verpand zijn aan Wiproma en daarom door haar mogen worden uitgewonnen.

3.Het geschil

3.1.
Wiproma vordert samengevat - veroordeling van Bovemij tot betaling aan haar van een bedrag van € 37.083,22 en een bedrag van € 1.145,83 aan buitengerechtelijke kosten, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van Bovemij in de proceskosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Wiproma stelt ter onderbouwing van haar vordering dat [naam 1] gedurende de gehele periode van 7 januari 2013 tot 7 januari 2015 ziek en derhalve arbeidsongeschikt is geweest, zodat Bovemij op grond van de met [bedrijf] gesloten verzekering gehouden is over deze gehele periode uitkering te doen. Bovemij heeft echter niet uitgekeerd over de periode van 21 oktober 2013 tot en met 4 februari 2014 en over de periode vanaf 12 mei 2014.
Volgens Wiproma houdt Bovemij - ter onderbouwing van haar standpunt dat [naam 1] in de bewuste periodes niet arbeidsongeschikt was - ten onrechte (enkel) vast aan de oordelen van de door haar voorgeschreven bedrijfsartsen van Maetis. Deze oordelen kloppen niet, aldus Wiproma. Dat de oordelen van de bedrijfsartsen van Maetis niet kloppen, blijkt volgens Wiproma uit de andersluidende oordelen van het UWV (r.o. 2.9.10 en 2.9.18), de door Wiproma ingeschakelde bedrijfsarts van WVM (r.o. 2.9.14 en 2.9.17) en de door Wiproma ingeschakelde arbeidsdeskundige van B’oord (r.o. 2.9.12). Ook uit het feit dat het UWV op 3 februari 2015 een ontslagvergunning heeft verleend waarbij is geoordeeld dat [naam 1] 104 weken arbeidsongeschikt is geweest (r.o. 2.10), blijkt dat Bovemij zich ten onrechte op het standpunt stelt dat [naam 1] niet de gehele periode arbeidsongeschikt is geweest, aldus Wiproma.
Wiproma stelt dat [bedrijf] over de periodes dat Bovemij niet heeft uitgekeerd in totaal voor een bedrag van € 37.083,22 aan loonkosten heeft gehad in verband met [naam 1] . Wiproma vordert dit bedrag, verwijzend naar een door [bedrijf] ten behoeve van haar gevestigd pandrecht, thans vermeerderd met rente en kosten van Bovemij.
3.3.
Bovemij voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wiproma

4.1.
Bovemij heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat Wiproma niet vorderingsgerechtigd is. Zij betwist dat [bedrijf] haar vermeende aanspraak op Bovemij aan Wirpoma heeft verpand. De rechtbank verwerpt dit verweer.
4.2.
Uit de zich bij de stukken bevindende pandakte d.d. 21 oktober 2010 blijkt dat [bedrijf] vorderingen heeft verpand aan Wiproma. Uit de pandakte blijkt voorts, in tegenstelling tot hetgeen Bovemij heeft aangevoerd, dat onder de verpande vorderingen ook vallen
eventuele andere rechten van de pandgever die thans reeds bestaan of zullen voortvloeien uit een thans reeds bestaande rechtsverhouding terzake van de uitoefening door de pandgever van zijn onderneming (…)”(zie r.o. 2.13).
Wiproma maakt aanspraak op (volgens haar bestaande) rechten voortvloeiende uit een reeds op 1 januari 2009 - en dus voorafgaand aan de vestiging van het pandrecht - door [bedrijf] bij Bovemij, ter zake van de uitoefening van haar onderneming, afgesloten verzekering.
Aan Bovemij moet worden toegegeven dat de debiteurenlijst van [bedrijf] zich niet bij de stukken bevindt. De curator heeft evenwel expliciet heeft aangegeven dat (ook) de vorderingen terzake niet uitbetaald ziekengeld van [naam 1] zijn verpand aan Wiproma en daarom door haar mogen worden uitgewonnen (r.o. 2.18). Mede gelet hierop moet worden aangenomen dat het voor pandgever en pandhouder voldoende duidelijk was dat ook onderhavig vorderingsrecht was verpand. Nu vast staat dat Bovemij met betrekking tot andere werknemers verzekeringspenningen heeft uitgekeerd aan Wiproma (r.o. 2.17) valt, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, bovendien niet in te zien waarom Wiproma ten aanzien van de verzekeringspenningen met betrekking tot [naam 1] niet (meer) vorderingsgerechtigd zou zijn.
Inhoudelijk
4.3.
Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of Bovemij op grond van de verzekering al dan niet gehouden is tot het doen van uitkering over de periode 21 oktober 2013 tot en met 4 februari 2014 en over de periode vanaf 12 mei 2014.
4.4.
Wiproma stelt dat Bovemij heeft erkend gehouden te zijn tot het doen van uitkering over de periode van 30 november 2014 tot 7 januari 2015 (dagvaarding randnummer 4.2), hetgeen door Bovemij uitdrukkelijk wordt betwist. Over de bewuste periode is tussen partijen nimmer gesproken, aldus Bovemij.
4.5.
Wiproma heeft, ter comparitie, ter onderbouwing van haar stelling met betrekking tot de erkenning door Bovemij, verwezen naar correspondentie tussen haarzelf en Turien, de volmacht van Bovemij (productie 6 bij dagvaarding).
In de bewuste correspondentie staat, voor zover van belang, het volgende:
Brief van Wiproma ( [bedrijf] ) aan Bovemij (Turien) d.d. 28 november 2014:
“Zoals u weet (…) zijn wij het niet eens met uw standpunt dat wij over de periode 20 oktober 2013 tot 5 februari 2014 alsmede vanaf 11 mei jl. geen recht hebben op een uitkering inzake de arbeidsongeschiktheid van onze werknemer de heer [naam 1] . (…)
Ik verzoek u (…) alsnog tot uitkering over te gaan (…) over de genoemde periodes.”
E-mail van 20 januari 2015 van Bovemij (Turien) aan Wiproma ( [bedrijf] ):
“Hierbij reageren wij op uw brief van 28 november 2014. U stelt de vraag of wij alsnog loonschade willen vergoeden inzake de heer [naam 1] (…). Het betreft (…) de periode 21-10-2013 t/m 04-02-2014 en 12-05-2014 t/m 30-11-2014.
Wij hebben uw verzoek besproken met de risicodrager Bovemij. Na dit overleg kunnen wij u een vergoeding van 25% van de loonschade aanbieden. (…)”
E-mail van 12 februari 2015 van Bovemij (Turien) aan Wiproma ( [bedrijf] ):
“(…) Wellicht kunt u met een arbeidsdeskundig rapport aantonen dat er bij de heer [naam 1] over de periode 21-10-2013 t/m 04-02-2014 en 12-05-2014 t/m 30-11-2014 wel sprake is geweest van (meer) of minder loonwaarde. (…)”
4.6.
Met Bovemij is de rechtbank van oordeel dat van enige erkenning van gehoudenheid tot het doen van uitkering over de periode van 30 november 2014 tot 7 januari 2015 door Bovemij geen sprake is. Uit het feit dat Bovemij blijkens de correspondentie, naar zij thans aangeeft uit coulance, over de periode van 21 oktober 2013 tot en met 4 februari 2014 en over de periode van 12 mei 2014 tot en met 30 november 2014 een vergoeding van 25% van de loonschade heeft aangeboden, heeft Wiproma niet mogen begrijpen dat Bovemij (dus) erkende over de periode vanaf 30 november 2014 gehouden te zijn tot het doen van een algehele uitkering (100%). Over deze periode is, afgaande op de correspondentie, in het geheel niet gesproken. De datum van 30 november 2014 lijkt door Bovemij (enkel) te zijn genoemd in reactie op de brief van Wiproma van 28 november 2014.
4.7.
Bovemij heeft aangevoerd dat zij, gelet op de eerste ziektedag van [naam 1] op 7 januari 2013 en het feit dat op grond van de verzekering enkel de loonschade over maximaal de eerste 104 weken van de arbeidsongeschiktheid is verzekerd, maximaal gehouden kan worden tot vergoeding van de loonschade over de periode tot en met 4 januari 2015. Wiproma heeft dit onbetwist gelaten, zodat de vordering betrekking hebbende op de loonschade over 5 en 6 januari 2015 reeds daarom niet toegewezen kan worden.
4.8.
Voor ligt derhalve de vraag of Bovemij gehouden is tot het doen van een uitkering op grond van de verzekering over de periode van 21 oktober 2013 tot en met 4 februari 2014 en over de periode vanaf 12 mei 2014 tot en met 4 januari 2015.
4.9.
Hierbij heeft te gelden dat het (enkele) feit dat [naam 1] (gedeeltelijk) ziek is geweest in de bewuste periodes en het (enkele) feit dat [naam 1] over deze periodes geen (dan wel slechts een geringe) arbeidsprestatie heeft verricht voor Wiproma, zoals bij dagvaarding gesteld door Wiproma, niet van belang is voor het antwoord op de vraag of Bovemij gehouden is tot het doen van uitkering. Op grond van de polisvoorwaarden is immers niet de ziekte van de werknemer of het verlies aan arbeidsprestatie van de werknemer verzekerd, maar diens arbeidsongeschiktheid (artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden, r.o. 2.2).
4.10.
Beantwoord moet dus worden de vraag of [naam 1] in de betreffende periodes arbeidsongeschikt is geweest in de zin van de verzekering én de vraag of overigens is voldaan aan de polisvoorwaarden. Bovemij stelt zich op het standpunt dat het oordeel van de deskundige van Maetis (een door haar aangewezen bedrijfsarts) hierbij leidend is. Zij verwijst in dit kader, onder meer, naar artikel 3 lid 2 onder b van de Bijzondere Voorwaarden en artikel 3 lid 2 van de Polisvoorwaarden (als weergegeven onder r.o. 2.4, respectievelijk r.o. 2.6). Bovemij voert aan dat uit deze bepalingen, die volgens haar beide als kenbeding hebben te gelden, volgt dat geen recht op uitkering bestaat wanneer de deskundige van Maetis de werknemer in staat acht werkzaamheden te verrichten en deze geen werkzaamheden verricht. Er is dan (kennelijk) ofwel sprake van een situatie waarin de werknemer niet bereid is de overeengekomen arbeid te verrichten overeenkomstig artikel 3 lid 2 onder b van de Bijzondere Voorwaarden, ofwel van een situatie waarin de werkgever de werknemer niet in staat stelt de overeengekomen arbeid te verrichten overeenkomstig artikel 3 lid 2 van de Polisvoorwaarden.
Wiproma heeft aangevoerd dat voor de vraag of een werknemer al dan niet arbeidsongeschikt is en er dekking op grond van de verzekering bestaat, het oordeel van de door Bovemij (eenzijdig) aangewezen deskundige niet leidend kan zijn.
4.11.
De rechtbank begrijpt dat Wiproma een beroep heeft willen doen op de onredelijk bezwarendheid (en daarmee op de vernietigbaarheid) van eerder genoemde bedingen in de Polisvoorwaarden en Bijzonder Voorwaarden, dan wel dat zij heeft willen aanvoeren dat een beroep op deze bedingen door Bovemij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voor de vraag of aan Wiproma een beroep toe kan komen op de onredelijk bezwarendheid van genoemde bedingen, is van belang of eerder genoemde bedingen al dan niet als kernbeding moeten worden aangemerkt. Of dit, zoals Bovemij betoogt, het geval is, kan naar het oordeel van de rechtbank evenwel in het midden blijven. Zowel wanneer de bedingen aangemerkt zouden moeten worden als kernbedingen en Wiproma dus niet kan aanvoeren dat de bedingen onredelijk bezwarend zijn, maar enkel dat sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid, als wanneer geoordeeld zou moeten worden dat de bedingen (ten minste deels) geen kernbeding zijn (maar bijvoorbeeld (ook) een bewijsbeding) en aan Wiproma dus wel een beroep op de onredelijk bezwarendheid daarvan toekomt, overweegt de rechtbank het volgende.
4.12.
Bovemij heeft onbetwist aangevoerd dat [bedrijf] met haar keuze voor het
“Maetis-All-in pakket”, heeft gekozen voor een goedkope variant van de verzuimverzekering waarbij Bovemij, gelet op de daarvoor in rekening gebrachte premie, enkel dekking heeft willen bieden onder de voorwaarde dat de deskundige van Maetis oordeelt dat sprake is van arbeidsongeschiktheid (zoals ook is gebeurd in bepaalde periodes). [bedrijf] had volgens Bovemij ook kunnen kiezen voor de duurdere variant(en) van de verzuimverzekering waarbij de arbeidsongeschikt op een andere wijze wordt vastgesteld, maar waarbij ook een hogere premie in rekening wordt gebracht, hetgeen eveneens onbetwist is gebleven.
Nu een concrete onderbouwing van Wiproma’s stelling dat het oordeel van de deskundige van Maetis niet leidend kan zijn ontbreekt en het de verzekeraar in beginsel vrij staat de grenzen te omschrijven waarbinnen zij bereid is om dekking te verlenen, is van onredelijk bezwarende bedingen, dan wel van handelen door Bovemij in strijd met de redelijkheid en billijkheid, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake (vgl. HR 9 juni 2006, NJ 2006, 326 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2316).
4.13.
Bovemij heeft ter beantwoording van de vraag of zij al dan niet gehouden is tot het doen van enige uitkering, de rapporten van de deskundigen van Maetis als uitgangspunt mogen nemen. Gesteld noch gebleken is dat [naam 1] in de in geding zijnde periodes als genoemd in r.o. 4.8, arbeidsongeschikt is verklaard door een deskundige van Maetis. Bovemij kan derhalve reeds om die reden niet gehouden worden tot het doen van enige uitkering over deze periodes. De vorderingen van Wiproma zullen worden afgewezen.
4.14.
De rechtbank merkt nog op dat zelfs wanneer ter beantwoording van de vraag of sprake was van arbeidsongeschiktheid van [naam 1] ook de door Wiproma in het geding gebrachte rapporten van andere deskundigen dan de deskundigen van Maetis meegewogen hadden mogen worden, het maar zeer de vraag is of Bovemij in dat geval gehouden zou zijn tot het doen van de (volledige) uitkering als door Wiproma gevorderd. Hierbij is het volgende van belang.
Op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 2 onder d van de Bijzondere Voorwaarden bestaat geen recht op uitkering indien sprake is van situationele arbeidsongeschiktheid.
Dit is gedefinieerd als arbeidsongeschiktheid die haar oorsprong niet vindt in medische of fysieke gronden maar bijvoorbeeld verband houdt met een conflict van verzekeringsnemer, met een door verzekeringsnemer aangekondigd ontslag of met een aangekondigde reorganisatie (r.o. 2.5).
Het (enkele) feit dat voor de werkgever (arbeidsrechtelijk) een loondoorbetalingsverplichting bestaat en het (enkele) feit dat het UWV uiteindelijk oordeelt dat iemand 104 weken arbeidsongeschikt is geweest, maakt dus niet dat daardoor ook sprake is van een recht op uitkering op grond van de verzekering. In beide gevallen kan immers sprake zijn geweest van situationele arbeidsongeschiktheid, die niet wordt gedekt door de verzekering.
In het onderhavige geval lijkt in eerste instantie sprake te zijn geweest van “niet-situationele” arbeidsongeschiktheid, maar lijkt op enig moment het feit dat het eigen werk als gevolg van een reorganisatie niet meer voorhanden was een rol te gaan spelen. Ook in het door Wiproma zelf in het geding gebrachte rapport van de deskundige van B’oord van 4 april 2014 staat immers dat [naam 1] (op dat moment) arbeidsgeschikt is voor de uitoefening van het oorspronkelijke eigen werk, welke werk niet meer voorhanden is (r.o. 2.9.12).
4.15.
Wiproma zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bovemij worden begroot op:
- griffierecht € 1.909,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punt × tarief € 579,00)
Totaal € 3.067,00
4.16.
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Wiproma in de proceskosten, aan de zijde van Bovemij tot op heden begroot op € 3.067,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Wiproma in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Wiproma niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016.