6.4.Ten slotte stelt eiser dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Deze kan om die reden niet in stand blijven.
7. Verweerder stelt dat de Wet en de toelichting daarop duidelijk zijn. Eiser heeft geen direct financieel verlies geleden omdat het verlies wordt gedragen door M B.V. Het verlies komt uiteindelijk tot uitdrukking op de waardeontwikkeling van eisers aanmerkelijkbelangaandelen in R B.V. Door het verlies dat is geleden door het lucratief belang worden de aandelen van M B.V. minder waard en daaruit vloeit voort een waardedaling van de aandelen R B.V. Het verlies uit een middellijk gehouden lucratief belang wordt genoten op het moment dat het ook feitelijk wordt genoten door eiser. Dit vloeit voort uit het wettelijk systeem en het kasstelsel dat van toepassing is op inkomsten uit aanmerkelijk belang.
Beoordeling van het geschil
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het door eiser middellijk houden van de aandelen [F] B.V. een werkzaamheid voor eiser vormde als bedoeld in artikel 3.92b, eerste lid, sub a, en artikel 3.90 van de Wet. De rechtbank sluit zich aan bij dit gezamenlijke standpunt van partijen nu niet is gebleken van een onjuiste rechtsopvatting. De rechtbank verwijst hierbij naar de toelichting op het begrip ‘ratchet’ in de Memorie van Toelichting op voornoemde wettelijke bepaling (zie de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 459, nr. 3, blz. 14).
9. Op het moment dat het middellijk gehouden lucratieve belang in [F] B.V. een werkzaamheid voor eiser vormde, diende dat belang te boek te worden gesteld op het bedrag dat is opgeofferd ter verkrijging van dat belang (artikel 3.95b, eerste lid, van de Wet). Op het moment dat de aandeelhoudersovereenkomst is geëindigd, is eiser opgehouden resultaat uit die werkzaamheid te genieten en dient het resultaat van dat jaar te worden bepaald. Volgens artikel 3.95b, vierde lid, van de Wet wordt, indien de berekening van de in een jaar genoten voordelen met betrekking tot middellijk gehouden vermogensbestanddelen die tot een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92b behoren, zou leiden tot een negatief bedrag, dat negatieve bedrag niet tot het resultaat van een werkzaamheid gerekend. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser evenmin een verlies uit aanmerkelijk belang in aanmerking nemen. Dit kan eerst indien er sprake is van een verlies als bedoeld in artikel 4.47 (in verbinding met artikel 4.12) van de Wet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige jaar van een dergelijk verlies sprake was. Het verlies dat met de hiervoor onder 3 vermelde inkoop is gerealiseerd kan niet als een verlies als hiervoor bedoeld worden aangemerkt. Artikel 3.95b, vijfde lid, van de Wet is hier niet aan de orde nu er sprake is van een verlies en niet van voordelen als bedoeld in dat wetsartikel.
10. De wetgever heeft er bewust voor gekozen voordelen in verband met middellijk gehouden lucratief belangaandelen te belasten en verliezen in verband daarmee niet in aftrek toe te laten en bij onmiddellijk gehouden belangen wel die verliezen in aftrek toe te laten. Dit om te voorkomen dat bij een middellijk gehouden belang het verlies twee maal in aanmerking zou worden genomen (op het niveau van de aanmerkelijk belangvennootschap die het lucratieve belang houdt en bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid). De wetgever heeft daarbij overwogen dat een verlies op middellijk gehouden lucratief belangaandelen op het niveau van de vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang houdt (uiteindelijk) doorwerkt naar de waarde van die aanmerkelijkbelangaandelen en dat mogelijk dan een verlies uit aanmerkelijk belang kan worden geclaimd. De wetgever heeft daarbij onderkend dat dit niet het geval is indien op het lucratieve belang de deelnemingsvrijstelling van toepassing is (zie Nota naar aanleiding van het nader verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 459, nr. 9, blz. 15 en Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 459, nr. 3, blz. 17/18). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever deze keuze mogen maken. De rechtbank oordeelt ten slotte dat uit de hiervoor onder 6.1 vermelde wetsgeschiedenis niet volgt dat het door eiser gestelde verlies door hem als verlies uit aanmerkelijk in aanmerking kan worden genomen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd.
12. Naar aanleiding van hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.