ECLI:NL:RBGEL:2016:4522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
05/740190-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 16 augustus 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige man uit Nijmegen, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van € 4.062,35 aan het slachtoffer betalen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 mei 2016, waarbij de verdachte het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, met kracht tegen het hoofd schopte. Het slachtoffer liep hierdoor ernstig letsel op, waaronder een gebroken jukbeen en meerdere breuken in de oogkas en neus.

Tijdens de rechtszitting op 2 augustus 2016 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit van poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte de zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en bereidheid tot hulpverlening voor zijn agressieproblematiek. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, maar benadrukte de impact van het geweldsdelict op de samenleving en het slachtoffer. De benadeelde partij heeft zich gevoegd in het strafproces en de rechtbank heeft de schadevergoeding toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740190-16
Datum uitspraak : 16 augustus 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte 1] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
Raadsvrouw: mr. S. Striekwold, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 02 augustus 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een op 2 augustus 2016 toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 mei 2016 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] (met kracht en/of terwijl deze op de
grond lag) tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 01 mei 2016 te Nijmegen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen links, breuk in zij- en onderwand oogkas links, breuk in zij- en onderwand oogkas links, breuk in voor-, zij- en achterwand voorhoofdsholte en een gebroken neus, heeft toegebracht, door die [slachtoffer]
(met kracht en/of terwijl deze op de grond lag) tegen het hoofd te
schoppen/trappen;
althans, indien het vorenstaande onder subsidiair niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 01 mei 2016 te Nijmegen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht en/of terwijl
deze op de grond lag) tegen het hoofd te schoppen/trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen links, breuk in zij- en onderwand oogkas links, breuk in zij- en onderwand oogkas links, breuk in voor-, zij- en achterwand voorhoofdsholte en een gebroken neus ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 1 mei 2016 is in Nijmegen een handgemeen ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] met zijn voet tegen het hoofd geraakt. [2] Bij [slachtoffer] is ten gevolge hiervan het volgende letsel geconstateerd: een gebroken jukbeen links, een breuk in zij- en onderwand van de oogkas links, een breuk in voor-, zij-, en achterwandzij en achterwand van de voorhoofdsholte en een gebroken neus. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. Door iemand die op de grond ligt met zoveel kracht tegen het hoofd te schoppen aanvaard je de kans dat iemand overlijdt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit. Er is naar algemene ervaringsleer geen aanmerkelijke kans dat iemand komt te overlijden enkel door een schop tegen het hoofd. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit heeft verdachte geen opzet gehad op het zwaar lichamelijk letsel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht voor de beoordeling van het feit het volgende van belang.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat een man [rechtbank: [slachtoffer] ] op de grond lag. Hij zag dat een man genaamd [verdachte 1] of [verdachte 1] [rechtbank: verdachte] de man vol tegen zijn hoofd schopte terwijl deze op de grond lag. [4] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze zag dat [slachtoffer] op de grond viel. Ze zag dat [verdachte 1] vol in het gezicht van [slachtoffer] trapte terwijl deze weerloos op de grond lag. [5]
De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] schopte terwijl deze viel (zodat hij hem niet vol tegen het hoofd raakte) acht de rechtbank, gelet op vorenstaande verklaringen niet aannemelijk.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt terwijl deze weerloos op de grond lag.
Ten aanzien van de vraag of dit te kwalificeren is als een poging doodslag, overweegt de rechtbank als volgt. Voor een bewezenverklaring voor een poging doodslag moet er sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet, gericht op het overlijden van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. [6]
Bij de beantwoording van die vraag zijn onder meer van belang: de kracht waarmee is getrapt, de plaats waar het slachtoffer is geraakt, de duur van het schoppen en het soort schoeisel dat gedragen is bij het schoppen. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet kan worden vastgesteld dat de door verdachte gegeven trap met dusdanige kracht en op een dusdanig risicovolle plek op het hoofd is terecht gekomen dat er een aanmerkelijke kans aanwezig was dat zulks zou leiden tot de dood. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het hem primair tenlastegelegde feit.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] als gevolg van de mishandeling diverse uitgebreide breuken in het aangezicht heeft opgelopen. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] onder meer zes weken vloeibaar voedsel moeten nemen, geen kunstgebit mogen dragen en hij heeft een nieuw gebit aan moeten meten omdat het oude gebit niet meer past. Gelet op de ernst van het letsel en de lange herstelduur kwalificeert de rechtbank dit letsel als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank merkt hierbij op dat het hoofd/gezicht een kwetsbaar deel van het lichaam is. Door tegen het hoofd te trappen bestaat, naar algemene ervaringsregels, een aanmerkelijke kans dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Daaruit volgt dat bij de verdachte in ieder geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet gericht op het toebrengen van dit letsel.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks01 mei 2016 te Nijmegen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen links, breuk in zij- en onderwand oogkas links, breuk in zij- en onderwand oogkas links, breuk in voor-, zij- en achterwand voorhoofdsholte en een gebroken neus, heeft toegebracht, door die [slachtoffer]
(met kracht en
/ofterwijl deze op de grond lag
)tegen het hoofd te
schoppen/trappen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘zware mishandeling’

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport d.d. 6 juli 2016.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit om aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Eventueel zou daarbij een voorwaardelijke vrijheidsstraf of een werkstraf kunnen worden opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 17 juni 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering IrisZorg (voorgeleiding RC), gedateerd 3 mei 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering IrisZorg (rechtszitting),
gedateerd 6 juli 2016.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling. Verdachte heeft [slachtoffer] een trap tegen het hoofd gegeven, terwijl deze weerloos op de grond lag.
[slachtoffer] heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring, ondervindt [slachtoffer] tot op heden nog steeds de gevolgen van de mishandeling, zowel psychisch als lichamelijk. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke mishandelingen veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen daarvan ondervinden.
Het gaat om een ernstig geweldsdelict dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Nu de rechtbank geen poging tot doodslag bewezen verklaart, komt zij tot een lagere strafoplegging dan geëist is door de officier van justitie. De rechtbank houdt rekening met de jonge leeftijd van verdachte en de bereidwilligheid van verdachte om hulp te aanvaarden voor zijn agressieproblematiek. De rechtbank zal derhalve aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met de voorwaarden zoals geadviseerd door de Reclassering.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade en een bedrag van € 1.062,35 (bestaande uit: € 604,34 schade gebit, € 28,31 medicatie, € 360,04 eigen risico, € 44,66 reiskosten en € 25,- telefoon- en portokosten forfait).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het totale bedrag van € 4.062,35 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis en met oplegging van de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de materieel gevorderde kosten opgemerkt dat verdachte bereid is om de schade te betalen. Bij de kosten die zien op het gebit heeft de verdediging de kanttekening geplaatst dat dit bedrag een begroting betreft. Ten aanzien van het immaterieel gevorderde bedrag heeft de verdediging verzocht dit te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
Materiele schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Alle posten zijn voldoende onderbouwd en zijn een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. Dit deel van de vordering is derhalve voor toewijzing vatbaar.
Immateriële schade
Voorts is aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Door de zware mishandeling is de benadeelde partij ‘anderszins’ in zijn persoon aangetast, doordat een vergaande inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke integriteit. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 3.000,- is, gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen daarvan en gezien de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, billijk. De rechtbank zal dit bedrag dan ook aan de benadeelde partij toewijzen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij(en).
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 mei 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 3 (drie) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen drie werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij de Reclassering IrisZorg (Tarweweg 20, Nijmegen, tel. 088-6061311) en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zich zal houden aan de opdrachten en aanwijzingen hem te geven door of namens Reclassering IrisZorg voornoemd, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde, ook als dit inhoudt het toestaan van huisbezoeken en het meewerken aan urinecontroles;
- zich gedurende de proeftijd zal laten onderzoeken en eventueel daaropvolgend onder behandeling zal stellen bij IrisZorg en Kairos of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn softdrugsgebruik en zijn agressieproblematiek. Verdachte zal zich daarbij houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de zorginstelling/behandelaar worden gegeven.
- Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiaire feit tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en
mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 augustus 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016212524, gesloten op 3 mei 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 10 en 11; de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 augustus 2016.
3.Een medische verklaring, opgemaakt op 12 mei 2016 door mr. drs. [naam] , SEH-arts.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige J [getuige 1] , p. 28.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 39.
6.HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4736, NJ 2010/117.