De rechtbank ziet in het andersluidende oordeel van Van der Veen onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van Vandenboorn. Vandenboorn heeft uitputtend onderzoek gedaan. Hij heeft eiser diepgaand onderzocht, eisers echtgenote en twee andere referenten gehoord, informatie bij Van der Veen (brief Van der Veen van 7 juli 2015) en de Afdeling Medische Advisering/BMB (rapport Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO) van 31 januari 2014, onderzoek heeft plaatsgevonden op 24 september 2013) ingewonnen en dossierstudie gedaan. Vandenboorn heeft vooreerst gemotiveerd aangegeven waarom bij eiser geen sprake is van een As II stoornis (persoonlijkheids- stoornis). Hij is vervolgens ingegaan op de vraag of bij eiser ten tijde van de verweten gedragingen sprake is geweest van een As I-stoornis (wat PTSS is). Uitgaande van eisers eigen verklaringen is hij van oordeel dat dit niet het geval is. Eiser heeft onder meer verklaard:
“Gevraagd naar het verloop van de tweede helft van 2012 meent betrokkene, in mijn beleving deed ik gewoon mijn werk en dat was het.”,
“Verder kan betrokkene over zijn eigen situatie indertijd (eind 2012, red. onderzoeker) geen bijzonderheden vermelden. Hij kende geen psychische klachten en werd niet in het bijzonder bezig gehouden door zorgen of problemen, zo stelt hij hiernaar gevraagd.”,
“Ten tijde van het bezoek aan de bioscoop in [plaats2] in januari 2013 kende betrokkene hiernaar gevraagd geen psychische klachten of opvallende problemen of zorgen.”,
“Betrokkene is vervolgens (na de overnachting te [plaats2], red. onderzoeker) naar de kazerne in Hilversum gegaan, het IDGO, en is aan het werk gegaan. ’s Avonds ging hij weer terug naar huis in [woonplaats], het dagelijks leven ging zijn gang. Betrokkene ondervond geen bijzondere psychische klachten.”,
“Nogmaals gevraagd naar eventuele psychische klachten rond de jaarwisseling 2012-2013 meent betrokkene, volgens mij leefde ik gewoon mijn leven, ik heb er niet meer een heel helder beeld van. Over de periode met de stagiaires vermeldt betrokkene, als je me vraagt, hoe voelde je je dan in die periode, dan denk je, gewoon, niks bijzonders, ik moet er dan echt over gaan nadenken.”,
“Betrokkene was wel bezig met de ervaringen van het misbruik, maar zou niet willen stellen dat hij in psychische nood verkeerde.”
Ten aanzien van de gebeurtenis in [plaats3] heeft Vandenboorn aangegeven dat een éénmalige gebeurtenis of incident vrijwel nooit een stoornis uitmaakt. Van een psychische stoornis wordt niet eerder gesproken dan dat er van een significant tijdsverloop of herhaling sprake is. Een ander criterium dat op nagenoeg alle psychische stoornissen van toepassing is, is dat de stoornis in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen veroorzaakt. Bij alle psychische stoornissen geldt dat wanneer er geen sprake is van psychisch lijden, klachten en/of beperkingen er ook geen psychische stoornis is.
Vandenboorn heeft verder aangegeven dat eiser op 26 april 2013 is verwezen, omdat hij zeer veel hinder ondervond van spanningsklachten die (vooral ook) samenhingen met/het gevolg waren van een tegen hem ingestelde klachtenprocedure, voortvloeiende uit door twee stagiaires bij de Geestelijke Verzorging Krijgsmacht tegen eiser ingediende klachten. De vroegere gebeurtenissen zijn hierbij niet genoemd. Die zijn pas genoemd op 28 mei 2013 bij de intake door Van der Veen. Eiser heeft toen aangegeven dat hij hinder ondervond van de vermelde spanningsklachten in samenhang met de tegen hem ingestelde klachtenprocedure alsook van emotionele herinneringen aan het seksueel misbruikt zijn (…) en van emotionele herinneringen aan een (…) opgelegde repatriëring op psychosociale gronden uit Afghanistan. Op basis van het dossier en de zelfrapportage door eiser heeft Vandenboorn de indruk dat het thema “vroegere gebeurtenissen” niet eerder genoemd wordt dan geruime tijd na het bioscoopbezoek in [plaats2]. Hieraan is toegevoegd dat eiser in het onderzoek op 24 september 2013 (MGO) heeft verklaard dat vanaf zijn schorsing in februari 2013 zijn incestverleden een steeds grotere rol is gaan spelen in zijn gedachten en ook in gesprekken met collega’s en hij via zijn militaire huisarts heeft gevraagd om een verwijzing naar de MGGZ.
Vandenboorn heeft verder aangegeven dat de onderbouwing door Van der Veen van de classificatie PTSS summier is. Van der Veen noemt vijfmaal het woord “herinneringen” en eenmaal het woord “herbeleving”. Verwijzingen naar andere symptomen ontbreken en evenmin wordt de aard van de herbelevingen toegelicht. Bovendien kan een herinnering niet zonder meer gelijk gesteld worden aan de aanwezigheid van een stoornis in engere zin, ook niet indien de herinnering onaangenaam of emotievol is. Vandenboorn heeft verder gewezen op de door Van der Veen vastgestelde GAF-score van 65 waaruit kan worden afgeleid dat er ten tijde van de intake sprake was van lichte klachten. Vandenboorn kan zich voorts niet vinden in de conclusie van Van der Veen dat het seksueel misbruikt zijn een belangrijke invloed heeft uitgeoefend op de emotionele en seksuele ontwikkeling van eiser, aangezien eiser positief is over zijn relatie met zijn echtgenote. Bovendien kende eiser buiten de gebeurtenis in [plaats3] geen opvallende klachten. De ervaringen uit zijn jeugdjaren hielden hem niet in het bijzonder bezig en een seksuele relatie met een man was voor hem een positieve ervaring. Biseksualiteit is niet per definitie een psychische stoornis of een noodzakelijk gevolg van ervaringen met seksueel misbruik.
Ten aanzien van de gebeurtenis in [plaats3] kan Vandenboorn instemmen met de term “herbeleving”, maar naar zijn mening maakt één incident niet een stoornis uit. Overigens is het de vraag of er zinvol uitspraken kunnen worden gedaan over de intensiteit van de (her)beleving. Vandenboorn heeft uit eisers verklaring en de verklaring van de stagiaire afgeleid dat bij eiser geen sprake is geweest van een dissociatieve reactie, aangezien eiser in staat was om een samenhangend relaas aan de stagiaire te doen en haar reactie te registreren en interpreteren waarna en waardoor “de bubbel uit elkaar spatte”. De stagiaire heeft geen gewag gemaakt van vreemde of onbegrijpelijke gedragingen van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat Vandenboorn zijn oordeel dat bij eiser ten tijde van de verweten gedragingen geen sprake was van een psychische stoornis voldoende heeft gemotiveerd en dit oordeel kan worden gedragen door zijn bevindingen. Dit oordeel wordt onderschreven door de commissie MGO (drie verzekeringsartsen). Deze commissie heeft geoordeeld dat van een angststoornis geen sprake is, omdat een angststoornis zich kenmerkt door de aanwezigheid van een pathologische angst, dat wil zeggen een angst die ervaren wordt op niet reële gronden. Daarvan is naar het oordeel van de commissie geen sprake, omdat sprake is van actuele, reële “life events” die de psychische klachten kunnen verklaren. Ook is naar het oordeel van deze commissie geen sprake van PTSS, omdat er geen sprake is van nachtmerries, herbelevingen, hyperarousal of vermijden en eiser deze klachten ook nooit heeft gehad. Naar het oordeel van de commissie is het meest waarschijnlijk dat sprake is van een stressreactie (met angstige en depressieve stemming) op aanwijsbare emotionele en psychische stressfactoren. Van belang is dat de commissie eiser heeft onderzocht in de periode waarin hij bij Van der Veen voor PTSS in behandeling was.
De rechtbank kan Vandenboorn verder op de door hem aangegeven gronden volgen in zijn oordeel dat Van der Veen zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verweerder met het rapport van Vandenboorn alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat eisers ongeschiktheid geen medische oorzaak heeft.