ECLI:NL:RBGEL:2016:451

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 9020
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid en onderzoeksplicht naar medische oorzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een geestelijk verzorger, en de Minister van Defensie. Eiser is met ingang van 1 juli 2013 eervol ontslagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Dit ontslag volgde op meldingen van ongewenst gedrag van twee stagiaires, die onder zijn begeleiding stonden. Eiser heeft tegen het besluit van de Minister bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 9 juni 2015 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat zijn gedrag het gevolg was van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en dat hij hiervoor in behandeling was geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestuursorgaan niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische oorzaken van eisers ongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat er aanwijzingen waren dat de ongeschiktheid van eiser verband hield met zijn psychische gesteldheid, en dat het bestuursorgaan had moeten onderzoeken of er een causaal verband bestond tussen de PTSS en het gedrag van eiser. Na aanvullend onderzoek door een GZ-psycholoog, die concludeerde dat er geen sprake was van een psychische stoornis ten tijde van de verweten gedragingen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het ontslag van eiser gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/9020

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Welter),
en

de Minister van Defensie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 juli 2013 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Bij besluit van 18 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H. Zilverberg en R.P.J. Geenen, directeur van de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV).
Het onderzoek is ter zitting geschorst voor nader onderzoek door verweerder.
Verweerder heeft de resultaten van dit onderzoek bij brief van 25 augustus 2015 toegezonden.
Hierop heeft eiser bij brief van 13 oktober 2015 gereageerd.
Met schriftelijke toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek op 25 januari 2016 gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
Eiser is werkzaam geweest als geestelijk verzorger bij de DGV. Op 28 januari 2013
heeft verweerder van twee stagiaires, mevrouw [naam1] en mevrouw [naam2] een melding van ongewenst gedrag van eiser jegens hen ontvangen. Betrokkenen volgen een masteropleiding aan de Universiteit voor Humanistiek en zijn met ingang van augustus 2012 met hun stage bij de DGV begonnen. Mevrouw [naam2] werd begeleid door eiser en mevrouw [naam1] door een andere geestelijk verzorger.
1.3
Naar aanleiding van deze meldingen heeft verweerder eiser bij brief van 30 januari 2013 het voornemen kenbaar gemaakt om hem de toegang tot zijn werkplek op de Korporaal van Oudheusdenkazerne te Hilversum en alle andere met zijn werk samenhangende defensielocaties te ontzeggen. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om hierover zijn zienswijze te geven. Bij besluit van 1 februari 2013 heeft verweerder eiser met ingang van 2 februari 2013 vorenbedoelde toegang ontzegd. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend.
1.4
Op verzoek van verweerder hebben eiser en de stagiaires hun verhaal op schrift gesteld. Vervolgens heeft eiser schriftelijk op de verklaringen van de stagiaires gereageerd en heeft mevrouw [naam1] schriftelijk op de verklaring van eiser gereageerd.
1.5
Mevrouw [naam2] heeft aangegeven dat onder andere door een evaluatiegesprek na een oefening in [plaats3] medio november 2012, waarin eiser zeer persoonlijk werd, haar gevoel voor veiligheid in zijn bijzijn structureel is aangetast. Eiser heeft tot in detail gesproken over zijn eigen seksualiteit en geëmotioneerd gesproken over het seksueel misbruik in zijn jeugd. Mevrouw [naam2] heeft bij eiser aangegeven dat dit voor haar zeer belastend was en dat eiser daarmee een grens overschreed.
1.6
Mevrouw [naam1] heeft aangegeven dat eiser op 17 januari 2013 met haar naar de bioscoop is geweest, na afloop met haar mee naar haar huis is gegaan en daar de nacht met haar in bed heeft doorgebracht. Daarbij heeft eiser intieme handelingen bij haar verricht die zij als ongewenst heeft ervaren. Mevrouw [naam1] heeft verder aangegeven dat eiser haar tot in detail heeft verteld over zijn seksuele voorkeuren en zijn seksueel misbruik en zij dit als seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft ervaren.
1.7
Bij brief van 16 april 2013 heeft verweerder eiser het voornemen kenbaar gemaakt om hem ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Eiser is hierover op 1 mei 2013 gehoord. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen dat, na bezwaar, bij het bestreden besluit is gehandhaafd.
2. Aan het ontslag heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het eiser ontbreekt aan de eigenschappen, mentaliteit en instelling, die voor het op goede wijze van vervullen van zijn functie als geestelijk verzorger vereist zijn. Uit de verklaringen van de stagiaires blijkt dat eiser als geestelijk verzorger en stagebegeleider onvoldoende professionele distantie in acht heeft genomen en grenzen heeft overschreden. Verweerder is van mening dat een verbeterkans niet zinvol is, omdat een geestelijk verzorger in overwegende mate zelfstandig werkt en onvoldoende is gebleken dat eiser uit eigener beweging inziet dat hij zijn professionele grenzen overschrijdt.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft aangevoerd dat hem ten onrechte geen verbeterkans is geboden. Eiser heeft in dit verband al in bezwaar naar voren gebracht dat hij als gevolg van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) tijdelijk niet in staat is geweest om de juiste professionele afstand tot de stagiaires te bewaren. Eiser is hiervoor in de periode van 28 mei 2013 tot en met 26 maart 2014 met succes onder behandeling geweest bij J.A.F. van der Veen, senior klinisch psycholoog-seksuoloog NVVS bij de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ). Hierdoor bestaat er geen kans op herhaling. Eiser heeft hiervoor verwezen naar rapporten van Van der Veen van 8 oktober 2013 en 26 maart 2014. In beroep heeft eiser verder naar het rapport van Van der Veen van 13 mei 2015 verwezen waarin onder meer is geoordeeld dat er sprake is van een causaal verband tussen de psychische gesteldheid van eiser en zijn gedrag jegens de stagiaires.
4.1
In artikel 121, eerste lid, aanhef en onder g, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) is, voor zover hier van belang, bepaald dat de ambtenaar kan worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie (zie uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4802) moet het bestuursorgaan ongeschiktheid voor het vervullen van een functie – zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn – aantonen aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de rechtbank staat vast dat eiser met zijn gedrag jegens de stagiaires in zijn functioneren tekort is geschoten.
4.4
De vraag die vervolgens voorligt, is of deze ongeschiktheid een medische oorzaak heeft. Volgens vaste jurisprudentie (zie genoemde uitspraak) moet in gevallen waarin aanwijzingen bestaan dat de ongeschiktheid van de ambtenaar verband houdt met ziekte of gebrek, of daarover gerede twijfel bestaat, onderzoek plaatsvinden naar die eventuele medische oorzaak.
4.5
Ter zitting heeft de rechtbank het oordeel gegeven dat verweerder het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de ongeschiktheid van eiser (mede) voortkomt uit of samenhangt met een ziekte of gebrek (PTSS), terwijl hiervoor aanwijzingen voorhanden zijn. Daarbij is gewezen op de door eiser in bezwaar overgelegde rapporten van drs. Van der Veen van 8 oktober 2013 en 26 maart 2014. Verweerder had op grond van deze rapporten niet mogen concluderen dat het gedrag van eiser geen medische oorzaak heeft, zonder dit eerst door een arts of vergelijkbare deskundige te laten beoordelen. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. De rechtbank zal bezien of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
4.6
Verweerder heeft alsnog onderzoek gedaan naar de vraag of de ongeschiktheid van eiser (mede) voortkomt uit of samenhangt met een ziekte of gebrek (PTSS). Dit onderzoek is uitgevoerd door H.M.J. Vandenboorn, GZ-pycholoog bij verweerders medische dienst. Van denboorn is onder meer de vraag voorgelegd of eiser ten tijde van de verweten gedragingen aan een psychische stoornis leed. Op 24 augustus 2015 is rapport uitgebracht. Vandenboorn is tot de conclusie gekomen dat er bij eiser eind 2012-begin 2013, de periode waarin eisers gedrag jegens de stagiaires zich heeft voorgedaan, geen sprake was van een psychische stoornis.
4.7
De rechtbank ziet in het andersluidende oordeel van Van der Veen onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van Vandenboorn. Vandenboorn heeft uitputtend onderzoek gedaan. Hij heeft eiser diepgaand onderzocht, eisers echtgenote en twee andere referenten gehoord, informatie bij Van der Veen (brief Van der Veen van 7 juli 2015) en de Afdeling Medische Advisering/BMB (rapport Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO) van 31 januari 2014, onderzoek heeft plaatsgevonden op 24 september 2013) ingewonnen en dossierstudie gedaan. Vandenboorn heeft vooreerst gemotiveerd aangegeven waarom bij eiser geen sprake is van een As II stoornis (persoonlijkheids- stoornis). Hij is vervolgens ingegaan op de vraag of bij eiser ten tijde van de verweten gedragingen sprake is geweest van een As I-stoornis (wat PTSS is). Uitgaande van eisers eigen verklaringen is hij van oordeel dat dit niet het geval is. Eiser heeft onder meer verklaard:
“Gevraagd naar het verloop van de tweede helft van 2012 meent betrokkene, in mijn beleving deed ik gewoon mijn werk en dat was het.”,
“Verder kan betrokkene over zijn eigen situatie indertijd (eind 2012, red. onderzoeker) geen bijzonderheden vermelden. Hij kende geen psychische klachten en werd niet in het bijzonder bezig gehouden door zorgen of problemen, zo stelt hij hiernaar gevraagd.”,
“Ten tijde van het bezoek aan de bioscoop in [plaats2] in januari 2013 kende betrokkene hiernaar gevraagd geen psychische klachten of opvallende problemen of zorgen.”,
“Betrokkene is vervolgens (na de overnachting te [plaats2], red. onderzoeker) naar de kazerne in Hilversum gegaan, het IDGO, en is aan het werk gegaan. ’s Avonds ging hij weer terug naar huis in [woonplaats], het dagelijks leven ging zijn gang. Betrokkene ondervond geen bijzondere psychische klachten.”,
“Nogmaals gevraagd naar eventuele psychische klachten rond de jaarwisseling 2012-2013 meent betrokkene, volgens mij leefde ik gewoon mijn leven, ik heb er niet meer een heel helder beeld van. Over de periode met de stagiaires vermeldt betrokkene, als je me vraagt, hoe voelde je je dan in die periode, dan denk je, gewoon, niks bijzonders, ik moet er dan echt over gaan nadenken.”,
“Betrokkene was wel bezig met de ervaringen van het misbruik, maar zou niet willen stellen dat hij in psychische nood verkeerde.”
Ten aanzien van de gebeurtenis in [plaats3] heeft Vandenboorn aangegeven dat een éénmalige gebeurtenis of incident vrijwel nooit een stoornis uitmaakt. Van een psychische stoornis wordt niet eerder gesproken dan dat er van een significant tijdsverloop of herhaling sprake is. Een ander criterium dat op nagenoeg alle psychische stoornissen van toepassing is, is dat de stoornis in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen veroorzaakt. Bij alle psychische stoornissen geldt dat wanneer er geen sprake is van psychisch lijden, klachten en/of beperkingen er ook geen psychische stoornis is.
Vandenboorn heeft verder aangegeven dat eiser op 26 april 2013 is verwezen, omdat hij zeer veel hinder ondervond van spanningsklachten die (vooral ook) samenhingen met/het gevolg waren van een tegen hem ingestelde klachtenprocedure, voortvloeiende uit door twee stagiaires bij de Geestelijke Verzorging Krijgsmacht tegen eiser ingediende klachten. De vroegere gebeurtenissen zijn hierbij niet genoemd. Die zijn pas genoemd op 28 mei 2013 bij de intake door Van der Veen. Eiser heeft toen aangegeven dat hij hinder ondervond van de vermelde spanningsklachten in samenhang met de tegen hem ingestelde klachtenprocedure alsook van emotionele herinneringen aan het seksueel misbruikt zijn (…) en van emotionele herinneringen aan een (…) opgelegde repatriëring op psychosociale gronden uit Afghanistan. Op basis van het dossier en de zelfrapportage door eiser heeft Vandenboorn de indruk dat het thema “vroegere gebeurtenissen” niet eerder genoemd wordt dan geruime tijd na het bioscoopbezoek in [plaats2]. Hieraan is toegevoegd dat eiser in het onderzoek op 24 september 2013 (MGO) heeft verklaard dat vanaf zijn schorsing in februari 2013 zijn incestverleden een steeds grotere rol is gaan spelen in zijn gedachten en ook in gesprekken met collega’s en hij via zijn militaire huisarts heeft gevraagd om een verwijzing naar de MGGZ.
Vandenboorn heeft verder aangegeven dat de onderbouwing door Van der Veen van de classificatie PTSS summier is. Van der Veen noemt vijfmaal het woord “herinneringen” en eenmaal het woord “herbeleving”. Verwijzingen naar andere symptomen ontbreken en evenmin wordt de aard van de herbelevingen toegelicht. Bovendien kan een herinnering niet zonder meer gelijk gesteld worden aan de aanwezigheid van een stoornis in engere zin, ook niet indien de herinnering onaangenaam of emotievol is. Vandenboorn heeft verder gewezen op de door Van der Veen vastgestelde GAF-score van 65 waaruit kan worden afgeleid dat er ten tijde van de intake sprake was van lichte klachten. Vandenboorn kan zich voorts niet vinden in de conclusie van Van der Veen dat het seksueel misbruikt zijn een belangrijke invloed heeft uitgeoefend op de emotionele en seksuele ontwikkeling van eiser, aangezien eiser positief is over zijn relatie met zijn echtgenote. Bovendien kende eiser buiten de gebeurtenis in [plaats3] geen opvallende klachten. De ervaringen uit zijn jeugdjaren hielden hem niet in het bijzonder bezig en een seksuele relatie met een man was voor hem een positieve ervaring. Biseksualiteit is niet per definitie een psychische stoornis of een noodzakelijk gevolg van ervaringen met seksueel misbruik.
Ten aanzien van de gebeurtenis in [plaats3] kan Vandenboorn instemmen met de term “herbeleving”, maar naar zijn mening maakt één incident niet een stoornis uit. Overigens is het de vraag of er zinvol uitspraken kunnen worden gedaan over de intensiteit van de (her)beleving. Vandenboorn heeft uit eisers verklaring en de verklaring van de stagiaire afgeleid dat bij eiser geen sprake is geweest van een dissociatieve reactie, aangezien eiser in staat was om een samenhangend relaas aan de stagiaire te doen en haar reactie te registreren en interpreteren waarna en waardoor “de bubbel uit elkaar spatte”. De stagiaire heeft geen gewag gemaakt van vreemde of onbegrijpelijke gedragingen van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat Vandenboorn zijn oordeel dat bij eiser ten tijde van de verweten gedragingen geen sprake was van een psychische stoornis voldoende heeft gemotiveerd en dit oordeel kan worden gedragen door zijn bevindingen. Dit oordeel wordt onderschreven door de commissie MGO (drie verzekeringsartsen). Deze commissie heeft geoordeeld dat van een angststoornis geen sprake is, omdat een angststoornis zich kenmerkt door de aanwezigheid van een pathologische angst, dat wil zeggen een angst die ervaren wordt op niet reële gronden. Daarvan is naar het oordeel van de commissie geen sprake, omdat sprake is van actuele, reële “life events” die de psychische klachten kunnen verklaren. Ook is naar het oordeel van deze commissie geen sprake van PTSS, omdat er geen sprake is van nachtmerries, herbelevingen, hyperarousal of vermijden en eiser deze klachten ook nooit heeft gehad. Naar het oordeel van de commissie is het meest waarschijnlijk dat sprake is van een stressreactie (met angstige en depressieve stemming) op aanwijsbare emotionele en psychische stressfactoren. Van belang is dat de commissie eiser heeft onderzocht in de periode waarin hij bij Van der Veen voor PTSS in behandeling was.
De rechtbank kan Vandenboorn verder op de door hem aangegeven gronden volgen in zijn oordeel dat Van der Veen zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verweerder met het rapport van Vandenboorn alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat eisers ongeschiktheid geen medische oorzaak heeft.
4.8
Volgens vaste jurisprudentie (zie uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3552) is een ontslag als het onderhavige in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is alleen anders in bijzonder sprekende gevallen, waarin de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat zich in dit geval zo’n bijzonder sprekend geval voordoet. Hierbij is in aanmerking genomen dat de functie van eiser, geestelijk verzorger, een vertrouwensfunctie is. Een geestelijk verzorger moet autonoom kunnen opereren en kan niet onder dagelijks toezicht worden gesteld. Een geestelijk verzorger moet dan ook zelf in staat zijn om de professionele grenzen te bewaken en te handhaven. Personen die zich tot een geestelijk verzorger wenden en zich daarbij kwetsbaar opstellen, moeten er te allen tijde op kunnen vertrouwen dat de geestelijk verzorger die grenzen in acht neemt. Wanneer die grenzen niet in acht worden genomen, kan dit ernstige gevolgen hebben waarvoor verweerder verantwoordelijk is. Tegen deze achtergrond behoefde eiser geen verbeterkans te worden geboden, te meer niet nu bij eiser geen sprake was van een medische oorzaak voor zijn gedrag, zodat niet kan worden gesteld dat de kans op herhaling nihil is. Eiser heeft er bij beide stagiaires blijk van gegeven niet de vereiste professionele afstand te kunnen bewaren. Van een eenmalige misstap is geen sprake geweest.
4.9
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verweerder bevoegd was om eiser wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, te ontslaan. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van deze bevoegdheid. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
5. Nu het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
6. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 496 en wegingsfactor 1). Van andere kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 165 aan hem vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.240.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. van Wezel, voorzitter, mr. J.M. Hamaker en
mr. E.M. Vermeulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.