In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de betaling van omzetbelasting door eiseres over het tijdvak van 1 april 2015 tot en met 30 juni 2015. Eiseres heeft op 30 juli 2015 aangifte gedaan en op 31 juli 2015 een bedrag van € 22 voldaan, maar met een onjuist betalingskenmerk. Dit leidde tot een terugstorting van het bedrag door de Belastingdienst op 5 augustus 2015 en vervolgens tot een naheffingsaanslag van € 22 en een boete van € 50. Eiseres betoogde dat de schuld teniet was gegaan door haar betaling en dat de terugbetaling voor risico van de Belastingdienst diende te blijven.
De rechtbank oordeelde dat de betaling door eiseres als voldaan diende te worden beschouwd, conform de uitspraak van de Hoge Raad van 13 augustus 2010. De rechtbank overwoog dat de terugstorting van het bedrag door de Belastingdienst buiten de wil van eiseres had plaatsgevonden en dat er geen grond was voor naheffing. De rechtbank benadrukte dat, hoewel het belangrijk is om het juiste betalingskenmerk te vermelden, de omstandigheden van deze zaak en de lage bedragen meebrachten dat eiseres gelijk moest worden gegeven. De rechtbank vernietigde de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar, en veroordeelde de Belastingdienst in de proceskosten van eiseres.
Daarnaast werd opgemerkt dat er een aparte beroepszaak zal worden aangemaakt voor de niet-uitgesproken aanmaningskosten, aangezien eiseres hiertegen ook bezwaar had gemaakt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter F.M. Smit, in aanwezigheid van griffier M.M.A. Arts.