Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat [eiser] zowel in persoon als namens eiseres beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij is de beheerder van [eiseres] , onderdeel van eiseres, dat voor haar de zaden heeft gekocht en de invoervergunning heeft aangevraagd. Uit de gedingstukken, met name de communicatie per e-mail tussen eiser en de RVO, en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat [eiser] namens [eiseres] de aanvraag voor een invoervergunning heeft ingediend, en ook verweerder er vanuit is gegaan dat [eiser] niet in persoon maar namens eiseres de invoervergunning heeft aangevraagd en vervolgens ook in die kwaliteit bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzende beschikking.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] persoonlijk geen belanghebbende is bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat de handhaving van primair besluit 1 betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is zijn beroep ten aanzien van dat onderdeel daarom niet-ontvankelijk.
2. De rechtbank stelt verder vast dat primair besluit 2 is gericht aan eiser [eiser] en dat de bestuursdwang onder hem is uitgeoefend. Hij heeft de zaden zonder invoervergunning in Nederland ingevoerd. Hij was voorts in het bezit van de zaden en verweerder heeft deze onder hem in beslag genomen. Hij heeft vervolgens tegen primair besluit 2 bezwaar gemaakt en beroep ingesteld en kan gelet op het voorgaande in zijn beroep worden ontvangen.
Ook eiseres heeft tegen primair besluit 2 bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres belanghebbende bij dat besluit en kan zij eveneens in haar beroep worden ontvangen.
3. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat voor de invoer van de zaden een invoervergunning vereist is. Eisers betwisten dit.
4. Vast staat dat vier soorten zaden van de sclerocactus (hierna aangeduid met: de zaden) zijn ingevoerd. Niet in geschil is dat de zaden uit de [land] komen en dat de cactussoorten waartoe deze zaden behoren in beginsel vallen onder bijlage A van Verordening (EG) nummer 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (hierna aangeduid met: de Basisverordening). Evenmin is in geschil dat de zaden voortkomen uit kunstmatig gekweekte cactussen.
Op grond van artikel 4 lid 1 van de Basisverordening, voor zover hier van belang, mogen specimens van de in bijlage A bij de verordening genoemde soorten slechts in de Gemeenschap worden binnengebracht als een invoervergunning is voorgelegd. Op grond van het tweede lid van artikel 4 van de Basisverordening is ook voor de in bijlage B genoemde soorten een invoervergunning nodig.
In artikel 7, eerste lid - getiteld “In gevangenschap geboren en gefokte of kunstmatig gekweekte specimens” - aanhef en onderdeel a van de Basisverordening is het volgende bepaald:
“ a) Met uitzondering van de toepassing van artikel 8 zijn op specimens van de in bijlage A genoemde soorten die in gevangenschap zijn geboren en gefokt of kunstmatig zijn gekweekt, de bepalingen van toepassing die gelden voor specimens van in bijlage B genoemde soorten.”
Ingevolge opmerking 12 van de bijbehorende bijlage dient het teken #, gevolgd door het cijfer vier, achter de naam van een in bijlage B opgenomen soort of hoger taxon om delen of produkten te omschrijven die in dit verband ter fine van de verordening zijn vermeld, als volgt:
# 4 Ter omschrijving van alle delen en produkten, met uitzondering van:
a. a) zaden (…) en pollen (…);
Hieruit volgt dat de toevoeging # 4 ervoor zorgt dat de zaden van de in bijlage B genoemde soorten waarbij deze toevoeging staat vermeld, buiten bijlage B worden geplaatst. Voor die zaden geldt daarom geen invoervergunningplicht.
5. In geschil is in de eerste plaats de uitleg van het hiervoor aangehaalde artikel 7, en dan specifiek of de betreffende zaden van de sclerocactus, die vallen onder de in bijlage A genoemde soorten, ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a) van de Basisverordening, net als de zaden van de overige cactaceae, die vallen onder bijlage B, uitgezonderd zijn van het vereiste van een invoervergunning.
6. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
In bijlage B is achter “CACTACEAE”, onder meer, de specifieke aanduiding # 4 opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank bepaalt artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Basisverordening ten aanzien van de desbetreffende soorten slechts dat de bepalingen die gelden voor specimens van in bijlage B genoemde soorten van toepassing zijn voor specimens van in bijlage A genoemde soorten. In genoemd artikellid staat niet vermeld dat de specifieke aanduidingen, geldend voor bijlage B-soorten, óók gelden voor bijlage A-soorten. Evenmin is er een andere bepaling die inhoudt dat de specifieke aanduidingen eveneens van toepassing zijn op bijlage A-soorten.
Naar het oordeel van de rechtbank is de specifieke aanduiding # 4 dus niet van toepassing op de betreffende zaden. De rechtbank concludeert dat verweerder zich in zoverre terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor invoer van de zaden een invoervergunning vereist is.
7. Ook overigens is er geen reden om aan te nemen dat geen invoervergunning nodig is. Voor zover eisers hebben betoogd dat geen invoervergunningplicht geldt voor hybriden, baat dit betoog eisers niet. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat inderdaad sprake is van hybriden. De verwijzing van eisers naar een mailbericht van de kweker van de zaden, van 13 oktober 2015, is onvoldoende. Deze schrijft immers “there is always a chance that some accidental cross pollination will occur and result in hybrids”. Deze zinsnede wijst slechts op een mogelijkheid tot het ontstaan van hybriden. De kweker verklaart niet dat sprake is van hybriden.
8. Niet in geding is dat de zaden zijn ingevoerd zonder invoervergunning. Verweerder heeft de aanvraag van de invoervergunning vervolgens aangemerkt als een retrospectieve vergunningaanvraag, en heeft deze terecht afgewezen, reeds omdat eiseres geen melding heeft gedaan toen de zending Nederland binnenkwam. Daarmee heeft eiseres het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Basisverordening niet nageleefd.
9. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd om handhavend op te treden. Hiertegen zijn geen afzonderlijke beroepsgronden gericht.
10. Het beroep van eisers is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.