ECLI:NL:RBGEL:2016:4181

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7744
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor invoervergunning van cactuszaden en bestuursdwang door bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een invoervergunning voor de invoer van 2.500 zaden van verschillende cactussoorten uit de Verenigde Staten. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Economische Zaken, die ook bestuursdwang toepaste door de zaden in bewaring te nemen. De eisers, die de zaden zonder invoervergunning in Nederland hadden ingevoerd, maakten bezwaar tegen deze besluiten. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat de zaden hybriden waren, waarvoor geen invoervergunning vereist zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris bevoegd was om handhavend op te treden en dat de eisers in hun beroep niet-ontvankelijk waren voor het deel dat betrekking had op de handhaving van de afwijzing van de invoervergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en wees op het belang van de invoervergunning volgens de Basisverordening inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/7744

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser

en/of

[eiseres]

[eisers]
gevestigd te [plaats] eiseres
(gemachtigde: [eiser] )
gezamenlijk aangeduid met: eisers
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2015 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag voor een vergunning voor het in Nederland invoeren van 2.500 zaden van verschillende cactussoorten uit de Verenigde Staten (hierna aangeduid met: de invoervergunning) afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2015 (primair besluit 2) heeft verweerder besloten bestuursdwang zonder voorafgaande last toe te passen en de 2.500 zaden, die zonder invoervergunning binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, bestuursrechtelijk in bewaring te nemen.
Bij besluit van 9 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit bij rechtbank Den Haag beroep ingesteld, waarna het beroep is doorgezonden aan rechtbank Gelderland.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016.
[eiser] is ter zitting verschenen. [eiser] was tevens aanwezig in de hoedanigheid
van gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Mientjes, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna aangeduid met: RVO) te Zwolle.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat [eiser] zowel in persoon als namens eiseres beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij is de beheerder van [eiseres] , onderdeel van eiseres, dat voor haar de zaden heeft gekocht en de invoervergunning heeft aangevraagd. Uit de gedingstukken, met name de communicatie per e-mail tussen eiser en de RVO, en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat [eiser] namens [eiseres] de aanvraag voor een invoervergunning heeft ingediend, en ook verweerder er vanuit is gegaan dat [eiser] niet in persoon maar namens eiseres de invoervergunning heeft aangevraagd en vervolgens ook in die kwaliteit bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzende beschikking.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] persoonlijk geen belanghebbende is bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat de handhaving van primair besluit 1 betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is zijn beroep ten aanzien van dat onderdeel daarom niet-ontvankelijk.
2. De rechtbank stelt verder vast dat primair besluit 2 is gericht aan eiser [eiser] en dat de bestuursdwang onder hem is uitgeoefend. Hij heeft de zaden zonder invoervergunning in Nederland ingevoerd. Hij was voorts in het bezit van de zaden en verweerder heeft deze onder hem in beslag genomen. Hij heeft vervolgens tegen primair besluit 2 bezwaar gemaakt en beroep ingesteld en kan gelet op het voorgaande in zijn beroep worden ontvangen.
Ook eiseres heeft tegen primair besluit 2 bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres belanghebbende bij dat besluit en kan zij eveneens in haar beroep worden ontvangen.
3. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat voor de invoer van de zaden een invoervergunning vereist is. Eisers betwisten dit.
4. Vast staat dat vier soorten zaden van de sclerocactus (hierna aangeduid met: de zaden) zijn ingevoerd. Niet in geschil is dat de zaden uit de [land] komen en dat de cactussoorten waartoe deze zaden behoren in beginsel vallen onder bijlage A van Verordening (EG) nummer 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (hierna aangeduid met: de Basisverordening). Evenmin is in geschil dat de zaden voortkomen uit kunstmatig gekweekte cactussen.
Op grond van artikel 4 lid 1 van de Basisverordening, voor zover hier van belang, mogen specimens van de in bijlage A bij de verordening genoemde soorten slechts in de Gemeenschap worden binnengebracht als een invoervergunning is voorgelegd. Op grond van het tweede lid van artikel 4 van de Basisverordening is ook voor de in bijlage B genoemde soorten een invoervergunning nodig.
In artikel 7, eerste lid - getiteld “In gevangenschap geboren en gefokte of kunstmatig gekweekte specimens” - aanhef en onderdeel a van de Basisverordening is het volgende bepaald:
“ a) Met uitzondering van de toepassing van artikel 8 zijn op specimens van de in bijlage A genoemde soorten die in gevangenschap zijn geboren en gefokt of kunstmatig zijn gekweekt, de bepalingen van toepassing die gelden voor specimens van in bijlage B genoemde soorten.”
Ingevolge opmerking 12 van de bijbehorende bijlage dient het teken #, gevolgd door het cijfer vier, achter de naam van een in bijlage B opgenomen soort of hoger taxon om delen of produkten te omschrijven die in dit verband ter fine van de verordening zijn vermeld, als volgt:
# 4 Ter omschrijving van alle delen en produkten, met uitzondering van:
a. a) zaden (…) en pollen (…);
….
Hieruit volgt dat de toevoeging # 4 ervoor zorgt dat de zaden van de in bijlage B genoemde soorten waarbij deze toevoeging staat vermeld, buiten bijlage B worden geplaatst. Voor die zaden geldt daarom geen invoervergunningplicht.
5. In geschil is in de eerste plaats de uitleg van het hiervoor aangehaalde artikel 7, en dan specifiek of de betreffende zaden van de sclerocactus, die vallen onder de in bijlage A genoemde soorten, ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a) van de Basisverordening, net als de zaden van de overige cactaceae, die vallen onder bijlage B, uitgezonderd zijn van het vereiste van een invoervergunning.
6. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
In bijlage B is achter “CACTACEAE”, onder meer, de specifieke aanduiding # 4 opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank bepaalt artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Basisverordening ten aanzien van de desbetreffende soorten slechts dat de bepalingen die gelden voor specimens van in bijlage B genoemde soorten van toepassing zijn voor specimens van in bijlage A genoemde soorten. In genoemd artikellid staat niet vermeld dat de specifieke aanduidingen, geldend voor bijlage B-soorten, óók gelden voor bijlage A-soorten. Evenmin is er een andere bepaling die inhoudt dat de specifieke aanduidingen eveneens van toepassing zijn op bijlage A-soorten.
Naar het oordeel van de rechtbank is de specifieke aanduiding # 4 dus niet van toepassing op de betreffende zaden. De rechtbank concludeert dat verweerder zich in zoverre terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor invoer van de zaden een invoervergunning vereist is.
7. Ook overigens is er geen reden om aan te nemen dat geen invoervergunning nodig is. Voor zover eisers hebben betoogd dat geen invoervergunningplicht geldt voor hybriden, baat dit betoog eisers niet. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat inderdaad sprake is van hybriden. De verwijzing van eisers naar een mailbericht van de kweker van de zaden, van 13 oktober 2015, is onvoldoende. Deze schrijft immers “there is always a chance that some accidental cross pollination will occur and result in hybrids”. Deze zinsnede wijst slechts op een mogelijkheid tot het ontstaan van hybriden. De kweker verklaart niet dat sprake is van hybriden.
8. Niet in geding is dat de zaden zijn ingevoerd zonder invoervergunning. Verweerder heeft de aanvraag van de invoervergunning vervolgens aangemerkt als een retrospectieve vergunningaanvraag, en heeft deze terecht afgewezen, reeds omdat eiseres geen melding heeft gedaan toen de zending Nederland binnenkwam. Daarmee heeft eiseres het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Basisverordening niet nageleefd.
9. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd om handhavend op te treden. Hiertegen zijn geen afzonderlijke beroepsgronden gericht.
10. Het beroep van eisers is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep van eiser tegen het bestreden besluit, voor zover dat de
handhaving van primair besluit 1 betreft, niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep van eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Vogel, voorzitter, mr. E.C.G. Okhuizen en
mr. R.J.B. Schutgens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.