7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is verzocht om gelet op de geringe omvang van de feitelijk verweten gedraging, de persoonlijke omstandigheden en de zeer lange aanloop naar de zitting, te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf van significante duur.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 30 mei 2016; en
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 30 juni 2016.
De verdachte heeft zich samen met anderen ’s nachts tijdens het uitgaan schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hierbij is Bij het tweede incident werd het slachtoffer (dat juist een meisje te hulp schoot) eerst zeer hard in zijn gezicht geslagen, waardoor hij op de grond viel. Terwijl hij nog op de grond lag, werd hij nogmaals in zijn gezicht geslagen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan. Bijzonder kwalijk is ook dat verdachte zich op geen enkele manier om het slachtoffer heeft bekommerd en is weggegaan, dit terwijl het slachtoffer in bewusteloze toestand en zwaargewond op de grond lag en dringend medische hulp behoefde.
Uit het door het slachtoffer ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht blijkt dat hij zich helemaal niets meer van die nacht en de weken daarna kan herinneren. Hij heeft zwaar hersenletsel opgelopen waarvoor hij vijf uur lang moest worden geopereerd en daarna nog vier dagen in coma werd gehouden. Na een lange ziekenhuisopname begon hij met revalideren. Hij was er slecht aan toe: de rechterkant van zijn lichaam was verlamd, hij kon niet lopen en schrijven en spreken was erg moeilijk. Hij is erg veranderd: hij is vaak moe en zijn geheugen laat hem af en toe in de steek. Tekenend voor de enorme impact die het incident op het leven van het slachtoffer heeft gehad is onder meer de volgende passage uit de slachtofferverklaring: “Een van mijn grote passies is sporten! Ik doe aan snowboarden, hardlopen en kitesurfen, Dit heb ik een tijd niet meer kunnen doen. Ik ben angstig, óók omdat mijn schedel nu zo kwetsbaar is geworden. Ik pak het sporten langzamerhand weer op maar kan mijn sporten niet meer zo fanatiek beoefenen als voorheen.”
Verder komt uit de slachtofferverklaring naar voren dat de gevolgen ook direct doorwerken in het leven van de vriendin van het slachtoffer en dat van zijn ouders en zus. Het slachtoffer en zijn familie zijn mede door toedoen van verdachte in deze moeilijke situatie beland.
Naar het zich laat aanzien zal het slachtoffer zijn leven lang de gevolgen van dit redeloze geweld moeten dragen
De rechtbank rekent dit alles de verdachte zeer zwaar aan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijk geweldsdelict zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen, terwijl ook bij de omstanders die van het geweld getuige zijn geweest de gevoelens van onveiligheid toenemen.
Uit de aangehaalde justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. Volgens de LOVS-oriëntatiepunten is voor openlijke geweldpleging, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend. Die straf doet naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende recht aan de ernst van het onderhavige feit en de gevolgen daarvan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om aan verdachte een aanzienlijk hogere straf op te leggen.
De rechtbank ziet verder gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 05/720320-14 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 120.328,58.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 22.042,22, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij gelet op de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding vormt.
Meer subsidiair is door de verdediging per post het volgende aangevoerd:
1. Beschadigde en verloren zaken
Voor wat betreft deze post is de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk omdat die niet goed is onderbouwd, subsidiair moet de schade aan de kleding worden begroot op € 300,- en komt de schade van de telefoon niet voor vergoeding in aanmerking nu dit geen rechtstreeks gevolg is van het feit.
2. Medische kosten (eigen risico)
Voor wat betreft de posten over 2014 en 2015 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ter zake 2016 wordt toekomstige schade gevorderd. Ten aanzien van deze post kan slechts de verschuldigde eigen bijdrage ad € 30,50 worden toegewezen.
3. Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding
Voor wat betreft deze post refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4. Verhoging premie ziektekostenverzekering
Door de verdediging is aangevoerd dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu dit een keuze van de benadeelde partij zelf is en hij er ook voordelen (extra dekking) van geniet.
5. Reis- en parkeerkosten
Door de verdediging is aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat de kilometers daadwerkelijk zijn afgelegd. Bovendien kunnen de reiskosten van de familie niet door de benadeelde partij worden gevorderd.
6. Telefoon- en portokosten
Deze kosten komen volgens de verdediging niet voor vergoeding in aanmerking nu niet blijkt dat de benadeelde partij ‘buiten zijn bundel’ heeft moeten bellen en de gesprekken aldus naast de standaard abonnementskosten zijn berekend.
7. Kosten in verband met keuring rijbewijs
Deze kosten komen volgens de verdediging niet voor vergoeding in aanmerking nu dit niet voldoende is onderbouwd.
8. Kosten motorrijtuigenbelasting
Deze post is volgens de verdediging onvoldoende onderbouwd en geen rechtstreeks gevolg van het feit. Niet blijkt dat niemand anders — bijvoorbeeld de vriendin van de benadeelde partij – van dit voertuig gebruik heeft gemaakt. Bovendien had het kenteken geschorst kunnen worden waardoor geen rijtuigbelasting meer voldaan had hoeven te worden.
9. Kosten relatietherapie
Deze kosten komen volgens de verdediging niet voor vergoeding in aanmerking, nu de aard van de relatieproblemen en -therapie niet nader wordt omschreven zodat niet valt te beoordelen of er sprake is van een rechtstreeks verband met het tenlastegelegde
feit.
Ook deze kosten komen volgens de verdediging niet voor vergoeding in aanmerking, nu geen sprake is van daadwerkelijk gemaakte kosten omdat de partner van de benadeelde partij de huishoudelijke taken op zich neemt. Bovendien is gesteld noch gebleken dat het in de situatie waarin de benadeelde partij verkeert normaal en gebruikelijk is dat deze werkzaamheden worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners.
11. Verlies aan zelfwerkzaamheid
Deze kosten zijn geen rechtstreekse schade van de tenlastegelegde feiten en komen wat de verdediging betreft niet voor vergoeding in aanmerking.
12. Verlies aan verdienvermoqen
Deze kosten komen volgens de verdediging niet voor vergoeding in aanmerking nu deze onvoldoende zijn onderbouwd. Niet blijkt dat de benadeelde partij geen (Wajong/bijstands-) uitkering heeft genoten, althans daar geen aanspraak op kon maken. Het totaal aan belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) wordt
gepresenteerd als netto-inkomsten terwijl hier de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen nog vanaf moeten worden getrokken. De gestelde arbeidsongeschiktheid wordt als een vanzelfsprekendheid gepresenteerd maar wordt niet onderbouwd (bijvoorbeeld door overlegging van een oordeel van een Arbo-arts).
Volgens de verdediging is er zeker sprake van immateriële schade, maar is het gevorderde bedrag buiten proportie.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 05/720320-14 bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 60.427,04 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank bespreekt de afzonderlijke posten hieronder:
1. Beschadigde en verloren zaken
De rechtbank acht de gevorderde € 350,- aan kleding volledig toewijsbaar. Weliswaar is door de benadeelde partij geen echte rekening, maar een pro forma nota ter toelichting toegevoegd. Maar de rechtbank heeft een schattingsbevoegdheid en de rechtbank schat de kosten gelet op de onderbouwing op € 350,-.
De gevorderde € 195,- aan kosten voor het verlies van de telefoon acht de rechtbank niet toewijsbaar. Niet kan worden vastgesteld dat dezeschade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
2. Medische kosten (eigen risico)
Deze post is grotendeels niet weersproken en naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar. Ook het weersproken deel (de toekomstige schade voor 2016) komt voor toewijzing in aanmerking nu zeer aannemelijk is dat de medische kosten van de benadeelde partij, ten gevolge van het toegebrachte letsel, ook voor 2016 boven het volledige bedrag aan eigen risico uit zullen stijgen. De rechtbank zal deze post (ad
€ 1.071,72) dus volledig toewijzen.
3. Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding
Deze post (ad € 1.190,00) is niet weersproken en naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar.
4. Verhoging premie ziektekostenverzekering
Ook deze kosten (ad € 103,20) zijn naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar. Door een aanvullende verzekering af te sluiten heeft de benadeelde partij de totale schade beperkt (ook voor toekomstig te maken ziektekosten), hetgeen hij overigens naar burgerlijk recht verplicht is (de zgn. schadebeperkingsplicht). Nu het totale bedrag aan schade hierdoor lager uitvalt (zal uitvallen), is dit in het voordeel van verdachte.
5. Reis- en parkeerkosten
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk dat deze reis- en parkeerkosten zijn gemaakt. Ook de reiskosten gemaakt door de familie van de benadeelde partij komt (op grond van art. 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)) voor vergoeding in aanmerking.
Echter, in de Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding staat dat de daggeldvergoeding is bedoeld ter dekking van onder meer parkeergeld familiebezoek. Dat betekent dat deze post voor wat betreft de parkeerkosten UMC Utrecht (ad € 60,-) dient te worden afgewezen. Voor het overige (€ 6.903,20) zal de rechtbank deze post wel toewijzen.
6. Telefoon- en portkosten
De rechtbank acht deze post (ad € 81,12) voldoende onderbouwd en dus toewijsbaar. Daaraan doet niet af dat de benadeelde partij mogelijk gebruik heeft gemaakt van belminuten die binnen zijn abonnement vielen. Immers, door dergelijke belminuten voor deze doeleinden te gebruiken, kon hij ze niet meer voor andere gesprekken gebruiken.
7. Kosten in verband met keuring rijbewijs
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat verdachte door het bewezenverklaarde feit kosten heeft moeten maken voor zijn rijbewijs, bestaande uit kosten voor de aanvraag van een gezondheidsverklaring bij de Gemeente, een medische keuring, kosten van een lesauto en een nieuw rijbewijs. De rechtbank zal deze kosten (ad € 407,80) dan ook toewijzen.
8. Kosten motorrijtuigenbelasting
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat deze kosten (ad € 387,00) rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank overweegt daartoe dat de benadeelde partij een mogelijkheid had om het kenteken te schorsen zodat hij geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd was. Bovendien is onvoldoende gebleken dat er in die periode niemand anders gebruik heeft gemaakt van de auto. De benadeelde partij zal daarom voor dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering.
9. Kosten relatietherapie
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit kosten heeft moeten maken voor relatietherapie. De rechtbank zal deze kosten (ad € 260,00) dan ook toewijzen.
Op zichzelf kan de benadeelde partij aanspraak maken op een vergoeding voor kosten van huishoudelijke hulp. Naar het oordeel van de rechtbank levert de beoordeling van deze post (ad € 3.221,50) echter, gelet op de blijkens de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp onder meer te bepalen mate van beperking, een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom voor deze post niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
11. Verlies aan zelfwerkzaamheid
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze kosten (ad € 7.078,04) geen rechtstreekse schade veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit. Mede gelet op het aantal uren dat verdachte werkzaam was, zoals opgegeven in vordering, is de kans is groot dat verdachte dit sowieso had moeten uitbesteden. De benadeelde partij zal daarom voor dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering.
12. Verlies aan verdienvermoqen
Het is naar het oordeel van de rechtbank volkomen aannemelijk dat de benadeelde partij verlies heeft geleden aan verdienvermogen. Echter, het is in het kader van deze procedure, op basis van het onderhavige dossier en de vordering van de benadeelde partij, niet goed mogelijk om eenschatting te maken die de exacte schade benadert. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de schade, voorzichtig schattend, ten minste
€ 15.000,00 bedraagt en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden in dit deel van de vordering, nu de behandeling daarvan naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 BW, is voldaan. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wordt deze schade begroot op € 35.000,00.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
De rechtbank acht de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar. Voor wat betreft de datum vanaf wanneer die wettelijke rente toewijsbaar is, maakt de rechtbank onderscheid tussen de verschillende posten. De rechtbank acht de wettelijke rente toewijsbaar vanaf de datum van het bewezenverklaarde feit voor wat betreft de kleding, verlies aan verdienvermogen en het smartengeld. Voor wat betreft de overige posten neemt de rechtbank per post een datum gelegen in het midden van de periode waarin de betreffende kosten zijn gemaakt als ingangsdatum voor de wettelijke rente.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.