ECLI:NL:RBGEL:2016:4022

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5177 en 15_5310
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZO-uitkering en invordering premies sociale zekerheidswetten bij familierelatie

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAZO-uitkering van eiseres 2, die op basis van een arbeidsovereenkomst en betaald uit een Persoons Gebonden Budget (PGB) als begeleider voor haar zuster, eiseres 1, werkt. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft de WAZO-uitkering van eiseres 2 ingetrokken, omdat de arbeidsverhouding in overwegende mate wordt bepaald door de familierelatie, waardoor de gezagsverhouding zou ontbreken. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres 2 niet als werknemer in de zin van de Ziektewet (ZW) kon worden aangemerkt en dus niet verzekerd was voor de ZW. Eiseressen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij betoogden dat de familieverhouding niet in de weg staat aan het aannemen van een gezagsverhouding.

De rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat de verweerder ten onrechte enkel op basis van de familierelatie heeft geconcludeerd tot het ontbreken van een gezagsverhouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk sprake is van een gezagsverhouding, omdat eiseres 2 taken krijgt van de curator van eiseres 1 en deze taken moet uitvoeren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen, waardoor de WAZO-uitkering aan eiseres 2 herleeft. Tevens is er aanleiding voor vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 992. De rechtbank heeft bepaald dat het griffierecht door de verweerder moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats [plaats]
Bestuursrecht
zaaknummers: 15/5177 en 15/5310

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiseres], te [adres 1] in [plaats], eiseres 1,

[eiseres], te [adres 2] in [plaats], eiseres 2,
Samen: eiseressen,
(gemachtigde: mr. E. Gürcan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Alkmaar, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2015 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het besluit van 14 oktober 2014, waarbij aan eiseres 2 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) is toegekend, ingetrokken.
Bij besluit van 1 april 2015 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het aan eiseres 2 betaalde bedrag aan WAZO-uitkering vermeerderd met de premies sociale verzekeringswetten ad € 11.693,31 bij eiseres 1 ingevorderd.
Bij besluit van 21 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen tegen het primaire besluit 1 en het bezwaar van eiseres 2 tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2016. Eiseres 2 is verschenen. Eiseres 1 is vertegenwoordigd door [vader], curator van eiseres 1. Zij zijn bijgestaan door mr. Gürcan voornoemd. Voorts hebben zij tolk W. Woning meegebracht. Verweerder heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Sinds 1 juli 2014 werkt eiseres 2 op basis van een arbeidsovereenkomst en betaald uit een Persoons Gebonden Budget (PGB) in de functie van begeleider c.q. persoonlijk verzorgster voor haar zuster, eiseres 1. Eiseres 1 is onder curatele gesteld. Haar belangen worden behartigd door haar vader, [vader], in de hoedanigheid van curator.
Aan eiseres 2 is bij besluit van 14 oktober 2014 over de periode van 24 september 2014 tot 14 januari 2015 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de WAZO toegekend.
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de aan eiseres 2 toegekende WAZO-uitkering ingetrokken, omdat eiseres 2 niet verzekerd is voor de Ziektewet. Verweerder heeft bij besluit van 25 maart 2015 het aan eiseres 2 betaalde bedrag aan WAZO-uitkering vermeerderd met de premies sociale zekerheidswetten van eiseres 1 teruggevorderd. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder het uitkeringsbedrag vermeerderd met de premies sociale zekerheidswetten bij eiseres 1 ingevorderd.
2. Aan de handhaving van de primaire besluiten bij het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de arbeidsverhouding in overwegende mate wordt bepaald door de familierelatie, waardoor de gezagsverhouding ontbreekt. Om die reden is er geen sprake van een dienstbetrekking naar burgerlijk recht en kan eiseres 2 niet worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 3 van de Ziektewet (ZW), zodat zij niet verzekerd is voor de ZW. Volgens verweerder is de WAZO-uitkering terecht ingetrokken en mocht de ten onrechte betaalde uitkering worden teruggevorderd. De te veel betaalde uitkering is inmiddels terugbetaald.
3. Eiseressen kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en hebben in beroep betoogd dat de familieverhouding tussen eiseres 1 en eiseres 2 niet in de weg staat aan het aannemen van een gezagsverhouding.
4. Volgens vaste rechtspraak is voor de vraag of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking maatgevend of tussen eiseres en de werkgever sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij als criteria gelden een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot betalen van loon.
5. De rechtbank is allereerst van oordeel dat aan de vereisten van persoonlijke arbeidsverrichting en loondoorbetaling voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt voldaan. De arbeid wordt persoonlijk door eiseres 2 verricht. Vervanging is blijkens het door eiseres op 21 oktober 2014 ingevulde vragenformulier, dat zich onder de gedingstukken bevindt, mogelijk. Voorts is in de arbeidsovereenkomst loondoorbetaling bij ziekte en vakantie vastgelegd. Verloning vindt plaats via [bedrijf] Blijkens de jaaropgaaf 2014 zijn de premies werknemersverzekeringen afgedragen. Ter zitting is benadrukt dat dit eenmaal per jaar plaatsvindt en dit over 2014 heeft plaatsgevonden in maart 2015.
6. Het geschil spitst zich toe op de vraag of naast aan deze twee vereisten ook wordt voldaan aan het vereiste van de aanwezigheid van een gezagsverhouding tussen eiseres 1 als werkgeefster, dan wel haar curator [vader], en eiseres 2 als werkneemster.
7. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bestaan van een familieverhouding in beginsel niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van een gezagsverhouding. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3634 waarin de CRvB zijn vaste jurisprudentie daarover heeft verlaten voor wat betreft het oordeel dat een gezagsverhouding ontbreekt in geval van een arbeidsrelatie tussen een ouder en kind. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit eveneens te gelden voor andere familierelaties.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een gezagsverhouding dienen alle voor het wel of niet aannemen van gezag relevante omstandigheden te worden beoordeeld. Ook bij een arbeidsverhouding tussen familieleden geldt als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding of gezegd kan worden dat degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is om opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en de resultaten van het werk.
8. Nu verweerder ten onrechte enkel op basis van het bestaan van een familierelatie heeft geconcludeerd tot het ontbreken van een gezagsverhouding en niet, althans niet kenbaar, een beoordeling heeft uitgevoerd waarin alle relevante feiten en omstandigheden tegen elkaar zijn afgezet, zal het beroep gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd.
9. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf in de zaak te voorzien. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
10. De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres 1, dan wel haar curator, als werkgeefster en eiseres 2 als werkneemster. In dit kader acht de rechtbank van doorslaggevende betekenis dat zowel uit het door eiseres 2 ingevulde vragenformulier als tijdens het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres 2 per dag taken krijgt van de curator, dat zij gehouden is deze taken uit te voeren, dat de curator eiseres 2 wel eens bijstuurt dan wel nadere opdrachten geeft in de loop van de dag en dat eiseres 2 aan het eind van de dag mondeling eindverslag uitbrengt aan de curator. Er wordt 24-uurs zorg verleend aan eiseres 1; eiseres 2 wordt na haar werkdag afgelost door een andere werknemer.
11. Het overwogene in rechtsoverweging 10, gevoegd bij hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5, leidt de rechtbank tot het oordeel dat voldaan is aan alle criteria zoals opgesomd onder rechtsoverweging 4 zodat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Eiseres 2 was dus verzekerd voor de ZW. De rechtbank zal de primaire besluiten 1 en 2 herroepen. Dit betekent dat het besluit van 14 oktober 2014 waarbij de WAZO-uitkering is toegekend aan eiseres 2 herleeft en voorts dat de WAZO-uitkering vermeerderd met de premies sociale zekerheidswetten ten onrechte bij eiseres 1 is ingevorderd. Nu het onderhavige geding niet ziet op de terugvordering bij besluit van 25 maart 2015, ligt het niet binnen de macht van de rechtbank om dit besluit te herroepen.
12. Er bestaat aanleiding voor vergoeding van de proceskosten. Er is sprake van samenhangende zaken, zodat de rechtbank de kosten in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 992 (1 punt voor het indienen van beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor van 1). Ondanks herroeping van de primaire besluiten komen de kosten in verband met de door een derde hangende bezwaar verleende rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking, nu in de bezwaarschriften daar niet om is verzocht. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Verweerder dient in beide zaken het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten 1 en 2;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 992;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht groot € 90 (twee maal € 45) aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hamaker, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en
mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.