In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H. Brouwer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Veiligheid en Justitie, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van het bezwaar niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. Eiser had de gronden van bezwaar op de laatste dag van de termijn ter post bezorgd, maar verweerder paste artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet analoog toe op het indienen van de gronden van bezwaar. De rechtbank oordeelde dat verweerder eiser niet ondubbelzinnig had geïnformeerd over deze handelwijze, wat in strijd was met de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de tijdige bezwaargronden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 496, en werd bepaald dat het griffierecht van € 167 aan eiser werd vergoed.