ECLI:NL:RBGEL:2016:3707

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1127
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding en analoge toepassing van artikel 6:9 Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H. Brouwer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Veiligheid en Justitie, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van het bezwaar niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. Eiser had de gronden van bezwaar op de laatste dag van de termijn ter post bezorgd, maar verweerder paste artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet analoog toe op het indienen van de gronden van bezwaar. De rechtbank oordeelde dat verweerder eiser niet ondubbelzinnig had geïnformeerd over deze handelwijze, wat in strijd was met de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de tijdige bezwaargronden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 496, en werd bepaald dat het griffierecht van € 167 aan eiser werd vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1127
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.H. Brouwer),
en
de minister van Veiligheid en Justitiete 's-Gravenhage, verweerder.

1.Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 14 oktober 2015.

2.Procesverloop

Bij brief van 17 augustus 2015, ontvangen 19 augustus 2015, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 7 juli 2015. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het bezwaar niet binnen de door verweerder gestelde termijn zijn ingediend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 17 juni 2016. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Brouwer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.C. Menken.

3.Overwegingen

Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt, dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten.
Bij brief van 17 augustus 2015 heeft eiser een ongemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 7 juli 2016.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5 van de Awb, het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard mits de indiener de gelegenheid is gegeven binnen een gestelde termijn het verzuim te herstellen.
Bij schrijven van verweerder van 15 september 2015 is eiser verzocht het verzuim, te weten het niet vermelden van de gronden van het bezwaar, binnen vier weken na dagtekening van die brief te herstellen. Tevens is hierbij medegedeeld dat wanneer niet van deze gelegenheid gebruik wordt gemaakt, het bezwaarschrift niet ontvankelijk wordt verklaard. Tevens is in deze brief aangegeven naar welk postadres de gevraagde inlichtingen gezonden konden worden.
Eiser heeft per fax de gronden van bezwaar ingediend op 12 oktober 2015. Bij brief van 12 oktober 2015, ontvangen op 14 oktober 2015, heeft eiser de gronden van bezwaar voorts per post ingediend. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het bezwaar niet binnen de door verweerder gestelde termijn zijn ontvangen. Verweerder heeft de fax buiten behandeling gelaten, omdat eiser al geïnformeerd was dat de elektronische weg niet opengesteld was.
De rechtbank stelt vast dat de gronden van bezwaar op de laatste dag van de termijn ter post zijn bezorgd. Bij analoge toepassing van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, zouden de gronden van bezwaar aldus tijdig zijn. Verweerder past, zo is ter zitting bevestigd, deze bepaling echter niet analoog toe als het gaat om het inzenden van de gronden van bezwaar.
De rechtbank stelt vast dat analoge toepassing van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, bij de beoordeling van de tijdigheid van de gronden van bezwaar, binnen het bestuursrecht gebruikelijk is. In het licht daarvan verplicht de zorgvuldigheid verweerder, indien zij van deze gebruikelijke handelwijze afwijkt, eiser ondubbelzinnig daar op te wijzen. Dat kan via een toepasselijke beleidsregel of andere kenbare algemene mededeling dan wel door een duidelijke mededeling van deze handelwijze in de brief waarin om nadere gronden wordt gevraagd. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat van enig beleid ter zake geen sprake is. Ook een algemene mededeling van deze aard is er niet. De brief waarin om de gronden wordt gevraagd, stelt verder niet meer dan dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld binnen vier weken na dagtekening van deze brief dit verzuim, dat is het niet indienen van gronden, te herstellen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank geen voldoende duidelijke mededeling van verweerder als vorenbedoeld.
Nu verweerder eiser er aldus niet ondubbelzinnig op heeft gewezen dat hij artikel 6:9, tweede lid, van de Awb niet analoog toepast op het nader indienen van de gronden van beroep, had verweerder het bezwaar niet niet-ontvankelijk mogen verklaren, omdat de gronden te laat zouden zijn.
De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Omdat verweerder het bezwaar niet‑ontvankelijk heeft verklaard en aldus niet inhoudelijk heeft bezien, ziet de rechtbank geen mogelijkheid de zaak zelf af te doen. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de (tijdige) bezwaargronden.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 496 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor de aanwezigheid ter zitting). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank bepaalt, onder toepassing van artikel 8:74, van de Awb, dat het griffierecht wordt vergoed.

2.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 496;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 167 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van S. van Alen - Subotic, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA, 's-Gravenhage.