In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen SNS Bank N.V. en twee gedaagden, die als hoofdelijk medeschuldenaren waren verbonden aan een hypothecaire geldleningsovereenkomst. De kwestie draaide om de vraag of de overeenkomst vernietigbaar was wegens het ontbreken van toestemming van de echtgenotes van de hoofdelijk medeschuldenaren, zoals vereist onder artikel 1:88 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW van toepassing was, waardoor de toestemming van de echtgenotes niet nodig was. De rechtbank concludeerde dat de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring van de echtgenotes geen effect had, en dat de hoofdelijk medeschuldenaren de gevorderde restschuld moesten vergoeden.
De procedure begon met een vordering van SNS Bank N.V. tot betaling van een restschuld van € 470.779,13, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagden voerden verweer en stelden dat de overeenkomst op 15 januari 2016 buitengerechtelijk was vernietigd. De rechtbank behandelde zowel de conventionele als de reconventionele vorderingen gezamenlijk, waarbij de gedaagden aanvoerden dat de toestemming van hun echtgenotes vereist was voor de hoofdelijkheid. De rechtbank overwoog dat de hypothecaire geldlening was aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de gedaagden, en dat de overeenkomst derhalve niet vernietigbaar was.
De rechtbank wees de vordering van SNS Bank N.V. toe en verklaarde de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de restschuld, evenals de proceskosten. De vordering in reconventie van de gedaagden werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de handtekeningen van de echtgenotes niet nodig waren voor de geldigheid van de overeenkomst, en dat de gedaagden als bestuurders van het bedrijf verantwoordelijk waren voor de gemaakte verplichtingen.