ECLI:NL:RBGEL:2016:3300

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
300519
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van zorgverzekeringsovereenkomst en vergoeding van medische kosten voor behandeling in het buitenland

In deze zaak vordert eiseres, een jonge vrouw die sinds 2012 ernstig ziek is en bedlegerig, dat haar zorgverzekeraar Univé de kosten vergoedt voor een behandeling die zij heeft ondergaan in Duitsland. Eiseres heeft een zorgverzekeringsovereenkomst met Univé en stelt dat zij door haar gezondheidsklachten, die onder andere het Complex Regionaal Pijn Syndroom en vermoedelijke Lyme-infectie omvatten, niet adequaat in Nederland behandeld kan worden. De behandeling in Duitsland werd voorgeschreven door dr. [naam 2], die een diagnose van Neuroborreliose stelde en een langdurige antibiotica behandeling aanbeval. Univé heeft echter geweigerd om de kosten van deze behandeling te vergoeden, met als argument dat de behandeling niet onder de verzekerde prestaties valt en dat de diagnose niet correct zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat Univé de zorgverzekeringsovereenkomst moet nakomen en de kosten van de behandeling moet vergoeden, omdat de behandeling mogelijk voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk, en er onvoldoende bewijs is dat de behandeling niet effectief zou zijn. De rechter legt een dwangsom op voor het geval Univé niet aan het vonnis voldoet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/300519 / KG ZA 16-154
Vonnis in kort geding van 26 mei 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.R. Wildeboer te Amsterdam,
tegen
naamloze vennootschap
N.V. UNIVÉ ZORG,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
bijgestaan door mr. Y.C.M. van Iersel-de Groot te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Univé genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 15;
  • de mondelinge behandeling van 17 mei 2016;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van Univé.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is geboren op [geboortedatum] 1992. In februari 2012 kon [eiseres] van de een op de andere dag niet meer lopen. Zij is sindsdien bedlegerig en kan sporadisch in een rolstoel zitten. [eiseres] heeft sinds februari 2012 ernstige zenuwpijnen in haar rechterlies,
-bovenbeen en -knie. Daarnaast heeft [eiseres] zenuwpijn in haar rechtervoet, waarbij sprake is van roodheid, dik worden en paarse verkleuringen. Verder lijdt [eiseres] aan gewrichtspijnen in diverse gewrichten, tinnitus (oorsuizen), hoofdpijn, vermoeidheid en een gevoel van algehele malaise. De klachten nemen sinds februari 2012 in intensiteit toe.
2.2.
[eiseres] heeft een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten met Univé. Het betreft een Univé Zorg Vrij Polis met aanvullend (onder meer) een Univé Extra Zorgpolis Best. Op deze overeenkomst zijn de Univé Verzekeringsvoorwaarden 2015 betreffende de Univé Zorg Vrij Polis van toepassing. Deze voorwaarden vermelden voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang:
‘(…)
1.2.
Medische noodzaak
U hebt recht op vergoeding van de kosten van zorg zoals omschreven in deze verzekeringsvoorwaarden als u op de zorgvorm naar inhoud en omvang redelijkerwijs bent aangewezen en als de zorgvorm doelmatig en doeltreffend is. De inhoud en omvang van de zorgvorm wordt mede bepaald door wat de betreffende zorgaanbieders aan zorg ‘plegen te bieden’. Ook wordt de inhoud en omvang bepaald door de stand van de wetenschap en de praktijk. Deze wordt vastgesteld aan de hand van de Evidence Based Medicine (EBM)-methode. Als de stand van de wetenschap en praktijk ontbreekt, wordt de inhoud en vorm van de zorg bepaald door wat binnen het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg.
(…)
Artikel 15. Medisch specialistische zorg
Omschrijving
U hebt recht op vergoeding van de kosten van geneeskundige zorg, zoals medisch specialisten deze plegen te bieden, met inbegrip van het daarbij behorende laboratoriumonderzoek, geneesmiddelen, verbandmiddelen en hulpmiddelen. (…)
Wie mag de zorg verlenen
Medisch specialist. (…)
Verwijsbrief nodig
Huisarts, (…)’
2.3.
[eiseres] is door diverse Nederlandse artsen onderzocht, waaronder orthopeden van het Academisch Medisch Centrum en het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam en neurologen van het Academisch Medisch Centrum en het VU Medisch Centrum in Amsterdam en het Leids Universitair Medisch Centrum. Deze artsen schaarden de gezondheidsklachten van [eiseres] onder het Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS). Naar aanleiding van deze diagnose heeft [eiseres] een behandeling gevolgd bij de Pijnpoli van het VU Medisch Centrum in Amsterdam en is zij gestart met een revalidatietraject bij Heliomare. Deze behandelingen hebben [eiseres] niet geholpen. [eiseres] is hierdoor in Nederland uitbehandeld.
2.4.
De huisarts van [eiseres] , de heer [naam 1] , heeft naar aanleiding van de klachten en de mededeling van [eiseres] dat zij tijdens een schoolkamp in 2004/2005 twee tekenbeten heeft opgelopen het vermoeden geuit dat [eiseres] aan een (vergevorderd stadium van) de ziekte van Lyme lijdt. De heer [naam 1] heeft vervolgens de naam van dr. [naam 2] genoemd. Dr. [naam 2] is Artz für Innere Medizin, gevestigd te [plaats] in Duitsland. Op 4 december 2014 heeft een consult van [eiseres] bij dr. [naam 2] plaatsgevonden.
2.5.
Dr. [naam 2] heeft bij brief van 29 december 2014 een (voorlopige) diagnose gesteld. Deze diagnose luidt dat [eiseres] lijdt aan de ziekte van Lyme en meer specifiek aan Neuroborreliose in een vergevorderd stadium. Op basis van deze diagnose heeft dr. [naam 2] een aantal vervolgonderzoeken uitgevoerd, waarna hij zijn diagnose bij brief van 16 juni 2015 heeft gefinaliseerd. Dr. [naam 2] heeft in deze brief tevens een uitgewerkt behandelplan opgenomen, waarvan (in ieder geval) een langdurige antibiotica behandeling van ten minste 90 dagen deel uit maakt.
2.6.
Univé heeft in de periode daarna een bedrag van € 638,10, een bedrag van € 240,11 en een bedrag van € 47,79 ten behoeve van ‘medisch specialistische zorg – buitenland’ aan [eiseres] vergoed voor onderzoeken die hebben plaatsgevonden op respectievelijk
3 november 2014, 4 november 2014 en 15 januari 2015.
2.7.
De heer [naam 1] heeft bij brief van 13 februari 2015 het volgende aan Univé bericht:
‘U heeft haar groen licht gegeven om zich te laten onderzoeken in Duitsland bij dr. [naam 2] . Deze collega komt tot een werkdiagnose en werkhypothese. Zijn verzoek is om een aantal onderzoeken te laten verrichten, echter in Nederland is men huiverig om hieraan hun medewerking te verlenen, daar men zich blind staart op de Evidence. Ze ligt al drie jaar op bed en ik vind dat het onze taak (van u en mij) is om al het mogelijke te doen om deze 22-jarige jonge dame weer een normaal leven te geven. Uw ultieme medewerking is van groot belang.
Het voornemen is om de gewenste onderzoeken in Duitsland te laten verrichten omdat die daar veel sneller plaats kunnen vinden, het prijstechnisch veel interessanter is en de verslagen in het Duits zijn. Welke onderzoeken het zijn kan [eiseres] u verschaffen.
In de hoop en verwachting dat u zult instemmen met het voorgangstraject,’
2.8.
Bij brief van 23 juli 2015 heeft Univé aan de heer [naam 1] bericht dat zij de behandelkosten van [eiseres] bij dr. [naam 2] niet (verder) zal vergoeden. Ondanks een tweede brief van de heer [naam 1] van 11 augustus 2015 en een brief van [eiseres] zelf van
28 augustus 2015 aan Univé, is Univé niet op dit standpunt teruggekomen.
2.9.
Op 26 oktober 2015 heeft het Zorginsituut Nederland een rapport uitgebracht met de naam ‘Post-treatment Lyme disease syndrome (PTLDS)’. Dit rapport vermeldt voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang:
‘(…)
5.2.1
Methodologische kwaliteit richtlijn CBO 2013
De CBO richtlijn bevat een zeer goede beschrijving van de gebruikte methodologie. (…)
Er is gezocht naar artikelen met hoge bewijskracht (meta-analyses, systematische reviews, RCT’s en gecontroleerde studies.) De kwaliteit werd beoordeeld met EBRO beoordelingsformulieren. De artikelen met matige en lage kwaliteit werden uitgesloten. (…)
5.2.2
Methodologische kwaliteit ILADS 2014
(…)
Er wordt duidelijk weergegeven dat de overall kwaliteit van de evidence beoordeling (langdurige) antibiotica bij patiënten met minder specifieke klachten die mogelijk zouden kunnen berusten op de ziekte van Lyme GRADE) ‘very low’ is. (…)
5.5.
Achtergrondstudie DCC
(…)
De GRADE profielen laten zien dat de overall kwaliteit van het bewijs laag tot zeer laag is, met name door beperkingen in de studieopzet, niet-precieze resultaten en verschil in vergelijkingen en therapieduur.
(…)
6 Bespreking
(…)
Conclusie:
Uit de review van het DCC blijkt dat voor de langdurige behandeling bij patiënten met PTLDS de kwaliteit van het bewijs laag tot zeer laag is. Geconcludeerd kan worden dat ondanks de uiteenlopende aanbevelingen van beide richtlijnen, het niveau van evidence waar beide richtlijnen zich op baseren overeenkomt, en laag tot zeer laag is. Zorginstituut Nederland sluit zich in deze beoordeling aan bij de conclusies over de kwaliteit van het bewijs. De betekenis uit bewijs dat van lage of zeer lage kwaliteit is dat de geloofwaardig van de resultaten beperkt tot zeer laag is. Het vertrouwen in de schattingen van de effecten van de gevonden resultaten is namelijk beperkt tot zeer gering. Dit betekent dat op dit moment de conclusie is dat langdurige behandeling met antibiotica bij patiënten met PTLDS niet effectief is en daarom niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
(…)
7 Beoordelingsproces en standpunt
(…)
Reactie Zorginstituut Nederland
Het Zorginstituut Nederland merkt bij het eerste punt op dat het hier alleen gaat over een standpunt over de stand van de wetenschap en praktijk van langdurige behandeling met antibiotica bij een groep patiënten namelijk de eerder voor Lyme Borreliose conform de richtlijn behandelde patiënten met persisterende niet specifieke klachten (PTLDS).
(…)
7.4
Standpunt Zorginstituut Nederland
Het Zorginstituut concludeert – onder verwijzing naar de motivering in hoofdstuk 6 en 7 – dat de langdurige behandeling met antibiotica bij patiënten met PTLDS niet voldoet aan ‘de stand van de wetenschap en praktijk’ en dat deze behandeling bij de betreffende indicatie niet behoort tot de te verzekeren prestaties van de Zvw. ’

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I Univé te bevelen de tussen partijen gesloten zorgverzekeringsovereenkomst na te komen en de reeds door [eiseres] gemaakte en toekomstige kosten, waaronder begrepen de kosten van onderzoeken en genees- en hulpmiddelen die worden aangewend, van de door dr. [naam 2] voorgeschreven behandeling te vergoeden, althans de kosten naar Nederlands tarief te vergoeden;
II het onder I gevorderde toe te wijzen op straffe van een onmiddellijk opeisbare, door Univé verschuldigde, dwangsom van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag voor iedere dag dat Univé niet (volledig) voldoet aan de tegen haar uitgesproken veroordeling, in dier voege dat deze dwangsom evenzoveel keer verschuldigd zal zijn als aan (onderdelen van) de genoemde veroordeling niet (volledig) wordt voldaan, en, cumulatief, per dag dat de betreffende niet-voldoening voortduurt, daarbij ieder gedeelte van een dag als hele gerekend;
III Univé te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Univé heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voldoende uit de stellingen van [eiseres] voort.
4.2.
[eiseres] vordert een bevel aan Univé tot nakoming van de tussen partijen gesloten zorgverzekeringsovereenkomst, waaronder betaling van de kosten van onderzoeken en genees- en hulpmiddelen die door dr. [naam 2] worden uitgevoerd en voorgeschreven. [eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat zij gezondheidsklachten heeft waarvoor zij in Nederland niet (effectief) kan worden behandeld, waardoor zij is aangewezen op specialistische medische zorg uit het buitenland. [eiseres] stelt primair dat zij zich eind 2014 in overleg met Univé tot dr. [naam 2] te Duitsland heeft gewend, waarna door dr. [naam 2] een diagnose is gesteld en een behandelplan is opgesteld. [eiseres] voert aan dat Univé door haar akkoord te geven voor een consult bij dr. [naam 2] toestemming heeft gegeven voor de door hem noodzakelijk geachte behandeling, zodat Univé de volledige daarmee gemoeide kosten dient te vergoeden. Univé heeft deze stelling betwist en in dat kader aangevoerd dat zij weliswaar akkoord is gegaan met een consult bij dr. [naam 2] , maar dat dit niet betekent dat zij de toezegging heeft gedaan om de eventueel op basis daarvan voorgeschreven behandeling volledig te vergoeden.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat Univé toestemming aan [eiseres] heeft gegeven om de in Duitsland werkzame dr. [naam 2] te bezoeken voor een consult. Dit consult, alsmede enkele vervolgonderzoeken, zijn door Univé vergoed. Hoewel [eiseres] een andere mening is toegedaan, impliceren deze toestemming en de vergoedingen die zijn gedaan niet dat Univé vervolgens ook iedere mogelijke behandeling die dr. [naam 2] op basis van het uitgevoerde onderzoek zou voorschrijven, zou vergoeden. Gelet op de omstandigheid dat voor Univé eind 2014/begin 2015 nog volledig onduidelijk was of, en zo ja welke behandeling dr. [naam 2] zou voorschrijven, kon Univé op dat moment immers niet beoordelen of die behandeling onder de door haar verzekerde prestaties zou vallen. Gelet daarop is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk dat Univé voorafgaand aan het eerste consult bij dr. [naam 2] heeft toegezegd dat zij de volledige vervolgbehandeling zou vergoeden. Ook de subsidiaire grondslag van de vordering, die inhoudt dat [eiseres] er op grond van de verklaringen en gedragingen van Univé gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de volledige vervolgbehandeling zou worden vergoed stuit hierop af. Daarom kunnen deze grondslagen van de vordering van [eiseres] niet tot toewijzing daarvan leiden.
4.4.
Meer subsidiair heeft [eiseres] aan haar vordering tot nakoming ten grondslag gelegd dat de door dr. [naam 2] voorgeschreven behandeling onder de door Univé verzekerde prestaties valt en aldus op die grond dient te worden vergoed. Univé heeft tegen dit standpunt meerdere verweren gevoerd. Allereerst heeft Univé aangevoerd dat zorgkosten uitsluitend worden vergoed als deze zorg is verleend door een medisch specialist als bedoeld in artikel 15 van de door Univé gehanteerde Verzekeringsvoorwaarden en dat dr. [naam 2] daar niet onder valt. Vast staat echter dat dr. [naam 2] in Duitsland op 6 september 1972 de erkenning als ‘Arts für Innere Medizin’ heeft gekregen. Zonder aanwijzing van het tegendeel, moet deze kwalificatie gelijk worden gesteld aan die van een Nederlandse internist. Niet in geschil is dat in Nederland werkzame artsen en dus ook internisten zich moeten laten registreren in het zogenoemde BIG-register om hun vak te mogen uitoefenen en dat deze registratie ten minste eenmaal in hun werkzame carrière na vijf jaren moet worden vernieuwd. Op basis van de stellingen van Univé is niet duidelijk of een dergelijk register met (her)registratieverplichting ook in Duitsland bestaat en of dr. [naam 2] aldus in een dergelijk register moet zijn opgenomen. Voor zover zou worden aangenomen dat dit zo is, heeft Univé in het kader van deze kort gedingprocedure niet aannemelijk gemaakt dat dr. [naam 2] zich niet aan deze registratieplicht heeft gehouden. Nu daarnaast geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan aan de hoedanigheid en deskundigheid van dr. [naam 2] zou moeten worden getwijfeld, is aannemelijk dat dr. [naam 2] is te kwalificeren als medisch specialist zoals bedoeld in artikel 15 van de toepasselijke Verzekeringsvoorwaarden 2015, zodat dit verweer van Univé faalt.
4.5.
Voorts heeft Univé aangevoerd dat de door dr. [naam 2] gestelde diagnose (de ziekte van Lyme en meer specifiek Neuroborreliose in een vergevorderd stadium) niet correct is, omdat de bloedonderzoeken van [eiseres] geen infectie met de Lyme bacterie Borrelia burgdorferi laten zien. Univé stelt dat uit artikel 1.2 van de toepasselijke Verzekeringsvoorwaarden volgt dat het aan haar is om te beoordelen of een verzekerde naar aard en omvang redelijkerwijs is aangewezen op de voorgeschreven medische behandeling. Gelet daarop is Univé van mening dat zij dient te beoordelen of de in dat kader gestelde diagnose juist is en dat, indien zij van mening is dat dat niet zo is, zij de voorgeschreven behandeling niet hoeft te vergoeden. Hoewel in artikel 1.2 van de Verzekeringsvoorwaarden inderdaad staat vermeld dat de patiënt naar aard en omvang redelijkerwijs op de behandeling moet zijn aangewezen, kan hieruit in zijn algemeenheid niet de conclusie worden getrokken dat het aan Univé is om te beoordelen of de gestelde diagnose juist is. Deze clausule ziet klaarblijkelijk op de situatie waarin de vraag is of uitgaande van de juistheid van de diagnose de voorgeschreven behandeling naar aard en omvang redelijkerwijs nodig is om de gediagnosticeerde aandoening adequaat te behandelen. Uit dit artikel is aldus niet zonder meer af te leiden dat Univé de door dr. [naam 2] gestelde diagnose in twijfel mag trekken en op grond daarvan vergoeding mag weigeren.
4.6.
Daarnaast is van belang dat uit de overgelegde stukken volgt dat dr. [naam 2] op basis van geconstateerde klachten, die duidelijk in zijn brieven van 29 december 2014 en
16 juni 2015 staan beschreven, tot de conclusie is gekomen dat [eiseres] lijdt aan de ziekte van Lyme, meer specifiek aan Neuroborreliose in een vergevorderd stadium. Deze diagnose is in belangrijke mate gebaseerd op het klinische beeld van [eiseres] . Op basis van de enkele omstandigheid dat de test op een infectie met de Lyme bacterie Borrelia burgdorferi een aantal keer negatief is geweest, kan niet worden aangenomen dat [eiseres] niet aan de ziekte van Lyme lijdt. Vaststaat immers dat de op dit moment gebruikte testen onvoldoende zekerheid bieden om dit te kunnen concluderen. Uit de overgelegde stukken volgt dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) begin 2016 kenbaar heeft gemaakt dat indien uitsluitend wordt gekeken naar bloedtesten, de diagnose Lyme bij circa 23% van de Lymepatiënten met neurologische klachten wordt gemist. Voor de diagnose Lyme voor patiënten met neurologische klachten speelt het klinisch beeld daarom een belangrijke rol. Dat (mogelijk) geen infectie met de Borrelia bacterie zichtbaar is, staat er aldus niet aan in de weg dat dr. [naam 2] zijn diagnose met juistheid heeft kunnen stellen. Gelet hierop zal dan ook van de juistheid van de door dr. [naam 2] (die als Lyme deskundige bekend staat en aan wiens deskundigheid geen reden tot twijfel bestaat) gestelde diagnose worden uitgegaan en kan ook dit verweer Univé niet baten.
4.7.
Vervolgens heeft Univé aangevoerd dat de behandeling van [eiseres] niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat zij niet een zoals in artikel 15 van de Verzekeringsvoorwaarden 2015 genoemde verwijsbrief van (bijvoorbeeld) haar huisarts bij Univé heeft ingediend. Hoewel uit de overgelegde stukken volgt dat in dit geval geen officiële verwijsbrief is opgemaakt in de voor Univé gebruikelijke vorm, kan op basis van de overgelegde brieven van de heer [naam 1] van 13 februari 2015 en 11 augustus 2015 er geen twijfel over bestaan dat de heer [naam 1] van mening is dat [eiseres] is aangewezen op onderzoek en behandeling door dr. [naam 2] en dat hij het daaruit voortgekomen behandelplan volledig ondersteunt. Daarmee is in voldoende mate voldaan aan de vereiste verwijzing door (in dit geval) de huisarts. Derhalve kan ook dit verweer niet tot afwijzing van de vordering lijden.
4.8.
Gelet op al het vorenstaande, spitst de beoordeling van de vraag of de behandeling van [eiseres] al dan niet valt onder de door Univé verzekerde prestaties zich toe op de vraag of deze voorgeschreven behandeling voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Voor de beantwoording van deze vraag is het door Univé overgelegde rapport van het Zorginstituut Nederland van 26 oktober 2015 weliswaar zwaarwegend, maar - daargelaten of dat rapport specifiek ziet op de situatie van [eiseres] , waarin geen eerdere antibiotica behandeling heeft plaatsgevonden - niet doorslaggevend. Allereerst moet in ogenschouw worden genomen dat het bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde behandeling voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk, niet alleen gaat om de stand in Nederland, maar om de internationale stand van de wetenschap en praktijk. Vaststaat dat op internationaal niveau de ILADS-richtlijn bestaat, welke richtlijn in bepaalde gevallen wel voorziet in langdurige antibiotica behandelingen ter bestrijding van soortgelijke (als Lyme gediagnosticeerde) gezondheidsklachten als [eiseres] ervaart. Deze richtlijn is in diverse landen geaccepteerd en is opgenomen in de richtlijnenlijst van het Amerikaanse ‘National Guideline Clearinghouse’, vallend onder het Amerikaanse Department of Health and Human Services. Afgezien van de ILADS-richtlijn, bestaat (in ieder geval) in Duitsland een op deze richtlijn gebaseerde variant, te weten de ‘Diagnosis and Treatment of Lyme borreliosis (DBG)richtlijn’ van de Deutsche Borreliose-Gesellschaft uit 2010. Ook deze richtlijn voorziet in langdurige antibiotica behandelingen in individuele gevallen. Daartegenover staat dat in Nederland de CBO-richtlijn geldt, die niet voorziet in langdurige maar juist in kortdurende antibiotica behandelingen van maximaal 30 dagen. Omtrent de betekenis die aan deze richtlijnen moet worden gehecht, wordt als volgt overwogen.
4.9.
In het reeds aangehaalde rapport van het Zorginstituut Nederland van
26 oktober 2015 staat in punt 5.2.2. vermeld dat de algehele kwaliteit van de evidence beoordeling van de ILADS-richtlijn ‘very low’ is. Dit betekent dat aan het onderzoek dat aan deze richtlijn ten grondslag ligt een beperkte bewijskracht toekomt. Uit het rapport volgt ook dat aan het onderzoek dat aan de CBO-richtlijn ten grondslag ligt een grotere bewijskracht wordt toegekend. Enkel op basis hiervan kan echter niet worden gezegd dat de ILADS-richtlijn in het geheel niet ‘evidence-based’ is. Daarnaast volgt uit het rapport van het Zorginstituut Nederland niet dat op enige wijze is aangetoond dat een langdurige antibiotica behandeling niet werkt of geen enkel heilzaam effect op de patiënt met de betreffende klachten heeft. Omgekeerd is evenmin aangetoond dat de enige behandeling die wél effect kan hebben de kortdurende antibiotica behandeling zou zijn. In het rapport staat als conclusie van de achtergrondstudie van DCC vermeld dat op dit moment onvoldoende gerandomiseerd onderzoek heeft plaatsgevonden naar de effecten van een langdurige antibiotica behandeling en dat meer aanvullend onderzoek nodig is om de effectiviteit van een langdurige behandeling vast te stellen of uit te sluiten.
4.10.
Daarnaast is van belang dat behandeling van een patiënt met Lyme-achtige klachten met antibiotica op zichzelf kennelijk wel moet worden aangemerkt als verantwoorde en adequate zorg. De beantwoording van de vraag in welke mate en met welk soort antibiotica deze behandeling zou moeten plaatsvinden, ligt voor een belangrijk deel op het terrein van de behandelend arts en die beoordeling moet tot op zekere hoogte aan het beleid van de arts worden overgelaten.
4.11.
Met inachtneming van al het vorenstaande, kan niet zonder meer worden gezegd dat de door dr. [naam 2] voorgeschreven behandeling niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk en niet als verantwoorde en adequate zorg kan gelden in het betreffende vakgebied. Zolang niet deugdelijk is vastgesteld dat de langdurige antibiotica behandeling niet voldoet en nader onderzoek daarnaar niet heeft plaatsgevonden, brengt een afwegingen van de kenbare belangen van partijen in het gegeven geval met zich dat bij wege van voorlopige voorziening Univé wordt veroordeeld tot vergoeding van de kosten die gepaard gaan met de behandeling door dr. [naam 2] . In die afweging komt groot gewicht toe aan de omstandigheid dat [eiseres] een jonge vrouw is die reeds vier jaar ernstig geïnvalideerd is en waarbij geen enkele behandeling die zij in Nederland heeft ondergaan verbetering in haar gezondheidssituatie heeft gebracht. De langdurige antibiotica behandeling is op dit moment kennelijk de enige door een medisch specialist voorgeschreven behandeling die (mogelijk) nog verbetering in de gezondheidssituatie van [eiseres] kan brengen. Deze omstandigheden zijn zo zwaarwegend dat in dit specifieke geval Univé zal worden veroordeeld om de tussen partijen gesloten zorgverzekeringsovereenkomst na te komen en de reeds door [eiseres] gemaakte en toekomstige kosten, waaronder begrepen de kosten van onderzoeken en genees- en hulpmiddelen die worden aangewend, van de door dr. [naam 2] voorgeschreven behandeling te vergoeden. De hierover gevorderde dwangsom zal op de voet van artikel 611a Rv worden toegewezen als na te melden.
4.12.
Univé zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.
De kosten aan de zijde van [eiseres] bedragen daarmee tot op heden:
  • griffierecht € 79,00
  • salaris advocaat
Totaal € 895,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
beveelt Univé om de tussen partijen gesloten zorgverzekeringsovereenkomst na te komen en de reeds door [eiseres] gemaakte en toekomstige kosten, waaronder begrepen de kosten van onderzoeken en genees- en hulpmiddelen die worden aangewend, van de door dr. [naam 2] voorgeschreven behandeling te vergoeden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat Univé niet aan dit bevel voldoet, een dagdeel daaronder begrepen, tot een maximumbedrag van € 100.000,00;
5.2.
veroordeelt Univé tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 895,00, waarin begrepen € 816,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.H.J. Krijnen op 26 mei 2016.