ECLI:NL:RBGEL:2016:3089

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
05/863014-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor het in bezit hebben van verboden vuurwerk en vrijspraak van mishandeling en druggerelateerde feiten

Op 6 juni 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige militair, die werd beschuldigd van het in bezit hebben van verboden vuurwerk en van mishandeling door toediening van schadelijke stoffen (MDMA) aan een medepersonage. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van mishandeling en het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om deze feiten te bewijzen. De militaire kamer concludeerde dat de verdachte niet kon worden aangetoond dat hij MDMA aan de thee van het slachtoffer had toegevoegd, en dat de gripzakjes met MDMA in de auto niet opzettelijk door hem waren aanwezig.

De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van professioneel vuurwerk, wat een overtreding is van de Wet Milieubeheer. De verdachte heeft verklaard niet te weten dat het bezit van dit vuurwerk strafbaar was. Gezien de omstandigheden, waaronder het lange tijdsverloop van 2,5 jaar tussen de verdenkingen en de uitspraak, heeft de rechtbank besloten om de verdachte schuldig te verklaren zonder hem een straf op te leggen. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De zaak is behandeld in het kader van de militaire rechtspraak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/863014-13
Datum uitspraak : 6 juni 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
.
Raadsman: mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting
van 23 mei 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 24 november 2013 te Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, te weten [naam 1] , heeft mishandeld en/of de gezondheid van die [naam 1] heeft benadeeld, door toen aldaar (telkens) opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans (telkens) opzettelijk
- ( meermalen) een hoeveelheid thee voor die [naam 1] te bereiden en/of
- ( vervolgens)(meermalen) heimelijk een (grote) hoeveelheid 3,4-methyleendioxy-methamfetamine (MDMA kristallen), althans een drogerend middel, door de thee van die [naam 1] te mengen en/of
- ( vervolgens)(meermalen) een hoeveelheid van die thee (vermengd met MDMA) ter consumptie aan die [naam 1] aan te bieden en/of in te schenken,
tengevolge waarvan die [naam 1] na de consumptie van een hoeveelheid van die thee (vermengd met MDMA) enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn en/of een hevige onaangename lichamelijke gewaarwording heeft ondervonden en/of er benadeling van de gezondheid van die [naam 1] heeft plaatsgevonden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 primair niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 24 november 2013 te Rotterdam, [naam 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam 1] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte toen aldaar
- ( meermalen) een hoeveelheid thee voor die [naam 1] bereid en/of
- ( vervolgens) (meermalen) heimelijk een (grote) hoeveelheid 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA kristallen), althans een drogerend middel, door de thee van die [naam 1] gemengd en/of
- ( vervolgens) (meermalen) een hoeveelheid van die thee (vermengd met MDMA) ter consumptie aan die [naam 1] aangeboden en/of ingeschonken;
2.
hij op of omstreeks 26 november 2013 te Hilversum opzettelijk aanwezig heeft
gehad
- een hoeveelheid van een kristalachtige stof bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of
- een hoeveelheid van een materiaal (blauw/groene poederresten) bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde (telkens) 3,4-methyleendioxy-methamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 26 november 2013 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
al dan niet opzettelijk, een hoeveelheid professioneel vuurwerk bestemd voor
particulier gebruik, te weten:
- één signaalraket of lawinepijl (aangeduid als Zink 901) voorhanden heeft gehad in zijn/een woning gelegen aan [adres] .

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van feiten 1 en 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat met name gelet op de bevindingen van de toxicologisch deskundige omtrent de in de theepot aangetroffen MDMA, niet verklaard kan worden hoe en op welk tijdstip de in bloed en urine van [naam 1] aangetroffen MDMA in haar lichaam is terecht gekomen. Daardoor kan niet bewezen worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ook feit 2 kan niet worden bewezen omdat niet kan worden uitgesloten dat een ander - buiten medeweten van verdachte - de gripzakjes MDMA in de mede door verdachte gebruikte auto heeft gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de beide ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Beoordeling door de militaire kamer
Vast staat dat op 24 november 2013 verdachte samen met [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] in de woning van de ouders van [naam 4] en [naam 1] (hierna te noemen [naam 1] en [naam 4] ) was om aldaar samen te sporten. Verdachte en de vrienden arriveerden rond 10:55 - 11:00 uur. [naam 1] was daar ook aanwezig en zat op de bank huiswerk te maken.
Voorts is op 24 november 2013 zowel in het bloed als de urine van [naam 1] MDMA/MDA is aangetroffen. Ook is er in resten thee uit de theepot - die op 24 november 2013 in beslag is genomen - een lage concentratie MDMA (0,02 mg MDMA per ml thee) gevonden.
Daarnaast is in twee gripzakjes die op 26 november 2013 zijn aangetroffen in de auto waarin verdachte reed, groen poeder aangetroffen, mogelijk afkomstig van een op XTC gelijkende pil of substantie die de werkzame stof MDMA bevatte. De gripzakjes zijn aangetroffen in het opbergvak in het rechterportier.
Op 26 november 2013 heeft [naam 1] in haar aangifte verklaard dat zij vermoedt dat verdachte op 24 november 2013 drugs in de thee heeft gedaan, die hij voor haar heeft ingeschonken. Het viel haar op dat een kop thee die zij van verdachte kreeg, donkerder was dan normaal en dat zij zich na een kop dan wel slok thee opeens tot verdachte aangetrokken voelde. Hierna zou zij onwel zijn geworden. [naam 1] heeft niet gezien dat verdachte iets in haar thee heeft gedaan.
[naam 4] heeft verklaard dat [naam 1] om 14:37 uur via een WhatsApp verzocht om naar huis te komen. Toen hij thuis kwam was zij lijkbleek, had grote pupillen en een strakke kaaklijn. Zij praatte hysterisch snel en wapperde met haar handen voor haar gezicht.
Verdachte heeft steeds ontkend dat hij MDMA aan [naam 1] heeft toegediend en ook dat hij thee voor [naam 1] heeft ingeschonken. Voorts heeft verdachte verklaard dat toen hij de woning verliet, hij niet de indruk had dat [naam 1] ergens last van had.
Verdachte heeft ook ontkend dat hij omstreeks 26 november 2013 MDMA of andere drugs aanwezig heeft gehad. Over de auto, een BMW [type] met kenteken [kenteken] , waarin hij regelmatig reed en waarin de gripzakjes zijn aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat deze op naam van zijn moeder stond en dat de auto werd gebruikt door verschillende mensen, waaronder zijn broer, zijn moeder, [naam 5] en [naam 6] . Deze verklaring vindt steun in de verklaringen van getuigen [naam 7] , [naam 5] en [naam 6] .
De deskundige [deskundige] , toxicoloog, heeft in verband met het aantreffen van MDMA in de theepot verklaard dat de concentraties die in het bloed van [naam 1] zijn gevonden niet in overeenstemming zijn te brengen met inname van één kop thee met een concentratie van 0,02 mg per milliliter thee. Deze in de theepot aangetroffen concentratie wijst eerder op resten die worden aangetroffen na het omspoelen van de theepot. Voorts heeft deze deskundige nog verklaard dat:
 MDMA als zuivere stof een wit poeder is dat, als je dat oplost, geen kleur toevoegt;
 bij één slok opgeloste MDMA een directe werking niet mogelijk is en het niet te verwachten is dat in de eerste 5 minuten bij een orale inname van een werkzame dosis iets te merken is;
 bij een gemiddeld gebruiker de effecten na een half à één uur beginnen op te treden en dat de piekeffecten ongeveer 3 à 4 uur na inname optreden.
De militaire kamer gaat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting ervan uit dat:
 verdachte, [naam 1] en drie anderen samen in de woning zijn geweest,
 [naam 1] en verdachte, na het sporten, enige tijd alleen in de woning waren,
 [naam 1] MDMA/MDA heeft binnen gekregen, waarbij de rechtbank van haar wil aannemen dat zij de MDMA/MDA niet bewust zelf heeft ingenomen,
 van de aanwezigen verdachte en [naam 1] de enigen waren die thee dronken,
 MDMA/MDA mogelijk was opgelost in de thee die zij heeft gedronken, maar onbekend is in welke concentraties,
 de auto waarvan verdachte de hoofdgebruiker was door tenminste vier andere personen met enige regelmaat werd gebruikt en niet uitgesloten kan worden dat deze personen waarschijnlijk ook weer passagiers hebben meegenomen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die [naam 1] op 24 november 2013 MDMA heeft toegediend (feit 1), en dat hij wist dat de gripzakjes met MDMA is de auto lagen (feit 2).
Ten aanzien van feit 2
Omdat de auto door meerdere personen werd gebruikt en de gripzakjes zijn aangetroffen naast de zitplaats van de bijrijder, kan niet worden bewezen dat verdachte deze gripzakjes opzettelijk aanwezig heeft gehad. De militaire kamer zal verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijspreken.
Het vorenstaande betekent ook dat de militaire kamer aan het aantreffen van de gripzakjes op 26 november 2013 geen bewijskracht kan toekennen met betrekking tot feit 1.
Ten aanzien van feit 1
Weliswaar heeft [naam 1] verklaard dat zij direct na het drinken van de kop thee andere gevoelens voor verdachte kreeg, maar uit de verklaring van de deskundige [deskundige] volgt dat [naam 1] de MDMA waarschijnlijk tussen een half uur en 3 tot 4 uur eerder moet hebben binnengekregen. Gelet op de beschrijving die [naam 4] gaf van de toestand waarin hij zijn zuster aantrof toen hij terug kwam in de woning, is aannemelijk dat op dat moment het piekeffect van de MDMA begon op te treden. Daarom gaat de militaire kamer er vanuit dat [naam 1] ongeveer 2 tot 3 uur daarvoor de MDMA moet hebben binnengekregen. In deze periode waren naast verdachte en [naam 1] nog drie andere personen in de woning aanwezig.
De verklaring van [naam 1] dat verdachte voor haar thee heeft ingeschonken wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ook is er geen bewijs dat verdachte MDMA aan de thee heeft toegevoegd en/of aan [naam 1] heeft toegediend.
Voorts bevindt zich in het dossier een aantal verklaringen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte twee keer eerder is beschuldigd van het drogeren van een meisje. Deze eerdere verklaringen leveren geen enkel bewijsmiddel op waaruit blijkt dat verdachte het thans ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Daarom kan aan deze verdenkingen ten aanzien van het huidige feit geen bewijskracht worden toegekend, nog daargelaten wat er waar is van die eerdere beschuldigingen.
De militaire kamer beschikt dan ook over onvoldoende bewijs om te kunnen oordelen dat verdachte degene is geweest die op 24 november 2013 MDMA aan [naam 1] heeft toegediend. De in het dossier genoemde feiten en omstandigheden laten immers de mogelijkheid open dat een ander [naam 1] de MDMA heeft toegediend.
Daarom zal verdachte ook van het onder 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het navolgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 26 november 2013 is in de woning van verdachte te Bergschenhoek in een kluis professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik aangetroffen, te weten een Zink-Feuerwerk Signaalraket [2] . Verdachte wist dat dit vuurwerk daar lag [3] .
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het als overtreding ten laste gelegde feit.
Beoordeling door de militaire kamer
Verdachte heeft zowel bij de Koninklijke Marechaussee als ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat het bezit van een dergelijke pijl strafbaar is, zodat hij niet opzettelijk heeft gehandeld.
De militaire kamer overweegt dat in zijn algemeenheid wordt aangenomen dat bij de vraag of een strafbaar feit als het onderhavige (strafbaar gesteld in de Wet Economische Delicten) kan worden bewezen, wordt uitgegaan van ‘kleurloos opzet’. Echter, in deze concrete zaak betwist verdachte te hebben geweten dat het aangetroffen vuurwerk verboden was, aldus betwistend dat sprake was van opzet op de wederrechtelijkheid van zijn gedraging. Gelet op het arrest in een soortgelijke zaak van de Hoge Raad d.d. 27 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU8791) is de militaire kamer van oordeel dat genoemde betwisting door verdachte gemotiveerd moet kunnen worden weerlegd om te kunnen komen tot opzet op de wederrechtelijkheid. Bewijsmateriaal dat kan leiden tot een dergelijke gemotiveerde weerlegging heeft de militaire kamer echter niet aangetroffen.
Daarom zal de militaire kamer vrijspreken van opzettelijk handelen en volstaan met een bewezenverklaring van de eveneens ten laste gelegde overtredingsvariant.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 26 november 2013 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
al danniet opzettelijk, een hoeveelheid professioneel vuurwerk bestemd voor
particulier gebruik, te weten:
- één signaalraket of lawinepijl (aangeduid als Zink 901)
voorhanden heeft gehad in zijn
/eenwoning gelegen aan [adres]
.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 3:
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 150,00 te vervangen door 3 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel. Daartoe heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede het feit dat het een ‘oud feit’ betreft en verdachte al 2,5 jaar in onzekerheid heeft moeten verkeren.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 april 2016.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat het ‘enkel’ een overtreding betreft en dat er sprake is van een groot tijdsverloop, te weten 2,5 jaar, tussen de verdenkingen en het onderzoek ter terechtzitting, gedurende welke periode de dreiging hiervan, met name gelet op de ernst van de andere verdenkingen, steeds boven verdachtes hoofd heeft gehangen. Hierbij heeft de militaire kamer meegewogen dat verdachte, vanwege de verdenkingen, inmiddels is ontslagen bij Defensie. Daarnaast is verdachte een zogenoemde ‘first offender’. De militaire kamer vindt in deze omstandigheden redenen om verdachte schuldig te verklaren zonder hem een straf op te leggen, zoals is bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van
de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een totaalbedrag bij voorschot van € 7.254,22.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft afwijzing van de vordering van de benadeelde partij bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9a en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a en 2 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2. van het Vuurwerkbesluit.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 (impliciet) primair ten laste gelegde feiten.
 verklaart bewezen dat verdachte het overige ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 bepaalt dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 1] .
 verklaart de
benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. P.C. Quak en kolonel mr. H.C.M. Snellen als militair lid, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Staf Commandant Koninklijke Marechaussee, Kabinet/Cluster Integriteit, sectie Interne onderzoeken, dossiernummer PL27AZ/13-000300, gesloten op 25 juli 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De kennisgeving van inbeslagneming p. 330 en 332.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 mei 2016.