ECLI:NL:RBGEL:2016:3057

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
245780
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomsten wegens geestelijke stoornis en bewijsproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 mei 2016 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen eisers en gedaagde. De rechtbank oordeelde dat de koopovereenkomsten tussen de partijen vernietigbaar zijn op grond van artikel 3:34 lid 2 BW, omdat gedaagde, de koper, leed aan een geestelijke stoornis waardoor hij niet in staat was om een met zijn verklaring overeenstemmende wil te hebben. De verkopers, eisers, zijn er niet in geslaagd te bewijzen dat zij gerechtvaardigd vertrouwen hadden in de wil van gedaagde, zoals vereist onder artikel 3:35 BW. De rechtbank heeft daarbij de bewijskracht van de partijgetuigenverklaringen beperkt, conform artikel 164 lid 2 Rv, en vastgesteld dat er geen aanvullende bewijzen waren die de verklaringen van eisers voldoende geloofwaardig maakten. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eisers tot betaling van een contractuele boete werd afgewezen, omdat de grondslag voor deze vordering verviel door de vernietigbaarheid van de overeenkomsten. Tevens werden eisers veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 10.485,24. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering in reconventie van gedaagde geen behandeling behoeft, omdat de voorwaarde voor deze vordering niet was vervuld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/245780 / HA ZA 13-440 / 167 / 1215
Vonnis van 4 mei 2016
in de zaak van

1.[eiser 1]

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. P. van Riessen te Gouda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.H. Boersen te Tiel .
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 november 2014
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 26 februari 2015
  • het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor van 4 juni 2015
  • het proces-verbaal van tegenverhoor van 25 november 2015
  • de conclusie na enquête van [eisers]
  • de conclusie van antwoord na enquête van [gedaagde] (met 3 producties)
  • de akte uitlaten ex artikel 2:11 Rolreglement van [eisers] (met één productie)
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Gebleven wordt bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenvonnissen van 13 november 2013, 29 januari 2014 en 5 november 2014. In rov. 2.4 van het vonnis van 5 november 2014 is geoordeeld dat bij [gedaagde] sprake is van blijvende gestoorde geestvermogens zoals is bedoeld in artikel 3:34 BW. Vervolgens is geoordeeld dat deze stoornis een redelijke waardering beletten van de bij die handeling betrokken belangen; een met de verklaring overeenstemmende wil wordt dan ook geacht te ontbreken. Daarmee is het aangaan van de koopovereenkomsten vernietigbaar (artikel 3:34 lid 2 BW).
Daarop is het beroep van [eisers] op artikel 3:35 BW aan de orde gekomen, in het kader waarvan de rechtbank [eisers] een bewijsopdracht heeft gegeven. [eisers] is opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat aan zijn zijde sprake was van gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van artikel 3:35 BW.
2.2.
[eisers] heeft als getuigen laten horen: mevrouw [eiser 2] (eiseres in conventie sub 2), de heer [eiser 1] (eiser in conventie sub 1), de heer [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), de heer [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), de heer [getuige 3] hierna: [getuige 3] ) en de heer [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ).
In contra-enquête heeft [gedaagde] als getuigen laten horen: de heer [getuige 5] (hierna: [getuige 5] , mevrouw [getuige 6] (hierna: [getuige 6] ) en [gedaagde] zelf.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van [eiser 1] en [eiser 2] partijgetuigenverklaringen zijn en dat volgens artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) deze verklaringen omtrent door hen te bewijzen feiten geen bewijs in hun voordeel kunnen opleveren, tenzij de verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. Volgens vaste jurisprudentie is hiervan alleen sprake indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (Hoge Raad 31 maart 1995, NJ 1997/592, ECLI:NL:HR:1995:ZC1688). Het voorgaande geldt niet voor de verklaring van [gedaagde] , omdat die beperking slechts geldt voor de partij op wie de bewijslast en het bewijsrisico rusten (Hoge Raad 7 april 2000, NJ 2001/32, ECLI:NL:HR:2000:AA5404). Aangezien op [gedaagde] niet de bewijslast rust, is zijn verklaring niet onderworpen aan de beperking van artikel 164 lid 2 Rv.
2.4.
[gedaagde] heeft verklaard [eiser 1] en [eiser 2] niet te kennen en ook nooit bij hen te zijn geweest, niet bij hun woning in [woonplaats 2] en niet bij hun vakantiewoning in [plaats 1] . Ook over de ondertekening van de twee koopovereenkomsten, gedateerd 16 december 2011, kan hij niets verklaren.
2.5.
Dat [gedaagde] de woningen van [eisers] in december 2011 heeft bezichtigd, alsmede de overige feiten en omstandigheden tijdens die bezichtingen, waaronder hetgeen [gedaagde] zou hebben gezegd over zijn financiële situatie en de reden voor de aankoop van de woningen in [woonplaats 2] en [plaats 1] alsmede de ondertekening van de twee koopovereenkomsten, is uitsluitend verklaard door [eiser 1] en [eiser 2] . Hun verklaringen op dit punt worden niet ondersteund door enige andere getuigenverklaring en/of andere bewijsmiddelen. De overige getuigen zijn daar niet bij aanwezig geweest en hebben ook niets verklaard over de bezichtiging(en) van de woningen en het ondertekenen van de koopovereenkomsten. Hetgeen [getuige 3] over de aankoop van de twee woningen door [gedaagde] heeft verklaard is wat hij hierover van [eiser 1] heeft gehoord en het betreft aldus geen uit eigen waarneming bekende feiten als bedoeld in artikel 163 Rv. Bovendien vertonen de verklaringen van [eiser 1] en [getuige 3] opmerkelijke discrepanties daar waar het gaat om hun onderlinge contacten en de aankoop van de woningen van [eisers] door [gedaagde] . Zo heeft [eiser 1] ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat [gedaagde] contact met hem had opgenomen naar aanleiding van een advertentie van de vakantiewoning op Marktplaats. [eiser 1] heeft tijdens zijn getuigenverhoor verklaard dat hij en zijn vrouw tijdens de comparitie voor het eerst hoorden dat [getuige 3] bij de zaak betrokken was, in die zin dat [getuige 3] de koopakten door [gedaagde] zou hebben laten ondertekenen. [eiser 1] verklaart dat hij [getuige 3] na de comparitie heeft opgebeld en hem daarnaar heeft gevraagd en dat [getuige 3] dat ontkende. [getuige 3] heeft daarentegen verklaard dat hij regelmatig bij [eiser 1] over de vloer kwam en wist dat het chalet van [eiser 1] te koop stond. Toen [gedaagde] na de aankoop van de woning aan de [adres] aangaf dat hij zijn chalet/caravan in [plaats 2] wilde verkopen en dat hij iets in een andere omgeving zocht, heeft [getuige 3] hem verteld over de vakantiewoning van [eiser 1] die te koop stond en heeft hij [gedaagde] de contactgegevens van [eiser 1] gegeven. [getuige 3] verklaart dat hij later van [eiser 1] heeft gehoord dat [gedaagde] met zijn vriendin langs was geweest en wat later dat [gedaagde] de recreatiewoning en de woning van [eiser 1] had gekocht. Niet alleen bevreemdt het dat [getuige 3] verklaart over de aankoop van de twee woningen door [gedaagde]
nadat[gedaagde] de woning aan de [adres] had gekocht, terwijl de twee koopovereenkomsten met betrekking tot de woningen van [eiser 1] dateren van vóór de aankoop van de woning aan de [adres] , maar het bevreemdt nóg meer dat [eiser 1] verklaart pas wat over de betrokkenheid van [getuige 3] bij [gedaagde] te hebben vernomen op de comparitie, terwijl [getuige 3] verklaart dat hij door [eiser 1] is geïnformeerd over de bezichtigingen en de aankoop van de twee woningen door [gedaagde] , en dat alles in combinatie met het feit dat [eiser 1] en [getuige 3] vroegere collega’s zijn geweest en in 2010/2011 bezig zijn geweest met het opzetten van een bedrijf op de woningverhuurmarkt en het feit dat [getuige 3] in de periode 2011/2012 ingeschreven stond op het woonadres van [eiser 1] , hetgeen volgens [getuige 3] bedoeld was als postadres, zo heeft hij verklaard tijdens het getuigenverhoor. Al het voorgaande maakt dat ernstig getwijfeld kan worden aan de geloofwaardigheid van de beide getuigenverklaringen.
2.6.
De rechtbank merkt verder op dat de verklaringen van [eiser 1] en [eiser 2] op een aantal essentiële punten uiteen lopen. Zo verklaart [eiser 1] dat zijn vrouw bij de tweede bezichtiging door [gedaagde] aanwezig was, terwijl zij zelf verklaart daar niet bij te zijn geweest. Tevens verklaart [eiser 1] dat zowel hij als zijn vrouw de beide koopovereenkomsten hebben ondertekend, terwijl [eiser 2] verklaart dat zij daar niet bij aanwezig was en zelf ook niet getekend heeft. Hoe haar verklaring zich verhoudt tot de handtekening van ‘Mw. [eiser 2] ’ onder de door [eiser 1] in het geding gebrachte koopovereenkomsten (producties 1 en 2 bij inleidende dagvaarding) is op basis van de afgelegde getuigenverklaringen niet duidelijk geworden. In de conclusie na getuigenverhoor heeft [eisers] voor deze tegenstrijdigheid ook geen verklaring gegeven.
2.7.
Voor zover [eisers] met de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 4] en [getuige 2] betoogt dat ook zij geen bijzonderheden hebben ervaren in de contacten met [gedaagde] , waaruit de conclusie moet worden getrokken dat [eisers] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de mededelingen van [gedaagde] , verwerpt de rechtbank dit betoog. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[getuige 1] heeft [gedaagde] alleen ontmoet tijdens het ondertekenen van de koopakte van de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] , alsmede bij het passeren van de notariële akte. De overige contacten betreffende de aan- en verkoop van de woning zijn via de door [getuige 1] ingeschakelde makelaar [getuige 2] gegaan.
[getuige 2] heeft niets verklaard op het punt of er al dan niet bijzonderheden waren in de contacten met [gedaagde] , enkel dat [gedaagde] veel vertelde. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat er geen bijzonderheden waren. Voorgaande heeft ook te gelden voor de verklaring van [getuige 4] . Hij kan zich de notariële levering van de desbetreffende onroerende zaak, met [getuige 1] als verkoper en [gedaagde] als koper, niet herinneren. Hij heeft dan ook slechts in zijn algemeenheid verklaard over de beoordeling van de wilsbekwaamheid van iemand. Bij al het voorgaande komt dat de contacten tussen [gedaagde] en [getuige 1] , respectievelijk [getuige 2] en [getuige 4] enige tijd na het sluiten van de koopovereenkomsten tussen [eisers] en [gedaagde] hebben plaatsgevonden. De contacten waarover deze getuigen verklaren zeggen aldus niets over de feiten en omstandigheden van het contact tussen [eisers] en [gedaagde] tijdens de door [eisers] gestelde bezichtigingen op 13 en 16 december 2011 en de ondertekening van de twee koopovereenkomsten en aan deze verklaringen kan dan ook geen bewijs op essentiële punten worden ontleend.
2.8.
De getuigenverklaringen van [getuige 5] en [getuige 6] bevestigen het beeld dat volgt uit de rapportage van drs. Schoutrop, dat [gedaagde] een zwakbegaafde man is met een beperkt denkkader, die nauwelijks kan lezen, schrijven of rekenen en (ingewikkelde) situaties niet goed kan overzien en inschatten. Ook de verklaring van [gedaagde] zelf bevestigt dit.
2.9.
De rechtbank is op grond van de getuigenverklaringen van oordeel dat er geen (aanvullende) bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaringen van [eiser 1] en [eiser 2] voldoende geloofwaardig maken. Op de wederpartij rust onder omstandigheden de plicht te onderzoeken of de ander werkelijk wil wat hij heeft verklaard. Gelet op de gestelde omstandigheden dat [gedaagde] op zoek was naar een vakantiewoning en dat hij na één eerdere bezichtiging, zonder bijstand van een terzake deskundige, is overgegaan tot aankoop van twee woningen op één dag voor een bedrag van in totaal € 470.000,00 zonder financieringsonderhoud, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [eisers] gelegen om zich ervan te vergewissen of de wil van [gedaagde] overeenkwam met zijn verklaring. De rechtbank is van oordeel dat op [eiser 1] en [eiser 2] in de gegeven omstandigheden terzake een onderzoeksplicht rustte en dat zij die onderzoeksplicht hebben geschonden. De rechtbank concludeert dan ook dat - voor zover op grond van hun beider verklaringen moet worden aangenomen dat [gedaagde] de twee woningen van [eisers] op 13 december 2011 heeft bezichtigd en op 16 december 2011 de twee koopovereenkomsten heeft ondertekend - niet zijn komen vast te staan de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat aan de zijde van [eisers] sprake was van een gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van artikel 3:35 BW. Dat betekent dat [eisers] niet in het opgedragen bewijs is geslaagd en dat het beroep op artikel 3:35 BW faalt.
2.10.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld met betrekking tot artikel 3:34 BW is het aangaan van de koopovereenkomsten vernietigbaar (artikel 3:34 lid 2 BW).
Bij brief van 17 februari 2012 (productie 6 bij inleidende dagvaarding) heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde] , mr. B.J. Stuiver, reeds de vernietigbaarheid van de overeenkomsten ingeroepen (artikel 3:49 en 3:50 BW). Op grond van artikel 3:53 BW werkt een vernietiging terug tot het moment waarop de betreffende rechtshandeling is verricht, zijnde de datum van de koopovereenkomsten, 16 december 2011.
2.11.
[eisers] vordert betaling van de contractueel overeengekomen boete. Uit het voorgaande volgt dat de overeenkomsten vernietigbaar zijn, welke vernietigbaarheid tijdig is ingeroepen. Daarmee vervalt de grondslag van de vordering van [eisers] tot betaling van de boete. De vordering van [eisers] zal dan ook worden afgewezen. Daarmee ontbreekt ook de grondslag voor de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
2.12.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met inbegrip van de kosten van het deskundigenbericht en de getuigenkosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 821,00
- getuigentaxe € 25,65
- kosten deskundigenbericht € 4.274,59
- salaris advocaat
€ 5.364,00(6 punten x tarief € 894,00)
Totaal € 10.485,24
in reconventie
2.13.
[gedaagde] heeft een vordering in reconventie ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank in conventie de door [eisers] ingestelde vordering geheel of gedeeltelijk zal toewijzen. Uit het voorgaande volgt dat aan de voorwaarde voor de reconventionele vordering niet is voldaan, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 10.485,24,
3.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.5.
verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.